Besluit van 12 november 1998, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met een wijziging van de bekostiging van universiteiten voor 1999

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 29 september 1998, nr. 1998/38722(4751), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 2.6, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Raad van State gehoord (advies van 16 oktober 1998, nr. WO5.980448);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 6 november 1998, nr. 1998/44461(4751), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Bekostigingsbesluit WHW1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 1.1, onderdeel o, vervalt: «als bedoeld in artikel 9.60, vierde lid, van de wet,».

B

Artikel 5.18 wordt vervangen door:

Artikel 5.18 Berekening studentafhankelijke component per universiteit 1999

De studentafhankelijke bedragen, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel b, worden in het begrotingsjaar 1999 over de universiteiten verdeeld naar rato van het aantal studenten per bekostigingsniveau dat op 1 oktober 1997 aan een universiteit stond ingeschreven. Hierbij wordt uitgegaan van de gegevens die door de desbetreffende universiteit aan Onze minister worden verstrekt, met dien verstande dat studenten slechts worden meegeteld, indien zij nog geen vier studiejaren zijn ingeschreven geweest te rekenen vanaf het studiejaar 1982–1983. Artikel 2.4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

Na artikel 5.24 wordt een paragraaf 3 ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3 Berekening rijksbijdrage academische ziekenhuizen 1999

Artikel 5.25 Berekening studentafhankelijke component per academisch ziekenhuis in 1999

In het begrotingsjaar 1999 wordt, in afwijking van artikel 2.22, derde lid, van het in artikel 2.22, eerste lid, bedoelde bedrag 10% over de universiteiten verdeeld naar rato van het gemiddelde aantal studenten dat op 1 oktober 1997, 1996 en 1995 aan de opleiding voor het beroep van arts van een universiteit stond ingeschreven. Hierbij wordt uitgegaan van de gegevens die door de desbetreffende universiteit aan Onze minister worden verstrekt, met dien verstande dat studenten slechts worden meegeteld indien zij nog geen zes studiejaren ingeschreven zijn geweest te rekenen vanaf het studiejaar 1982–1983.

ARTIKEL II

De artikelen 5.18 en 5.21 en paragraaf 3 van hoofdstuk 5 van het Bekostigingsbesluit WHW vervallen.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt met uitzondering van artikel II in werking met ingang van 1 januari 1999. Artikel II van dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 november 1998

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker

Uitgegeven de derde december 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit heeft tot doel een wijziging aan te brengen in de berekeningswijze voor het begrotingsjaar 1999 van het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs en het aantal studenten in de academische ziekenhuizen die zijn ingeschreven voor de opleiding tot het beroep van arts.

De wijze waarop het aantal studenten voor dit begrotingsjaar zal worden berekend zal niet afwijken van de telling die is gebruikt ten behoeve van het begrotingsjaar 1998.

Met ingang van het begrotingsjaar 1998 zouden deze aantallen voor het eerst op grond van het Centraal register inschrijving hoger onderwijs (CRIHO) worden berekend. Bij de opstelling van de ontwerp-begroting 1998 was al gebleken dat het onmogelijk zou zijn tijdig de noodzakelijke gegevens uit het CRIHO af te leiden. Daarom is in het Besluit van 16 december 1997 (Stb. 787), houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met onder meer de wijziging van de algemene berekeningswijze voor de bekostiging van de universiteiten voor 1998 en van de Open Universiteit opgenomen dat in het begrotingsjaar 1998 nog eenmaal zou worden uitgegaan van door de universiteit aan de eerste ondergetekende aan te leveren studentenaantallen. Inmiddels hebben de instellingen en de eerste ondergetekende geconcludeerd dat het ook voor het begrotingsjaar 1999 niet mogelijk is tijdig gebruik te maken van de gegevens van het CRIHO. Daarom wordt in 1999 uitgegaan van de studentenaantallen die door de instellingen worden aangeleverd. Aangezien alle universiteiten tijdig zijn geïnformeerd dat zij zelf een opgave zouden moeten doen van het aantal studenten dat voor bekostiging in aanmerking komt, is een bepaling zoals die gold voor 1998, waarbij de studentenaantallen indien de universiteit niet beschikt over een bestand van de studiehistorie van de studenten zullen worden bepaald aan de hand van de Verdeelraming 1996 niet noodzakelijk.

Deze wijzigingen en de overige bepalingen van paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van het Bekostingsbesluit WHW zullen alleen nog gelden voor het begrotingsjaar 1999. Het voornemen is met ingang van 1 januari 2000 de algemene berekeningswijze voor de bekostiging van de universiteiten te wijzigen. Een ontwerp-besluit zal zo spoedig mogelijk worden voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zodat de algemene maatregel van bestuur tijdig voor de opstelling van de begroting voor het jaar 2000 in het Staatsblad kan staan. Inmiddels is reeds op 28 juli 1998 aan de Tweede Kamer een brief gestuurd met daarin de contouren van de beoogde bekostigingsregeling voor de universiteiten met ingang van 2000 (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 615, nr. 27).

2. Gevoerd overleg

Over de inhoud van het onderhavige ontwerp-besluit is overleg gevoerd met de VSNU. In het kader van dat overleg is gebleken dat de universiteiten instemmen met de hier voorgestelde wijziging.

3. Financiële gevolgen

Het ontwerp-besluit heeft geen financiële gevolgen.

4. Artikelen

In artikel 1.1 vervalt in onderdeel o de verwijzing naar artikel 9.60 van de WHW. Dit artikel van de WHW is vervallen sinds de inwerkingtreding van de wet van 27 februari 1997 (Stb. 117), betreffende de modernisering van de universitaire bestuursorganisatie.

In artikel II is opgenomen dat de bepalingen die betrekking hebben op de berekening van de studentenaantallen komen te vervallen. In het eerdergenoemde besluit van 16 december 1997 was abusievelijk verzuimd artikel 5.21 te laten vervallen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker


XNoot
1

Stb. 1993, 715, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 8 april 1998, Stb. 256.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 januari 1999, nr. 7.

Naar boven