Besluit van 22 december 1998, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 25 november 1998, nr. WDB98/410 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Gelet op de artikelen 33 en 34 van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 37c, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 in samenhang met de Wet overgang belastingheffing in euro's;

De Raad van State gehoord (advies van 16 december 1998, nr. WO6.98.0551);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 17 december 1998, nr. WDB98/445U, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 19651 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A. In artikel 1, tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 1637b van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 1639 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek.

B. In artikel 2g, tweede lid, wordt «artikel 4, onderdeel e» vervangen door: artikel 4, onderdeel f.

In artikel 6 wordt «heeft aangegaan» vervangen door: is aangegaan.

D.1. Aan artikel 7, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, toegevoegd:

d. degenen die uitkeringen ontvangen ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars.

D.2. In het derde lid, onderdeel c, wordt «het eerste lid, onderdeel c» vervangen door: het eerste lid, onderdelen c en d.

E. Aan artikel 11, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel s door een puntkomma, toegevoegd:

t. uitkeringen ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars;

u. uitkeringen door gemeenten als bedoeld in artikel 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden;

v. uitkeringen als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

w. inkomensondersteunende uitkeringen ingevolge artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet.

F. In artikel 12 wordt «artikel 7, eerste lid, onderdeel c» vervangen door: artikel 7, eerste lid, onderdelen c en d. Voorts wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Algemene bijstandswet onderscheidenlijk de Wet inkomensvoorziening kunstenaars.

ARTIKEL II

In artikel 7c van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 19942 vervalt de tweede volzin.

ARTIKEL III (INWERKINGTREDINGSBEPALING)

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1999.

  • 2. Artikel I, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 april 1997 en artikel I, onderdeel B, werkt terug tot en met 1 januari 1997.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 december 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste december 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel I (wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

De wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 strekt er in de eerste plaats toe een aantal sociale zekerheidsuitkeringen via artikel 11 onder de heffing van de loonbelasting te brengen. Daarnaast worden in de artikelen 7 en 12 regels gegeven voor een bijzonder loonbelastingregime voor degenen die een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars genieten. Ten slotte bevat dit besluit enkele technische en redactionele aanpassingen die geen materiële gevolgen hebben. Voor zover nodig worden de wijzigingen hierna nader toegelicht.

Artikel I, onderdelen A en B (artikel 1 en artikel 2g Besluit LB 1965)

Deze wijzigingen betreffen een tweetal omissies die met terugwerkende kracht worden hersteld.

Artikel I, onderdeel D (artikel 7, eerste en derde lid, Besluit LB 1965)

Dit onderdeel wordt nader toegelicht bij artikel I, onderdeel E, onder uitkeringen Wet inkomensvoorziening kunstenaars.

Artikel I, onderdeel E (artikel 11, eerste lid, onderdelen t tot en met w, Besluit LB 1965)

In artikel 11 worden een aantal nieuwe sociale zekerheidsuitkeringen onder de heffing van de loonbelasting gebracht, voor zover zij althans voor de genieter tot diens belastbare inkomen of belastbare binnenlandse inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 behoren en een periodieke uitkering in de zin van artikel 34 van de Wet op de loonbelasting zijn. Dit ziet uiteraard slechts op uitkeringen welke niet hun grond vinden in het vervullen van een dienstbetrekking. Uitkeringen welke zijn toegekend in verband met het vervullen van een dienstbetrekking vallen als loon uit (vroegere) dienstbetrekking rechtstreeks onder de loonbelasting. Overigens maakt het voor de heffing van loonbelasting niet uit of de uitkering eventueel uiteindelijk bij de genieter als winst uit onderneming in aanmerking wordt genomen.

Via artikel 11 worden alleen periodieke uitkeringen onder de heffing van de loonbelasting gebracht. Eenmalige uitkeringen die niet hun grond vinden in het vervullen van een dienstbetrekking, blijven voor de loonheffing onbelast.

Uitkeringen Wet inkomensvoorziening kunstenaars

Uitkeringen op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK-uitkeringen) zijn in het algemeen als periodieke uitkeringen aan te merken en als zodanig belast voor de inkomstenbelasting. Hieraan doet niet af dat de uitkeringen eerst als maandelijkse lening worden verstrekt en pas na afloop van het jaar – zo daar recht op bestaat – als uitkering in aanmerking worden genomen. Zij kunnen namelijk in beginsel voor meer jaren worden verstrekt. Een dergelijk systeem geldt ook voor bijstandsuitkeringen aan zelfstandigen.

De (jaarlijkse, definitief vastgestelde) WIK-uitkeringen worden via artikel 11, eerste lid, onderdeel t, aan de loonbelasting onderworpen. Het maandelijkse bedrag van de lening is geen fiscaal inkomen en valt dus ook niet onder de loonheffing.

In artikel I, onderdelen D en F, zijn bijzondere heffingsregels opgenomen voor WIK-uitkeringen. WIK-uitkeringen zijn vergelijkbaar met bijstandsuitkeringen voor zelfstandigen. In navolging van de bijzondere heffing over bijstandsuitkeringen – het bijstandspercentagetarief van artikel 7 en de herrekening na afloop van het jaar als bedoeld in artikel 12 – zal voor WIK-uitkeringen een soortgelijke heffing gelden.

Uitkeringen als bedoeld in de Wet inschakeling werkzoekenden

Op grond van artikel 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) kunnen gemeenten stimuleringspremies aan uitkeringsgerechtigden verstrekken. Deze wet is deels een vervolg op de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing. De stimuleringspremies worden verstrekt in de vorm van werkaanvaardingspremies, scholingspremies en vrijwilligerspremies of daarvan afgeleide vormen. Voor zover de werkaanvaardingspremies loon uit tegenwoordige dienstbetrekking vormen, wordt de gemeente op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 als inhoudingsplichtige aangemerkt.

In artikel 11, eerste lid, onderdeel u, worden de stimuleringspremies die niet hun grond vinden in het vervullen van een dienstbetrekking, onder de loonbelasting gebracht. Dit geldt alleen voor zover de premies als periodieke uitkering worden verstrekt. Omdat deze inkomsten in het tweede lid worden aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking is de gemeente inhoudingsplichtige op grond van artikel 6, onderdeel b, van de Wet.

Uitkeringen als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten

Artikel 11, eerste lid, onderdeel v, brengt uitkeringen als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) onder de heffing van de loonbelasting. Dit betreft met name de toelage en de inkomenssuppletie aan arbeidsgehandicapte zelfstandigen als bedoeld in respectievelijk artikel 28 en artikel 29 van de Wet REA en de loonsuppletie voor arbeidsgehandicapte werknemers als bedoeld in artikel 32 van laatstgenoemde wet. De in artikel 23 Wet REA bedoelde reïntegratie-uitkering is voor de toepassing van andere wetten gelijkgesteld aan WW-uitkeringen en is op die manier reeds op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel l, onder de heffing van de loonbelasting gebracht.

Gemeentelijke inkomensondersteunende uitkeringen

In artikel 11, eerste lid, onderdeel w, worden inkomensondersteunende uitkeringen ingevolge artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet onder de heffing van de loonbelasting gebracht. Artikel 108, eerste lid, Gemeentewet geeft de gemeenten de bevoegdheid dergelijke uitkeringen te doen. De onderhavige uitkeringen zijn op grond van artikel 11 alleen belast als zij niet eenmalig zijn, maar deel uitmaken van een reeks uitkeringen en niet overeenkomen met de verlening van bijstand ter bestrijding van bepaalde noodzakelijke kosten. Laatstbedoelde uitkeringen zullen per 1 januari 1999 worden vrijgesteld door aanwijzing op grond van artikel 30b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Aangezien het in de bedoeling ligt om de onderhavige uitkeringen steeds te verstrekken als eenmalige uitkering, dan wel als periodieke uitkering die overeenkomt met bijstand ter bestrijding van noodzakelijke kosten, ziet het er thans naar uit dat heffing in feite niet aan de orde zal zijn. Zou een gemeente in de toekomst niettemin toch uitkeringen buiten vorenbedoeld kader verstrekken, dan bewerkstelligt artikel 11, eerste lid, onderdeel w, dat daarover loonbelasting kan worden geheven.

Artikel I, onderdeel F (artikel 12 Besluit LB 1965)

Dit onderdeel is toegelicht bij artikel I, onderdeel E, onder uitkeringen Wet inkomensvoorziening kunstenaars.

Artikel II (wijziging van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994)

In artikel 7c van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 is in het kader van de teruggaafregeling van motorrijtuigenbelasting voor vrachtauto's die deel uitmaken van een bedrijfsvoertuigenpark onder meer een bepaling opgenomen met betrekking tot de vaststelling van de tegenwaarde van de ecu in guldens. Die bepaling is met ingang van 1 januari 1999 overbodig. De wisselkoers van de gulden ten opzichte van de euro – per 1 januari 1999 de munteenheid van de lid-staten die deelnemen aan de derde fase van de Europese Monetaire Unie (EMU) – wordt namelijk op de aanvangsdatum van de derde fase van de EMU (1 januari 1999) vastgesteld en gefixeerd.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1965, 202, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 9 november 1998, Stb. 640.

XNoot
2

Stb. 1995, 153, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 december 1997, Stb. 734.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven