Wet van 10 december 1998 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de verruiming van de bijdrageregeling voor het leerlingenvervoer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs te wijzigen teneinde de bijdrageregeling voor het leerlingenvervoer te verruimen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het zevende lid wordt vervangen door:

  • 7. De regeling kan ten aanzien van ouders wier inkomen tezamen meer bedraagt dan f 39 000 bepalen dat slechts een vergoeding wordt verleend voor zover de kosten van vervoer de kosten van het openbaar vervoer over de door de gemeenteraad op grond van het achtste lid vastgestelde afstand te boven gaan, welke afstand ten hoogste 6 kilometer bedraagt. Bij de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, begint. Voor zover het inkomen is onderworpen aan de Nederlandse inkomstenbelasting respectievelijk loonbelasting wordt uitgegaan van het belastbaar inkomen respectievelijk het zuivere loon. De kosten van het openbaar vervoer, bedoeld in de eerste volzin, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd op artikel 27, eerste lid, van de Wet personenvervoer, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het tiende lid voorziet de regeling in een overeenkomstig de vierde volzin berekende financiële bijdrage van de ouders. Het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, wordt met ingang van 1 januari 1999 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar, en afgerond op een veelvoud van f 1 000. Het aangepaste bedrag treedt in de plaats van het in de eerste volzin bedoelde bedrag.

2. Aan het slot van het elfde lid wordt een volzin toegevoegd, luidend: De eerste volzin is niet van toepassing voor een leerling van een speciale school voor basisonderwijs voor wie geldt dat de afstand tot de dichtstbijzijnde openbare of bijzondere speciale school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt.

3. In de tweede volzin van het dertiende lid wordt «op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten» vervangen door «op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten dan wel de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten» en «verstrekt» wordt vervangen door: verstrekt dan wel heeft verstrekt.

ARTIKEL II

In artikel 4 van de Wet op de expertisecentra2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het zesde lid vervalt.

2. Het zevende tot en met het elfde lid worden vernummerd tot het zesde tot en met het tiende lid.

3. In het nieuwe negende lid vervallen de tweede en derde volzin.

ARTIKEL III

In artikel 127 van de Wet op het voortgezet onderwijs3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het zesde lid vervalt.

2. Het zevende tot en met het dertiende lid worden vernummerd tot het zesde tot en met het twaalfde lid.

3. Het nieuwe zesde lid wordt vervangen door:

  • 6. De regeling kan ten aanzien van ouders wier inkomen tezamen meer bedraagt dan f 39 000 bepalen dat slechts een vergoeding wordt verleend voor zover de kosten van vervoer de kosten van het openbaar vervoer over de door de gemeenteraad op grond van het achtste lid vastgestelde afstand te boven gaan, welke afstand ten hoogste 6 kilometer bedraagt. Bij de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, begint. Voor zover het inkomen is onderworpen aan de Nederlandse inkomstenbelasting respectievelijk loonbelasting wordt uitgegaan van het belastbare inkomen respectievelijk het zuivere loon. De kosten van het openbaar vervoer, bedoeld in de eerste volzin, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd op artikel 27, eerste lid, van de Wet personenvervoer, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het tiende lid voorziet de regeling in een overeenkomstig de vierde volzin berekende financiële bijdrage van de ouders. Het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, wordt met ingang van 1 januari 1999 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar, en afgerond op een veelvoud van f 1 000. Het aangepaste bedrag treedt in de plaats van het in de eerste volzin bedoelde bedrag.

4. In het nieuwe tiende lid vervallen de tweede en derde volzin.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt voor wat betreft artikel I, derde lid, terug tot en met 1 juli 1998.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 10 december 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1998, 495.

XNoot
2

Stb. 1998, 496.

XNoot
3

Stb. 1998, 512.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 25 798.

Handelingen II 1998/99, blz. 212–240; 263.

Kamerstukken I 1998/99, 25 798 (15, 15b, 15a, 15c).

Handelingen I 1998/99, zie vergadering d.d. 8 december 1998.

Naar boven