Besluit van 9 november 1998, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 29 september 1998, nr. WDB98/305M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Gelet op artikel 4, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1990;

De Raad van State gehoord (advies van 15 oktober 1998, nr. W06.98.0450);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 3 november 1998, nr. WDB 98/366U, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In Artikel 2e van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 19651 wordt, onder vernummering van het eerste en tweede lid in respectievelijk tweede en derde lid, een nieuw eerste lid opgenomen, luidende:

  • 1. Artikel 2a is niet van toepassing met betrekking tot de arbeidsverhouding van degene, die arbeid verricht in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep.

    Voorts wordt in het in derde lid vernummerde tweede lid de zinsnede «eerste lid, onderdeel a» vervangen door: tweede lid, onderdeel a.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 1998.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

's-Gravenhage, 9 november 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de vierentwintigste november 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

TOELICHTING

Artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit LB 1965 (het zogenoemde tussenkomstartikel) ziet op de situatie dat men door tussenkomst van een natuurlijk persoon of een lichaam arbeid verricht ten behoeve van een derde. Deze bepaling ziet op de eerste plaats op de door middel van uitzendbureaus werkzame arbeidskrachten. Maatschappelijk behoren deze personen veelal echter tot de groep van loontrekkenden en niet tot de groep van personen die andere inkomsten uit arbeid of winst uit onderneming genieten. Het belang van dit onderscheid is dat loontrekkenden de bescherming van werknemersverzekeringen genieten en bijvoorbeeld kunnen deelnemen aan pensioenregelingen en gefacilieerde spaarregelingen. Voor de toepassing van artikel 2a moet er een enigszins duurzame arbeidsverhouding zijn tussen de arbeidskracht en degene die tussenkomst verleent.

De maatschappelijke ontwikkeling staat natuurlijk niet stil. Geluiden van zowel branche-organisaties, belastingadviseurs als de belastingdienst wijzen er op dat er in de praktijk complicaties bestaan. Inkomsten van bepaalde groepen deskundigen (interimmanagers, freelancers in de informatietechnologie e.d.) die aanvankelijk in de sfeer van de inkomstenbelasting worden betrokken (inkomsten uit onderneming) worden soms in een later stadium alsnog als loon uit (fictieve) dienstbetrekking aangemerkt, zodat ze in de loonheffing worden betrokken. Aan het feit dat de deskundige als zelfstandig ondernemer opereert wordt dan voorbij gegaan. Het gevolg is dat er achteraf de nodige correcties plaats dienen te vinden. De subwerkgroep loonbelasting van de werkgroep technische herziening loon- en inkomstenbelasting heeft deze problematiek ook gesignaleerd.

In kamervragen van 1 mei 1997 (Tweede Kamer 1996/1997, Aanhangsel nr. 1143) is deze kwestie opnieuw aan de orde gesteld. In de sfeer van de loonbelasting kan op eenvoudige wijze aan de gerezen praktijkproblemen tegemoet gekomen worden door een uitzondering op de toepassing van het tussenkomstartikel te maken voor degene, die arbeid verricht in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep. Een dergelijke uitzondering geldt ook voor thuiswerkers en zogenoemde gelijkgestelden.

In het antwoord op de kamervragen van 1 mei 1997 is gesteld dat bezien zou worden of zowel een oplossing gevonden zou kunnen worden voor de loonbelasting als voor de premieheffing werknemersverzekeringen. Dat blijkt inderdaad mogelijk te zijn. Daartoe is de Regeling houdende de aanwijzing van werkgevers en uitzonderingen op de verzekeringsplicht werknemers-verzekeringen per 1 september 1998 door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op overeenkomstige wijze aangepast. De onderhavige regeling treedt daarom met terugwerkende kracht op hetzelfde tijdstip in werking.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1965, 202, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 december 1997, Stb. 796.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven