Besluit van 15 december 1998 tot wijziging van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (indexering naheffingsaanslag onbetaald parkeren)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 25 september 1998, nr. FO98/U50644;

Gelet op artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet;

De Raad van State gehoord (advies van 6 november 1998, nr. W04.98.0443);

Gezien het nader rapport van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 11 december 1998, nr. FO98/U61614;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 3 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen1 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, bedraagt met ingang van 1 januari 1999 ten hoogste f 82,–.

  • 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties past jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aan overeenkomstig de procentuele wijziging die het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand april van het lopende kalenderjaar heeft ondergaan ten opzichte van dit prijsindexcijfer over de maand april van het daaraan voorafgaande jaar. De uitkomst van die berekening wordt naar boven afgerond op hele guldens. Het aldus berekende bedrag wordt door Onze voornoemde Minister voor 1 september in de Staatscourant bekend gemaakt en geldt voor het daarop volgende kalenderjaar.

  • 3. Onder het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie wordt verstaan de consumentenprijsindex reeks Alle Huishoudens (1985=100), zoals dat wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek naar de stand op het midden van elke kalendermaand en gepubliceerd in het Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1999.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 december 1998

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Ingevolge artikel 3 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen van 22 november 1990 (Stb. 1990, 574) was tot inwerkingtreding van het onderhavige besluit het bedrag voor het opleggen van een naheffingsaanslag vastgesteld op ten hoogste f 65,–. Genoemd bedrag diende ter dekking van de kosten welke rechtstreeks voortvloeien uit het (fiscaal) afhandelen door gemeenten van niet betaalde parkeerbelastingen. Het bedrag is gebonden aan een maximum om te voorkomen dat de gemeentelijke tarieven in belangrijke mate van elkaar kunnen gaan afwijken.

De kosten kunnen op grond van artikel 2 van het Besluit ten hoogste bestaan uit onderstaande componenten:

– vaste informatieverwerkingskosten;

– variabele informatieverwerkingskosten;

– kosten van afschrijving;

– kosten van interest;

– personeelskosten;

– overheadkosten.

De vaststelling van het maximumbedrag van f 65,– was destijds gebaseerd op de uitkomst van een uit 1989 daterend kostenonderzoek bij een aantal grote gemeenten en is sindsdien niet meer aangepast aan de jaarlijkse kostenontwikkeling.

Bij brief van 15 januari 1998 heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten verzocht het maximale heffingsbedrag opnieuw te bezien.

Verhoging maximaal heffingsbedrag

De reden waarom dit maximum thans aan een heroverweging is onderworpen is de kostenontwikkeling tussen 1989 en 1998. Met name de personeelskosten, die de belangrijkste kostencomponent vormen, zijn in de afgelopen jaren aanmerkelijk gestegen. Dit betekent dat veel gemeenten met het huidige maximumbedrag het instrument niet meer kostendekkend konden hanteren, terwijl dit wel een van de uitgangspunten was bij de invoering van de fiscalisering.

Uitgaande van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie (1989 t/m 1998), zoals dit is berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek, komt het maximumbedrag voor de naheffingsaanslag parkeerbelastingen in 1998 uit op een bedrag van f 82,–.

Een aandachtspunt is dat de hoogte van de boete voor verkeerd parkeren op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) de afgelopen jaren sterk is gestegen en wel van f 35,– (1990), via f 50,– (1991) en f 80,– (1996) naar f 90,– (1998).

Doordat het maximumbedrag bedrag voor onbetaald parkeren is verhoogd van f 65,– naar f 82,– is de divergentie tussen de tarieven voor onbetaald en verkeerd parkeren weer enigszins verkleind. Dit is ook gunstig voor de samenhang bij de uitvoering van het parkeerbeleid. Fout parkeren enerzijds en onbetaald parkeren op plaatsen waar alleen geparkeerd mag worden tegen betaling van parkeerbelasting anderzijds behoren vergelijkbare financiële consequenties te hebben. Dat betekent overigens niet dat de kosten voor het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelastingen steeds op f 82,– gesteld zullen worden. Het gaat uiteindelijk om een maximum. In artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen is expliciet opgenomen uit welke kostencomponenten het tarief mag bestaan. Hierdoor blijft de gemeenteraad, bij het vaststellen van het tarief, er voor verantwoordelijk dat het inderdaad niet meer dan kostendekkend is. Het ophogen van het maximumbedrag leidt dus niet automatisch tot een verhoging van het tarief tot het maximumbedrag. Toetsing van het tarief aan de kosten door de belastingrechter is mogelijk.

Verder is het besluit in die zin aangepast dat het tarief jaarlijks door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangepast zal worden met de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie zoals dat wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dat bedrag wordt naar boven afgerond op hele guldens. Het aldus berekende bedrag wordt door de voornoemde Minister voor 1 september in de Staatscourant bekend gemaakt en geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar.

In het eerste lid van artikel 3 is nu vastgelegd dat het maximale bedrag dat aan kosten in rekening gebracht mag worden met ingang van 1 januari 1999 f 82,– bedraagt. Uit het tweede lid volgt dat vóór 1 september 1999 dat bedrag met ingang van 1 januari 2000 voor het eerst zal worden aangepast aan de stijging van het prijsindexcijfer van april 1998 naar april 1999.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper


XNoot
1

Stb. 1990, 574, gewijzigd bij besluit van 1 februari 1994, Stb. 110.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 januari 1999, nr. 7.

Naar boven