Besluit van 10 november 1998, houdende regels ter uitvoering van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (Besluit tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Brandweer en Rampenbestrijding van 25 februari 1998, nr. EB98/400, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Economische Zaken, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Financiën;

Gelet op de artikelen 4, eerste lid, onder h, onderdeel 2°, onder i en j, en derde lid, onder e, en 6, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen;

De Raad van State gehoord (advies van 2 juni 1998, nr. WO4.98 0076);

Gezien het nader rapport van Onze Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Brandweer en Rampenbestrijding van 30 oktober 1998, nr. EB1998/513888 uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Economische Zaken, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, en Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder de wet: de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen.

Artikel 2

  • 1. Arbeid in eigen beheer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder h, onderdeel 2°, en onder i, van de wet wordt berekend over het aantal uren waarin een eigenaar, een mede-eigenaar of een bestuurder van een onderneming dan wel haar personeel de in deze artikelonderdelen genoemde werkzaamheden heeft verricht.

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming wordt bepaald op basis van het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling vast te stellen uurloon.

Artikel 3

  • 1. Extra arbeid in eigen beheer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder j, van de wet wordt berekend over het aantal uren waarin een eigenaar, een mede-eigenaar of een bestuurder van een onderneming dan wel haar personeel de in dit artikelonderdeel genoemde werkzaamheden heeft verricht.

  • 2. Op het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, worden per etmaal in mindering gebracht:

    a. 7 uren, voor zover het personeel met een voltijds dienstverband betreft;

    b. 3,5 uren, voor zover het personeel met een deeltijds dienstverband betreft.

  • 3. De hoogte van de tegemoetkoming wordt bepaald op basis van het aantal uren dat het resultaat is van de berekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling vast te stellen uurloon.

Artikel 4

De hoogte van de tegemoetkoming wordt voor zover het betreft:

a. de schade, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de wet, berekend op basis van de kosten van herstel, verminderd met de kosten van achterstallig onderhoud en de kosten tot verbetering;

b. de schade, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de wet, berekend op basis van de kosten van herstel tot maximaal de dagwaarde dan wel de dagwaarde bij totaal verlies;

c. de schade, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, van de wet, berekend op basis van de kosten van herstel, verminderd met de kosten van achterstallig onderhoud en de kosten tot verbetering;

d. de schade, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder d, van de wet, berekend op basis van:

1°. de kosten van herstel, verminderd met de kosten van achterstallig onderhoud en de kosten tot verbetering, indien het bedrijfsgebouwen en -terreinen, alsmede bedrijfsgebonden installaties betreft;

2°. de kosten van herstel tot maximaal de dagwaarde of de dagwaarde bij totaal verlies, indien het machines, niet-bedrijfsgebonden installaties en bedrijfsinventaris betreft;

3°. de inkoopwaarde met inbegrip van de kosten van transport en behandeling of de lagere verkoopwaarde, indien het grond- en hulpstoffen betreft;

4°. de integrale kostprijs tot het stadium van bewerking of de lagere verkoopwaarde, indien het onderhanden werk betreft;

5°. de integrale kostprijs of de lagere verkoop-waarde, indien het gereed produkt betreft;

6°. de inkoopwaarde met inbegrip van de kosten van transport en behandeling of de lagere verkoopwaarde, indien het bedrijfsgoederen betreft die bij derden zijn ingekocht;

7°. de grondslag, bedoeld in onderdeel e, of de lagere verkoopwaarde, indien het verloren gegane gewassen of dieren betreft die op de markt verhandeld worden;

8°. de kosten van aanschaf van vervangende gewassen, vermeerderd met de kosten van voortbrenging om het nieuwe gewas in hetzelfde productiestadium te brengen als het verloren gegane gewas, indien het verloren gegane gewassen betreft die niet op de markt verhandeld worden, waarbij bij meerjarige gewassen rekening wordt gehouden met de reeds verstreken levensduur van de verloren gewassen;

9°. de kosten van reproductie van vervangende dieren tot in hetzelfde productiestadium als de verloren gegane dieren, indien het verloren gegane dieren betreft die niet op de markt verhandeld worden;

10°. de kosten van herstel of de grondslag, bedoeld in onderdeel e, indien het beschadigde gewassen of dieren betreft.

e. de schade, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder e en f, van de wet, berekend op basis van de mindere opbrengst gedurende de schadetermijn, bedoeld in de genoemde artikelonderdelen, verminderd met de bespaarde kosten, waaronder zijn begrepen de variabele kosten en de kosten van een werkgever voor zijn werknemers, voor zover deze werknemers als gevolg van een al dan niet tijdelijk verlies aan betaalde arbeidsuren recht hebben op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Onder de mindere opbrengst wordt verstaan de opbrengst die redelijkerwijs verwacht mocht worden, berekend op basis van de integrale kostprijs en in voorkomend geval verminderd met de gerealiseerde opbrengst tegen marktwaarde.

Artikel 5

  • 1. Als activiteiten, bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel e, van de wet, worden aangewezen het maken of wijzigen van bouwwerken.

  • 2. Als rivieren, bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel e, van de wet, worden aangewezen de rivieren of gedeelten van rivieren die zijn aangeduid op de kaartbijlage behorende bij dit besluit.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 november 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

Uitgegeven de eerste december 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Het onderhavige Besluit tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen strekt tot uitvoering van enige artikelen uit de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (Stb. 1998, 325). Deze wet biedt kort samengevat een structurele regeling op grond waarvan het Rijk een tegemoetkoming geeft aan diegenen die schade hebben geleden dan wel kosten hebben gemaakt in het kader van een overstroming door zoet water, een aardbeving of een andere ramp die van tenminste vergelijkbare orde is.

Dit besluit bepaalt allereerst op welke wijze arbeid in eigen beheer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder h, onderdeel 2°, en onder i, alsmede extra arbeid in eigen beheer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en j, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen wordt berekend.

Op de tweede plaats bevat dit besluit de grondslagen die gelden voor de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming. Deze grondslagen komen inhoudelijk overeen met de berekeningsgrondslagen die zijn gehanteerd in het kader van de watersnood in 1995. Hiervoor zij verwezen naar bijlage 3 van de Bijdrageregeling landbouwbedrijven overstromingsschade 1995 van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en bijlage 2 van de Subsidieregeling waterschade 1995 van de Minister van Economische Zaken (vervangen door het Besluit subsidies waterschade 1995) en de ministeriële regeling inzake bereddingskosten evacués van de minister van Binnenlandse Zaken. De praktijk heeft uitgewezen dat genoemde regelingen goed bruikbaar zijn voor de berekening van de hoogte voor de tegemoetkoming van de schade. Alhoewel de regelingen zijn ontworpen naar aanleiding van de overstromingen in 1995, kunnen zij ook goed dienst doen bij andersoortige rampen en zware ongevallen. Voor de berekening van de kosten en schade is immers de schade als zodanig relevant en niet de oorzaak van de schade. Genoemde regelingen zijn ook goed bruikbaar als grondslag voor vergoedingen aan publiekrechtelijke instellingen. De termen «bedrijfs»gebonden, «bedrijfs»goederen, e.d. moet in dat kader ruim worden opgevat. Daarmee wordt aangegeven dat het moet gaan om schade aan zaken van niet-particulieren.

Er zij op gewezen dat de vergoedingen ingevolge artikel 4, eerste lid, van de wet alleen betrekking kunnen hebben op schade en kosten die het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg zijn van een ramp of een zwaar ongeval. Kosten voor preventieve maatregelen, oefeningen of de aanschaf van materialen met het oog op mogelijke rampen vallen daar niet onder.

Tot slot zijn in dit besluit de activiteiten in het winterbed van de bij dit besluit aangewezen rivieren (zie de toelichting op artikel 5) neergelegd waaraan de schade of de kosten in geval van een overstroming door zoet water ingevolge artikel 4, derde lid, onder e, van genoemd wetsvoorstel niet voor vergoeding in aanmerking komen.

2. Artikelsgewijs

Artikelen 2 en 3

Het oorspronkelijke voorstel van Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen maakte het mogelijk een tegemoetkoming te geven in de kosten voor evacuatie, beredding en opruiming die een onderneming heeft gemaakt als kosten van extra arbeid in eigen beheer. De bedoeling van het geven van een tegemoetkoming in de kosten van – uitsluitend – extra arbeid in eigen beheer, was dat over de uren die worden beschouwd als normale bedrijfstijduren, geen tegemoetkoming zou worden gegeven. De reden hiervan was dat arbeid die verricht wordt in deze uren geen extra kosten genereert, want ook zonder het intreden van een ramp of zwaar ongeval zouden de kosten voor arbeid in de normale arbeidstijd zijn gemaakt.

Door het aanvaarden van het amendement nr. 14 (kamerstukken II 1997/98, 25 159) is het woord «extra» in artikel 3 (thans artikel 4), eerste lid, onder h, onderdeel 2°, en onder i, vervallen. Dit betekent dat een onderneming in een geval van een ramp of een zwaar ongeval waarop de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen van toepassing is, recht heeft op een tegemoetkoming in de kosten met betrekking tot de bereddings- en evacuatiewerkzaamheden die haar personeel heeft verricht in de uren die worden beschouwd als normale bedrijfstijduren. Een voorwaarde hiervoor is uiteraard wel dat door middel van een accountantsverklaring kan worden aangetoond dat de desbetreffende onderneming dat personeel daadwerkelijk voor die werkzaamheden heeft ingezet en niet voor de productie.

Het aangehaalde amendement heeft echter niet tot doel gehad het mogelijk te maken dat een onderneming ook de kosten voor opruiming vergoed krijgt die zij heeft gemaakt doordat haar personeel in de normale bedrijfstijduren opruimingswerkzaamheden heeft verricht. Het woord «extra» is in artikel 4, eerste lid, onder j, namelijk gehandhaafd.

Het verschil in behandeling van evacuatie- en bereddingskosten enerzijds en opruimingskosten anderzijds werkt door in de wijze waarop arbeid in eigen beheer wordt berekend. In geval van opruimingskosten is de berekeningswijze de volgende. Op de eerste plaats wordt het aantal uren vastgesteld waarin een eigenaar, een mede-eigenaar of een bestuurder van een onderneming arbeid die verband houdt met opruimingswerkzaamheden heeft laten verrichten door personeel in zijn dienst respectievelijk zelf heeft verricht. Op het aantal uren worden vervolgens 7 uren per etmaal in mindering gebracht, indien het gaat om een personeelslid dat een voltijds dienstverband heeft, dat wil zeggen een volledige werkweek arbeid verricht. Dit aantal uren vind ik redelijk gelet op het feit dat vele CAO's een werkweek kennen van gemiddeld 36 uren. Bovendien acht ik het om pragmatische redenen verkiesbaar uit te gaan van een vast aantal aftrekbare uren in plaats van per ingezet personeelslid te berekenen voor hoeveel uren hij per dag gewerkt zou moeten hebben. De laatste wijze van berekening zou een onevenredig zware administratieve last met zich meebrengen, zowel voor de organisatie die de regeling moet uitvoeren als voor de ondernemer die de gegevens dient te leveren.

Indien het een personeelslid met een deeltijds dienstverband betreft, wordt het aantal arbeidsuren per etmaal verminderd met 3,5 uren.

De hoogte van de tegemoetkoming wordt vervolgens bepaald op basis van het aantal uren dat het resultaat is van deze berekening, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling vast te stellen uurloon.

De berekeningswijze in geval van evacuatie- en bereddingskosten is dezelfde als voor opruimingskosten, met dien verstande dat er geen uren per etmaal in mindering worden gebracht op de uren waarin werkzaamheden zijn verricht op het terrein van de evacuatie en beredding en deze uren derhalve niet konden worden benut voor productie.

Onder het begrip «personeel» in de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, vallen niet alleen de werknemers met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten, maar ook degenen voor wie een overeenkomst voor in- en uitleen is aangegaan.

Artikel 4

stb-1998-648-1.gif

Onder de bespaarde kosten, bedoeld in artikel 4, onder e, worden ook de loonkosten begrepen die een werkgever niet aan zijn werknemers betaalt omdat hij als gevolg van de desbetreffende ramp tijdelijk geen werk voor hen heeft. In die situatie kunnen die werknemers voor het tijdelijk verlies aan arbeidsuren waarover zij geen loon krijgen, in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Voor uren waarover de werkgever wel loon betaalt dan wel verplicht is tot doorbetaling van loon, is uiteraard geen sprake van een besparing van kosten.

De zinsnede «de opbrengst, die redelijkerwijs verwacht mocht worden» laat ruimte om voor de invulling hiervan beleidsregels te ontwikkelen, waarbij normbedragen worden gehanteerd. De normbedragen dienen dan als richtsnoer bij de vaststelling van de opbrengst die redelijkerwijs mocht worden verwacht.

Artikel 5

Met deze bepaling wordt uitvoering gegeven aan de door artikel 4, derde lid, van de wet gevorderde aanwijzing van activiteiten, respectievelijk rivieren in het winterbed waarvan die activiteiten plaatsvinden. De kaartbijlage is ontleend aan de door de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vastgestelde beleidslijn «Ruimte voor de Rivier» (Stcrt. 1997, 87), die betrekking heeft op het restrictief vergunningenbeleid met betrekking tot nieuwe activiteiten in het winterbed.

Artikel 6

Dit besluit is een steunmaatregel in de zin van artikel 92, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en is op grond van artikel 93, derde lid, van dit verdrag aangemeld bij de Europese Commissie. Tot het tijdstip dat de Commissie heeft besloten over de verenigbaarheid met het verdrag kan de maatregel niet tot uitvoering worden gebracht. Daarom treedt dit besluit in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

KAARTBIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 5, TWEEDE LID, BESLUIT TEGEMOETKOMING SCHADE BIJ RAMPEN EN ZWARE ONGEVALLEN


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 januari 1999 nr. 7.

Naar boven