Besluit van 7 augustus 1998, houdende wijziging van besluiten in verband met herverdeling van taken inzake dierziektebestrijding en zoötechniek

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 7 mei 1998, nr. J. 984040, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op richtlijn nr. 78/52/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 13 december 1977 tot vaststelling van de communautaire criteria voor de nationale programma's voor de versnelde uitroeiing van brucellose, tuberculose en endemische leukose bij runderen (PbEG L15);

Gelet op de artikelen 15, vierde lid, 25, eerste lid, 76, eerste lid, 86, tweede lid, en 108 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 26 juni 1998, nr. W11.98 0189);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 29 juli 1998, nr. J. 986324, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit verdachte dieren1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt het woord «of», vervangen door het leesteken punt.

2. Onderdeel d vervalt.

B. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen f tot en met nn worden geletterd h tot en met pp.

2. Na onderdeel e worden de onderdelen f en g ingevoegd, die komen te luiden:

f. brucellose bij runderen: 2 jaar;

g. tuberculose veroorzaakt door M. bovis: 18 maanden;

C. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding «1» voor het eerste lid vervalt.

2. Het tweede lid vervalt.

D. Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen d tot en met ll worden geletterd f tot en met nn.

2. Na onderdeel c worden de onderdelen d en e ingevoegd, die komen te luiden:

d. 14 maanden bij brucellose bij runderen;

e. 16 maanden bij tuberculose veroorzaakt door M. bovis;

ARTIKEL II

Het Besluit vervoer van en naar besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen2 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «brucellose ten gevolge van Brucella melitensis, ovis en suis», vervangen door brucellose, tuberculose ten gevolge van M. tuberculosis en M. bovis.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, dat komt te luiden:

f. bij endemische leukose bij runderen: alle runderen, voertuigen, afval, uitwerpselen, strooisel, mest of andere voorwerpen welke dragers van smetstof kunnen zijn.

B. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «brucellose ten gevolge van Brucella melitensis, ovis en suis», vervangen door brucellose, tuberculose ten gevolge van M. tuberculosis en M. bovis.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, dat komt te luiden:

f. bij endemische leukose bij runderen: alle runderen, voertuigen, afval, uitwerpselen, strooisel, mest of andere voorwerpen welke dragers van smetstof kunnen zijn.

C. Artikel 5 vervalt.

ARTIKEL III

Het Fokkerijbesluit3 wordt als volgt gewijzigd:

A. Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1 door een puntkomma, wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, dat komt te luiden:

– gemeenschappelijk lichaam: Gemeenschappelijk Lichaam Diergezondheid en -kwaliteit, ingesteld op grond van artikel 110 van de Wet op de bedrijfsorganisatie door het Produktschap voor Vee en Vlees in overeenstemming met het Produktschap voor Pluimvee en Eieren, het Produktschap voor Zuivel en het Produktschap voor Veevoeder.

B. In artikel 11, eerste lid, wordt «het Bestuur van het Landbouwschap» vervangen door: het bestuur van het gemeenschappelijk lichaam.

ARTIKEL IV

Het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten4 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De in artikel 86, tweede lid, onderdeel c, van de wet bedoelde percentages» vervangen door: De in artikel 86, tweede lid, van de wet bedoelde percentages.

2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt tussen 9 en 20 ingevoegd: 17.

B. Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 8a

  • 1. De in artikel 86, tweede lid, van de wet bedoelde percentages tot verlaging van de tegemoetkoming in de schade bedragen bij het uitbreken van brucellose bij runderen, tuberculose veroorzaakt door M. bovis of endemische leukose bij runderen:

    a. indien de houder op eerste vordering van een aangewezen ambtenaar niet de identiteit van de op zijn bedrijf aanwezige runderen kan aantonen: 100%;

    b. indien door een aangewezen ambtenaar is geconstateerd dat in strijd is gehandeld met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 10a, 35, 36 of 38, eerste of derde lid, van de Veewet of de artikelen 3, 4, 17, 20, 22, onderdelen a, b, e, g of h, 25, 26, eerste lid, 30 of 96 van de wet: 35%;

    c. indien door een aangewezen ambtenaar is geconstateerd dat op het bedrijf het bepaalde bij of krachtens de Destructiewet niet is nageleefd: 35%;

    d. indien door een aangewezen ambtenaar is geconstateerd dat in strijd is gehandeld met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 19 of 29 van de wet: 100%;

    e. indien door een aangewezen ambtenaar is geconstateerd dat niet wordt voldaan aan een verplichting als bedoeld in artikel 115, eerste lid, van de wet of artikel 5: 20 van de Algemene wet bestuursrecht: 100%.

  • 2. Indien op een bedrijf meer dan een der onderdelen a tot en met e van het eerste lid van toepassing zijn, worden de toepasselijke percentages bij elkaar opgeteld tot een maximum van 100.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij horende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 augustus 1998

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker

Uitgegeven de achtste december 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

In een aantal op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) gebaseerde besluiten ter uitvoering van EU-richtlijnen op het gebied van zoötechniek en bestrijding van dierziekten, worden taken overgelaten onderscheidenlijk toebedeeld aan bedrijfslichamen. Zo wordt in het Besluit verdachte dieren verwezen naar autonome regelgeving van het Landbouwschap die strekt ter uitvoering van richtlijn nr. 78/52/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1977 tot vaststelling van communautaire criteria voor de nationale programma's voor de versnelde uitroeiing van brucellose, tuberculose en endemische leukose bij runderen (PbEG L 15/34). In het Besluit vervoer van en naar besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen wordt voorts ter uitvoering van taken op het gebied van de bestrijding van voornoemde runderziekten en van salmonella medebewind gevorderd van het Landbouwschap respectievelijk van het Produktschap voor Pluimvee en Eieren. In het Fokkerijbesluit wordt tenslotte medebewind gevorderd van het Landbouwschap inzake het verlenen van erkenningen aan instellingen die stamboeken of registers bijhouden voor runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen.

Een aantal ontwikkelingen noopt tot een andere verdeling van de door genoemde bedrijfslichamen uitgeoefende taken en derhalve tot aanpassing van deze besluiten.

Allereerst behoort, ingevolge het nader standpunt van het kabinet over de toekomst van het PBO-stelsel (Kamerstukken II 1996/97, 25 091, nr. 2, blz. 10) implementatie van EU-regelgeving onder de verantwoordelijkheid van de betrokken minister plaats te vinden en dus niet meer in autonomie door een bedrijfslichaam. De lidstaat en dus de betrokken minister is immers binnen de EU verantwoordelijk voor inhoud en uitvoering van deze regelgeving. Dientengevolge is de implementatie van bovengenoemde EU-regelgeving thans onder de werkingssfeer van de GWWD gebracht, waardoor er ingevolge artikel 93, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, geen ruimte meer bestaat voor autonome regelgeving van de bedrijfslichamen op dit gebied.

Hoewel het ingevolge de GWWD in principe mogelijk is om van bedrijfslichamen medebewind te vorderen, wordt hiervan voor de uitvoering van bestrijdingstaken van de krachtens de GWWD aangewezen dierziekten geen gebruik gemaakt. Gelet op de grote kwetsbaarheid voor dierziekten in ons land, is in de nota «Dynamiek en vernieuwing» (Kamerstukken II 1994/95, 24 140, nrs. 1–2, blz. 14) hoge prioriteit gegeven aan de beheersing van risico's op het terrein van de diergezondheidszorg. Hierbij is gewezen op de noodzaak tot een heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en bedrijfslichamen en tot verdere versterking van de effectiviteit van de veterinaire organisatie, hetgeen door de recente ervaringen met BSE en varkenspest onderstreept is. Met het oog hierop is het gewenst alle taken op het gebied van de bestrijding van de krachtens de GWWD aangewezen dierziekten te stroomlijnen. Hiertoe wordt de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV), die op basis van de GWWD belast is met de uitvoering van de dierziektebestrijding, thans tevens belast met de uitvoering van de bestrijdingstaken die voorheen door de bedrijfslichamen verricht werden. In verband hiermee vervallen de bepalingen op grond waarvan voor de uitvoering van bestrijdingstaken medebewind van bedrijfslichamen werd gevorderd.

Voor het uitvoeren van bepaalde zoötechnische taken op basis van het Fokkerijbesluit blijft het vorderen van medebewind onverkort gehandhaafd. Voorheen werd hiertoe in het Fokkerijbesluit medebewind gevorderd van het Landbouwschap. In verband met de voorgenomen opheffing van het Landbouwschap moest voor de uitvoering van deze taken een andere voorziening getroffen worden. Om versnippering van de taken van het Landbouwschap over verschillende bedrijfslichamen te voorkomen is de regering bij motie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal verzocht om in verband met de opheffing van het Landbouwschap te bewerkstelligen dat er gemeenschappelijke lichamen als bedoeld in artikel 110 Wet op de bedrijfsorganisatie, worden ingesteld. Op deze wijze kunnen de taken, die het Landbouwschap uitoefent en waarvan voortzetting in PBO-verband wenselijk wordt geacht, in een herkenbaar op de Wet op de bedrijfsorganisatie gebaseerd gemeenschappelijk verband gecontinueerd worden (kamerstukken II 1996/97, 25 000 XIV, nr. 15).

Ter uitvoering van deze motie is bij wet van 11 september 1997 (Stb. 504) in artikel 108 van de GWWD de mogelijkheid opgenomen om voor de uitvoering van de op de GWWD gebaseerde regelgeving medewerking te vorderen van bovenbedoelde gemeenschappelijke lichamen. In lijn hiermee is door het Produktschap voor Vee en Vlees, het Produktschap voor Pluimvee en Eieren, het Produktschap voor Zuivel en het Produktschap voor Veevoeder het Gemeenschappelijk Lichaam Diergezondheid en -kwaliteit ingesteld. Door middel van onderhavig besluit wordt voor het verlenen van erkenningen aan instellingen die stamboeken of registers bijhouden voor bepaalde diersoorten thans medewerking gevorderd van genoemd gemeenschappelijk lichaam.

2. Inhoud van het besluit

Onderhavig besluit strekt tot wijziging van het Besluit verdachte dieren, het Besluit vervoer van en naar besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen, het Fokkerijbesluit en het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten.

Voor zover de wijzigingen betrekking hebben op de bestrijding van brucellose, tuberculose en endemische leukose bij runderen strekt het besluit tevens ter implementatie van richtlijn nr. 78/52/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1977 tot vaststelling van communautaire criteria voor de nationale programma's voor de versnelde uitroeiing van brucellose, tuberculose en endemische leukose bij runderen (PbEG L 15/34).

In deze richtlijn zijn onder meer de maatregelen voorgeschreven die lidstaten moeten toepassen indien een der genoemde runderziekten zich manifesteert of indien het vermoeden bestaat dat dit het geval is. Het betreft onder meer het melden van de ziekte door de houder van het dier aan de bevoegde autoriteit, het verrichten van officiële onderzoeken om de aanwezigheid van ziekten te bevestigen of te weerleggen, en het treffen van passende maatregelen om indien de aanwezigheid van de ziekte is bevestigd verspreiding van de ziekte tegen te gaan. Laatstbedoelde maatregelen kunnen bestaan uit het afzonderen van zieke en verdachte dieren, het reinigen en ontsmetten van gebouwen en dergelijke alsmede het verplicht laten slachten van zieke en verdachte dieren en het onschadelijk maken van producten en voorwerpen die dragers van smetstof kunnen zijn.

Voorheen waren deze maatregelen geïmplementeerd in autonome verordeningen van het Landbouwschap en van het Bedrijfschap voor de Handel in Vee (de Verordening bestrijding runderziekten 1992 respectievelijk de Verordening gezondheidsmaatregelen bij runderen 1992). Door aanwijzing van brucellose ten gevolge van Brucella abortus (runderbrucellose), tuberculose ten gevolge van M. bovis (rundertuberculose) en endemische leukose bij runderen als besmettelijke dierziekten in de op artikel 15, eerste lid, van de GWWD gebaseerde Regeling aanwijzing besmettelijke dierziekten, wordt thans aan voornoemde richtlijn invulling gegeven door de in Hoofdstuk II, afdeling 3, van de GWWD opgenomen bestrijdingsvoorschriften. Op grond van deze afdeling geldt onder meer:

– de verplichting voor de houder om ziekteverschijnselen te melden (artikel 19);

– een medewerkingsplicht om de aard van de ziekte vast te stellen indien een houder op de hoogte is gesteld van het vermoeden dat dieren zijn aangetast (artikel 20);

– de mogelijkheid voor de overheid om bestrijdingsmaatregelen toe te passen, zoals het doden van zieke en verdachte dieren en het door plaatsen van borden besmet of verdacht verklaren van bedrijven (artikelen 21 en 22);

– een verbod om bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten of categorieën van dieren, producten of voorwerpen te vervoeren van en naar besmette of verdachte bedrijven (artikel 25);

– de verplichting voor de houder van een ziek of verdacht dier om ervoor te zorgen dat het dier zijn verblijfplaats niet verlaat (artikel 29).

Voor de toepassing van bedoelde bestrijdingsvoorschriften is het noodzakelijk te weten wanneer runderen als verdachte dieren worden aangemerkt. Deze criteria worden thans voor de drie runderziekten ingevolge artikel 15, vierde lid, van de GWWD in het Besluit verdachte dieren opgenomen. Voorts moeten op basis van artikel 25 van de GWWD de soorten of categorieën van dieren, producten of voorwerpen, waarvan het vervoer verboden is, aangewezen worden. Door onderhavig besluit wordt hierin met betrekking tot de runderziekten voorzien.

Het toepassen van bestrijdingsmaatregelen kan ingevolge artikel 86, eerste lid, van de GWWD leiden tot tegemoetkomingen in de schade uit 's Rijks kas. Ingevolge het tweede lid van artikel 86 van de GWWD kan het bedrag van de tegemoetkoming met een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage worden verlaagd. Voornoemde verordening van het Landbouwschap voorzag in een kortingsmogelijkheid op de uit te keren schadevergoeding. Deze kortingssystematiek wordt door onderhavig wijzigingsbesluit in het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten overgenomen.

3. Financiële gevolgen en handhaving

Omdat de voorheen door de bedrijfslichamen uitgevoerde taken en regelgeving in feite materieel gecontinueerd worden, brengt dit besluit geen verandering in de bestaande lasten voor burger en bedrijfsleven.

Uit dit besluit vloeien op zich geen financiële gevolgen voor de rijksoverheid voort. Pas indien met betrekking tot de drie runderziekten bestrijdingsmaatregelen toegepast worden, wordt ingevolge artikel 86 van de GWWD uit 's Rijks kas aan de eigenaar van de dieren een tegemoetkoming in de schade uitgekeerd. Deze tegemoetkoming in de schade, die overigens rechtstreeks voortvloeit uit regelgeving van de Europese Unie, wordt verlaagd indien de eigenaar niet heeft voldaan aan de in artikel 8a van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten omschreven voorwaarden.

Het toezicht op de naleving van dit besluit geschiedt ingevolge de Regeling aanwijzing ambtenaren Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, door de ambtenaren van de RVV alsmede door ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst (AID). Het besluit sluit nauw aan bij de in het verleden geldende regelgeving. De controle- en uitvoeringsactiviteiten van de RVV en AID zullen dan ook worden ingepast in de reguliere controle- en uitvoeringsprogramma's van deze instanties.

4. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

In het ingevolge artikel 15, vierde lid, van de GWWD vastgestelde Besluit verdachte dieren werd voor de criteria op grond waarvan een rund met betrekking tot tuberculose, brucellose of endemische leukose verdacht werd beschouwd, verwezen naar autonome regelgeving van het Landbouwschap, te weten het op de Verordening bestrijding runderziekten 1992 gebaseerde Reglement Bestrijding Brucellose, het Reglement Bestrijding Rundertuberculose en het Reglement Bestrijding Runderleukose. Overigens was deze bepaling nog niet in werking getreden, daar de aanwijzing van betrokken runderziekten als besmettelijke dierziekten nog niet was geëffectueerd, waardoor bestrijding van de drie runderziekten nog volledig in autonomie door het Landbouwschap plaatsvond. Bedoelde bepaling komt door onderhavig artikel te vervallen, waardoor de in artikel 2, onderdeel a tot en met c, van het Besluit verdachte dieren weergegeven criteria op grond waarvan een dier als verdacht dier wordt beschouwd thans ook van toepassing zijn op de drie runderziekten.

Voorts wordt met betrekking tot de genoemde runderziekten in het Besluit verdachte dieren de termijn opgenomen gedurende welke een rund andere runderen kan besmetten voorafgaande aan het moment dat de eerste klinische verschijnselen opgemerkt hadden kunnen worden alsmede de periode gedurende welke een rund als verdacht aangemerkt blijft.

Artikel II

In het op artikel 25, eerste lid, van de GWWD gebaseerde Besluit vervoer van en naar besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen werd ter bestrijding van de drie runderziekten alsmede van salmonella enteritidis en salmonella typhimurium medewerking gevorderd van het Landbouwschap respectievelijk van het Produktschap voor Pluimvee en Eieren. Deze medewerking bestond uit het stellen van regelen inzake het vervoer van en naar besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen. Overigens was deze bepaling nog niet in werking getreden.

Door onderhavige wijziging komt deze bepaling te vervallen. Ter uitvoering van richtlijn 78/52/EEG worden thans in het Besluit vervoer van en naar besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen, de in deze richtlijn voorgeschreven bestrijdingsmaatregelen opgenomen om het vervoer van runderen, voertuigen, afval, uitwerpselen, strooisel en mest van en naar besmette of van besmetting verdacht verklaarde bedrijven te verbieden.

Artikel III

Op basis van het ingevolge artikel 76, eerste lid, van de GWWD vastgestelde Fokkerijbesluit werd medewerking gevorderd van het Landbouwschap. Deze medewerking bestond onder meer uit het verlenen van erkenningen aan instellingen die stamboeken of registers bijhouden voor runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen. Met het oog op de gewenste voortzetting van deze taken in PBO-verband is thans voorzien in een wijziging van het Fokkerijbesluit, op grond waarvan voor de uitoefening van genoemde zoötechnische taken thans medebewind gevorderd wordt van het Gemeenschappelijk Lichaam Diergezondheid en -kwaliteit.

Artikel IV

Indien een rund besmet is met of verdacht is van besmetting met een van de drie runderziekten, moet dit rund overeenkomstig richtlijn 78/52/EEG, ingevolge artikel 22, eerste lid, onderdeel f, van de GWWD gedood worden. In dat geval kan aan de eigenaar van de dieren ingevolge artikel 86, eerste lid, onderdeel a, van de GWWD een tegemoetkoming in de schade uitgekeerd worden. Deze tegemoetkoming bedraagt ingevolge artikel 86, tweede lid, onderdelen a en b, van de GWWD voor verdachte dieren de waarde in gezonde toestand en voor zieke dieren het bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gedeelte van de waarde in gezonde toestand. In artikel 7 van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten is dit gedeelte voor alle aangewezen dierziekten vastgesteld op 50%.

Het is op basis van artikel 86, tweede lid, van de GWWD mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur een percentage vast te stellen waarmee de tegemoetkoming in de schade kan worden verlaagd. Ook de regelgeving van het Landbouwschap kende een soortgelijke korting op de schadevergoeding, indien de veehouder in strijd had gehandeld met de I&R-voorschriften of de bestrijdingsmaatregelen. Deze kortingssystematiek uit voornoemde verordening wordt thans in het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten overgenomen. Uit het oogpunt van consistentie en overzichtelijkheid is zoveel mogelijk aangesloten bij de in het besluit opgenomen kortingssystematiek met betrekking tot klassieke varkenspest. De toe te passen kortingen variëren van 35% tot 100%. Tevens is de mogelijkheid opgenomen om te korten indien in strijd is gehandeld met de krachtens artikel 17 van de GWWD gestelde preventieve maatregelen. Tenslotte is in artikel 8 een redactionele verbetering aangebracht.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker

BIJLAGE TRANSPONERINGSTABEL

Richtlijn 78/52/EEGhet Besluit vervoer van en naar besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen
artikel 6, eerste lid, tweede streepje, en derde lid, eerste streepjeartikel 2, onderdeel a, en artikel 3, onderdeel a
artikel 14, eerste lid, tweede streepje, en derde lid, eerste streepjeartikel 2, onderdeel a, en artikel 3, onderdeel a
artikel 23, eerste streepjeartikel 2, onderdeel h, en artikel 3, onderdeel j

XNoot
1

Stb. 1994, 731, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 juli 1998, Stb. 647.

XNoot
2

Stb. 1994, 734, gewijzigd bij besluit van 27 december 1996, 156.

XNoot
3

Stb. 1994, 696.

XNoot
4

Stb. 1996, 156, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 juli 1998, Stb. 647.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven