Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1998, 638 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1998, 638 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 mei 1998, nr. HDTP/98/1550/HW, Hoofddirectie Telecommunicatie en Post;
Gelet op richtlijn nr. 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (PbEG L 117/15) en op de artikelen 3.1, 3.3, zevende lid, 3.4, tweede lid, en artikel 3.5, derde en vierde lid, van de Telecommunicatiewet;
De Raad van State gehoord (advies van 19 augustus 1998 no. W09.98.0214);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 3 november 1998, nr HDTP/98/3248/HW, Hoofddirectie Telecommunicatie en Post;
Hebben goedgevonden en verstaan:
a. wet: Telecommunicatiewet;
b. vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de wet.
1. In het frequentieplan worden de frequentiebestemmingen onderverdeeld in de volgende hoofdcategorieën van gebruik:
a. zakelijk gebruik;
b. gebruik voor vitale overheidstaken;
c. omroep, bestaande uit de categorieën publieke en commerciële omroep;
d. overig gebruik.
2. In het frequentieplan wordt voor de hoofdcategorieën zakelijk gebruik en overig gebruik, alsmede voor de categorie commerciële omroep, per eenheid van frequentieruimte, met in achtneming van het bepaalde in het derde en vierde lid, vastgesteld of bij de verlening van een vergunning hetzij de procedure van op volgorde van binnenkomst hetzij de procedure van veiling of vergelijkende toets wordt toegepast.
3. De procedure van veiling of vergelijkende toets wordt alleen toegepast terzake van de verdeling van frequentieruimte voor de hoofdcategorie zakelijk gebruik en de categorie commerciële omroep. De hiervoor genoemde procedures worden niet toegepast indien het redelijkerwijs te verwachten is dat er met betrekking tot de te verdelen frequentieruimte geen schaarste zal zijn.
4. In de gevallen waarin de veiling of de vergelijkende toets op grond van het derde lid niet wordt toegepast, alsmede bij de hoofdcategorie overig gebruik, geschiedt de verlening van de vergunningen op volgorde van binnenkomst van de aanvraag.
1. De procedure voor het verlenen van een vergunning die door middel van een veiling of een vergelijkende toets zal worden verleend, vangt aan op een door Onze Minister te bepalen tijdstip. Hiervan wordt in de Staatscourant mededeling gedaan alsmede van het besluit van Onze Minister welke van beide procedures zal worden toegepast.
2. Ten aanzien van het in het eerste lid bedoelde besluit tot vaststelling van de procedure door middel waarvan een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte zal worden verleend, geldt dat de procedure van vergelijkende toets slechts wordt toegepast indien het algemeen maatschappelijk, cultureel of economisch belang dit vordert.
3. De in het eerste lid bedoelde bekendmaking houdt tevens een beschrijving in van de frequentieruimte waarop de te verlenen vergunning betrekking heeft, alsmede, in het geval de verlening geschiedt door middel van een veiling, de periode waarin de veiling plaatsvindt en de aan de vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen.
1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de indiening van de aanvraag om een vergunning en omtrent de inhoud van de aanvragen en de daarbij te overleggen gegevens. Deze regels kunnen per te verlenen vergunning verschillen.
2. In het geval de te verlenen vergunning betrekking heeft op het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten en de verlening van de vergunning geschiedt door middel van een vergelijkende toets, maakt van de bij de aanvraag te overleggen gegevens in ieder geval deel uit een technisch en commercieel plan.
1. Onze Minister stelt een document op waarin een overzicht wordt gegeven van de gestelde regels omtrent:
a. de indiening en behandeling van aanvragen om een vergunning;
b. de inhoud van de aanvragen en de daarbij te overleggen gegevens;
c. de wijze waarop de veiling of de vergelijkende toets plaatsvindt.
2. Van de beschikbaarheid van het document wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
3. Onze Minister zendt op verzoek het document toe.
1. Tot de veiling en de vergelijkende toets worden slechts toegelaten aanvragers die voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen eisen. Deze eisen kunnen per te verlenen vergunning verschillen.
2. De in het eerste lid bedoelde eisen kunnen slechts betrekking hebben op de:
a. rechtsvorm van de aanvrager;
b. financiële positie van de aanvrager;
c. kennis en ervaring van de aanvrager;
d. technische middelen waarover de aanvrager kan beschikken;
e. hoedanigheid van de aanvrager als commerciële omroep.
3. In het geval van een vergelijkende toets hebben de te stellen eisen in elk geval betrekking op de in het tweede lid, onder c en d, opgenomen onderwerpen.
Indien voor een vergunning slechts een aanvrager voldoet aan de op grond van artikel 6 gestelde eisen wordt aan deze aanvrager de vergunning verleend zonder toepassing van een veiling of een vergelijkende toets.
1. Bij ministeriële regeling worden in het kader van de behandeling van een aanvraag om een vergunning regels gesteld omtrent de wijze waarop de veiling of de vergelijkende toets plaatsvindt. Deze regeling kan per te verlenen vergunning verschillen.
2. In het geval van een veiling hebben de in het eerste lid bedoelde regels in elk geval betrekking op:
a. de wijze waarop een bod wordt uitgebracht;
b. de eisen die aan een geldig bod worden gesteld;
c. de zekerstelling dat een bod gestand wordt gedaan of kosten en schade kunnen worden verhaald;
d. maatregelen ten behoeve van een ongestoord verloop van de veiling;
e. de bij veiling toe te passen methode ter vaststelling van het bod waarvan de uitbrenger in aanmerking komt voor verlening van de vergunning;
f. de eisen die gesteld worden met betrekking tot de wijze van betaling en het tijdstip waarop degene aan wie de vergunning wordt verleend deze betaling moet hebben verricht;
g. de gevallen waarin, de termijn waarbinnen en de voorwaarden waaronder er opnieuw wordt geveild zonder dat er sprake is van een nieuwe veilingprocedure;
h. de aanwijzing van een veilingmeester en de bevoegdheden waarover deze beschikt.
3. In het geval van een vergelijkende toets hebben de in het eerste lid bedoelde regels in elk geval betrekking op de gegevens die in de vergelijkende toets worden betrokken ter beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag en de aanvrager.
4. Indien de door middel van een vergelijkende toets te verlenen vergunning betrekking heeft op het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten worden met betrekking tot de kwaliteit van de aanvraag in elk geval in de vergelijkende toets betrokken:
a. de kwaliteit en de beschikbaarheid van het te bieden telecommunicatienetwerk of de te bieden telecommunicatiediensten, en
b. de diversiteit van de diensten die de aanvrager zal bieden.
1. Onze Minister kan een vergunning die is verleend door middel van een veiling of een vergelijkende toets niet verlengen, tenzij het algemeen maatschappelijk, cultureel of economisch belang verlenging naar het oordeel van Onze Minister vordert en de vergunninghouder uiterlijk een jaar, doch niet eerder dan twee jaar voor het tijdstip waarop de periode waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken, schriftelijk om verlenging heeft verzocht.
2. Indien de vergunning betrekking heeft op frequentieruimte bestemd voor de categorie commerciële omroep besluit Onze Minister over een verzoek tot verlenging als bedoeld in het eerste lid, niet dan in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
3. In het geval een vergunning wordt verlengd kunnen de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen worden gewijzigd en kunnen nieuwe voorschriften en beperkingen aan de vergunning worden toegevoegd.
1. In het geval de te verlenen vergunning betrekking heeft op frequentieruimte bestemd voor de categorie commerciële omroep en de verlening van de vergunning plaatsvindt door middel van een vergelijkende toets worden de in deze paragraaf aan Onze Minister opgedragen taken en toegekende bevoegdheden uitgeoefend, voorzover het niet betreft de vaststelling van de frequentieruimte waarvoor de vergunning wordt verleend, door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in overeenstemming met Onze Minister.
2. Onze Minister verleent een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte bestemd voor de categorie commerciële omroep op voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, indien die voordracht tot stand is gekomen na uitvoering van de vergelijkende toets.
1. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld waaraan de aanvrager moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning. Deze eisen kunnen slechts inhouden dat:
a. de aanvrager een bepaalde leeftijd heeft bereikt;
b. de aanvrager met goed gevolg een voor het gebruik van de gevraagde frequentieruimte, in samenhang met het doel waarvoor die frequentieruimte wordt gebruikt, vereist examen heeft afgelegd;
c. de aanvrager in het bezit is van een certificaat van bediening;
d. de aanvrager een redelijk belang heeft bij het voorgenoemen gebruik van de gevraagde frequentieruimte.
2. Ten aanzien van het verkrijgen van een certificaat van bediening en het examen genoemd in het eerste lid kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld die betrekking hebben op:
a. het afleggen en het afnemen van het examen;
b. de eisen van het examen;
c. de ontheffing van het examen;
d. de wijze waarop de vergoeding voor een examen dan wel een ontheffing moet worden voldaan;
e. het verkrijgen van een certificaat van bediening.
3. Voorzover de aard, de omvang of het maatschappelijk belang van de vergunning daartoe naar het oordeel van Onze Minister aanleiding geeft, kunnen naast de eisen genoemd in het eerste lid bij ministerële regeling tevens de eisen worden gesteld bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de indiening van de aanvraag om een vergunning en omtrent de inhoud van de aanvragen en de daarbij te overleggen gegevens. Deze regeling kan per te verlenen vergunning verschillen.
1. Een vergunning wordt op aanvraag verlengd, tenzij een doelmatige ordening van het frequentiespectrum zich daartegen verzet.
2. Bij verlenging van een vergunning kunnen de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen worden gewijzigd en kunnen nieuwe voorschriften of beperkingen aan de vergunning worden toegevoegd.
Op aanvragen om een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van de uitvoering van vitale overheidstaken, van het verzorgen van taken op het terrein van de publieke omroep als bedoeld in artikel 1, onder t, van de Mediawet, of ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, zijn de artikelen 12 en 13 van overeenkomstige toepassing.
1. In het geval de verlening van een vergunning betrekking heeft op frequentieruimte die is bestemd voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of het aanbieden van openbare telecommunicatiediensten beslist Onze Minister op een aanvraag om verlening van de vergunning binnen 6 weken na ontvangst van de aanvraag.
2. Indien de duur van de procedure van veiling of vergelijkende toets tot gevolg heeft dat niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn kan worden beslist, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en geeft daarbij een termijn waarbinnen zal worden beslist, welke termijn niet langer is dan 16 weken na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn.
3. Van de termijnen, genoemd in het eerste en tweede lid, kan worden afgeweken indien op grond van het Internationale Telecommunicatieverdrag internationale frequentie- en satellietcoördinatie daartoe nopen.
De in het belang van een goede verdeling alsmede een ordelijk en doelmatig gebruik van frequentieruimte aan een vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen kunnen slechts betrekking hebben op:
a. het waarborgen van de nakoming van essentiële eisen als bedoeld in richtlijn nr. 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (PbEG L 117/15);
b. het doelmatig gebruik van de toegewezen frequentieruimte;
c. de aard van de radiozendapparaten en de daarbij behorende antenne-inrichting alsmede het vermogen waarmee mag worden uitgezonden;
d. bescheiden die de vergunninghouder ter beschikking moet houden.
e. verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit de criteria die zijn toegepast bij de vergelijkende toets;
f. het veroorzaken van belemmeringen in het etherverkeer en in radiozend- of ontvangapparaten door het gewenste signaal van een radiozendapparaat.
1. In het geval de te verlenen vergunning betrekking heeft op het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecomunicatiediensten kunnen de aan de vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen, naast die bedoeld in artikel 16, tevens voorschriften en beperkingen omvatten, welke, in het belang van een goede dienstverlening, slechts betrekking hebben op:
a. de dekkingsgraad van het telecommunicatienetwerk waarvoor de toegewezen frequentieruimte wordt gebruikt;
b. de termijn waarop het telecommunicatienetwerk, bedoeld onder a moet zijn aangelegd;
c. de kwaliteit van het telecommunicatienetwerk;
d. de diensten die moeten worden aangeboden en de kwaliteit van die diensten;
e. de termijn waarop en het geografische gebied waarbinnen de onder d bedoelde diensten worden aangeboden.
2. Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede dienstverlening aan het publiek regels worden gesteld voor aanbieders van openbare telecommunicatiediensten die deze diensten aanbieden over het openbare telecommunicatienetwerk van een aanbieder die krachtens artikel 3.3, eerste lid, en artikel 3.5 van de wet gehouden is een openbaar telecommunicatienetwerk en een openbare telecommunicatiedienst aan te bieden aan het publiek.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter zake van het gebruik van frequentieruimte waarvoor geen vergunning is vereist. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a. het doelmatig gebruik van de desbetreffende frequentieruimte;
b. de aard van de te gebruiken radiozendapparaten en de daartoe behorende antenne-inrichting, alsmede het vermogen waarmee mag worden uitgezonden;
Onze Minister kan een vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen gedurende de looptijd van de vergunning slechts wijzigen:
a. op verzoek van de vergunninghouder;
b. in de gevallen bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de wet;
c. indien door het gebruik van de vergunning belemmeringen worden veroorzaakt in het etherverkeer of in radiozend- of ontvangapparaten, of
d. indien een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum dit vordert.
De aanwijzing van categorieën radiozendapparaten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van de wet kan uitsluitend geschieden voorzover het radiozendapparaten betreft, die door de aard van de toepassing alsmede door de technische constructie geen of vrijwel geen storing of belemmering kunnen veroorzaken in elektrische of elektronische apparaten.
1. Vergunningen die met toepassing van een vergelijkende toets zijn verleend op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en waarvan de duur van verlening eindigt voor 1 januari 2000 kunnen op verzoek van de vergunninghouder door Onze Minister ook buiten de gevallen en voorwaarden bedoeld in artikel 9, eerste lid, worden verlengd met een door Onze Minister te bepalen termijn die uiterlijk 1 januari 2001 eindigt.
2. Artikel 9, tweede en derde lid, is van toepassing.
De hoofstukken A, paragraaf 2, B, paragraaf 1, C, de paragrafen 9, met uitzondering van artikel C.9.5, en 10, D, E, F, H, en I van het Besluit radio-elektrische inrichtingen1 vervallen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. M. de Vries
Uitgegeven de negentiende november 1998
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Het onderhavige Frequentiebesluit bevat regels met betrekking tot de verdeling van frequentieruimte en de aan een vergunning te verbinden voorschriften. Het betreffen veelal regels die thans zijn opgenomen in hoofdstuk IIA van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (WTV) en het daarop gebaseerde Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie alsmede in het Besluit radio-elektrische inrichtingen. De regels die betrekking hebben op de verdeling van frequentieruimte door middel van de methode van veiling of vergelijkende toets worden anders dan in hoofdstuk IIA van de WTV niet uitsluitend toegepast op nieuwe technische systemen als GSM, Ermes en DCS 1800 maar in principe steeds wanneer er sprake is van een grotere vraag naar frequentieruimte dan dat er in werkelijkheid beschikbaar is. De methode van verdeling «op volgorde van binnenkomst» welke thans zijn regeling vindt in artikel 17 van de WTV en het daarop gebaseerde Besluit radio-elektrische inrichtingen wordt voortaan toegepast in gevallen dat er geen sprake van schaarste is ongeacht de techniek die wordt toegepast. Schaarste aan (bepaalde) frequentieruimte wordt het leidende criterium voor de keuze welke methode van verdeling toepassing zal vinden. Anders dan in het Besluit radio-elektrische inrichtingen kent het Frequentiebesluit geen bepalingen meer met betrekking tot aan zend- en ontvanginrichtingen te stellen technische eisen en terzake van door die inrichtingen veroorzaakte storingen. Dit is een gevolg van de nieuwe systematiek van de Telecommunicatiewet (verder te noemen wet) waarin deze regels niet hun grondslag vinden in het frequentiehoofdstuk maar in hoofdstuk 10 dat handelt over randapparaten, radiozendapparaten en overige apparaten.
Met het Frequentiebesluit wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 3.1, eerste lid, 3.3, zevende lid, 3.4, tweede lid en 3.5, derde en vierde lid van de Telecommunicatiewet.
De eerstgenoemde bepaling betreft nadere regels met betrekking tot de inrichting van het frequentieplan. De wet zelf schrijft reeds voor dat het plan in elk geval een verdeling bevat van de beschikbare frequentieruimte over te onderscheiden bestemmingen alsmede over categorieën van gebruik. Met bestemming wordt in dit verband bedoeld de verdeling van frequentieruimte in het frequentieplan over bestemmingen die zijn afgeleid van het internationale frequentiebestemmingsplan dat onder auspiciën van de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU) tot stand komt. Daarnaast kent het frequentieplan binnen een hoofdbestemming aanduiding van bestemmingen naar categorieën van gebruik alsmede kan binnen een categorie van gebruik worden aangegeven of de bestemming van het gebruik openbaar of niet openbaar is. In het onderhavige besluit wordt nader voorgeschreven welke categorieën van gebruik binnen een bestemming kunnen worden onderscheiden en aan de hand van welke criteria in het frequentieplan zal worden bepaald met welk verdelingsinstrument de verlening van vergunningen zal plaatsvinden.
Op grond van het tweede genoemde artikel worden in het besluit regels gesteld met betrekking tot de verlening, wijziging en verlenging van vergunningen. Tot de hier bedoelde regels behoren voorschriften betreffende de procedures die van toepassing zullen zijn en de wijze waarop die zullen worden toegepast. De procedures die kunnen worden toegepast zijn genoemd in artikel 3.3, tweede en vierde lid, van de wet. De methoden van veiling, vergelijkende toets en op volgorde van binnenkomst zijn instrumenten van verdeling van frequentieruimte die onder de WTV ook reeds werden toepast, zij het op meer specifieke gevallen. De methode van veiling is nog een betrekkelijk nieuw verdelingsinstrument dat voor het eerst is toegepast bij de verdeling van frequentieruimte voor DCS 1800. Bij het opstellen van het Frequentiebesluit en de daarop gebaseerde ministeriële regelgeving is geput uit de ervaringen die hiermee zijn opgedaan. De procedure waarbij met voorrang vergunning wordt verleend is nieuw en is bedoeld voor die situaties waarin gebruik van frequentieruimte dient ter uitvoering van de taken zoals bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, van de wet. Onder de werking van de WTV werd voor de uitvoering van dit soort taken over het algemeen vrijstelling van het vereiste van een machtiging verleend. Op grond van gewijzigde beleidsinzichten met betrekking tot het beheer en de verdeling van de beschikbare frequentieruimte wordt echter thans uitsluitend nog een vrijstelling op haar plaats geacht voor zover frequentieruimte tot gebruik strekt van door Onze Minister aan te wijzen overheidsorganen, belast met de zorg voor de veiligheid van de staat, de defensie alsmede de handhaving van de rechtsorde.
Voor het overige geldt dat voor gebruik van frequentieruimte ten behoeve van de taken, genoemd in artikel 3.3, tweede lid, bij voorrang vergunningen worden verleend. Aanvragen voor deze vergunningen kunnen vrijwel geheel volgens dezelfde procedureregels als gelden voor de behandeling van aanvragen door middel van de methode «op volgorde van binnenkomst» worden afgehandeld. Daarin is in dit besluit voorzien.
Het voorliggende besluit bevat voor een belangrijk deel een nadere uitwerking van het door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde nieuwe frequentiebeleid in de Nota frequentiebeleid (kamerstukken II 1994/95, 24 095, nrs. 1 tot en met 7).
Het besluit is als volgt opgebouwd.
Na het hoofdstuk begripsbepalingen volgt een hoofdstuk 2 dat handelt over de besluitvorming met betrekking tot de procedure van vergunningverlening. De eerste paragraaf bevat voorschriften inzake de inrichting van het frequentieplan. De paragrafen 2 tot en met 5 geven achtereenvolgens de procedurevoorschriften die gelden in geval een vergunning wordt verleend door middel van de methode van veiling, vergelijkende toets, op volgorde van binnenkomst of met voorkeursrecht. Hoofdstuk 3 handelt over de vergunning zelf, terwijl hoofdstuk 4 voorschriften bevat voor het gebruik van frequentieruimte die mag worden gebruikt zonder dat daarvoor een vergunning is verleend.
Een ontwerp van het onderhavige besluit is voorgelegd aan het Permanent overlegorgaan post en telecommunicatie. Het overlegorgaan heeft in zijn rapport van bevindingen van 6 april 1998, OPT 98/41, een tweetal punten naar voren gebracht.
Met betrekking tot het toepassen van het verdelingstrument veiling merkt het overlegorgaan op dat er voor moet worden gewaakt dat geen kunstmatige schaarste wordt gecreëerd. Hierover wordt het volgende opgemerkt. Bij het beheer van frequentieruimte zorgt de overheid er voor dat de frequentieruimte waarvoor reële toepassingen aanwezig zijn zo spoedig mogelijk voor gebruik beschikbaar wordt gesteld. Er vindt dus geen voorraadvorming plaats die tot schaarste zou kunnen leiden. Bij het bepalen van de kavels waarvoor een vergunning wordt verleend, geldt als leidraad dat op zichzelf bruikbare eenheden worden vastgesteld. Deze handelwijze kan niet leiden tot kunstmatige schaarste. De vrees voor een kunstmatige schaarste is niet gegrond en onnodig.
Het tweede punt van aandacht betreft de verlengingsprocedure van artikel 10 van het ontwerpbesluit. Het overlegorgaan vindt dat een verleende vergunning in principe moet worden verlengd behalve wanneer er zwaarwichtige redenen zijn om dat niet te doen. In artikel 10 wordt gekozen voor een ander uitgangspunt, namelijk in principe geen verlenging, tenzij er zwaarwichtige redenen zijn om toch te verlengen. Voor dit laatste uitgangspunt is gekozen omdat de frequentieruimte waarvoor een vergunning wordt verleend schaars is. De vergunning wordt dan ook slechts verleend voor een bepaalde periode. Die periode wordt zodanig gekozen dat de investeringen die moeten worden gedaan voor het gebruiken van de frequentieruimte rendabel kunnen worden gemaakt. Na afloop van de vergunningsperiode moet worden bezien of er nog steeds schaarste is. Is dat het geval dan moeten ook andere aanvragers in de gelegenheid worden gesteld om voor het gebruik van die frequentieruimte in aanmerking te komen. Dit betekent niet dat de bestaande vergunninghouder niet mee mag dingen naar de vergunning. Daarom is voor het uitgangspunt gekozen van geen verlenging van de vergunning, tenzij er zwaarwichtige redenen zijn om van dit beginsel af te wijken.
Een ontwerp van het onderhavige besluit is eveneens voorgelegd aan het college, genoemd in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit. In het kader van de door het college overeenkomstig artikel 5 van het Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit uitgevoerde uitvoeringstoets van het ontwerp-besluit zijn door het college in de brief van 8 april 1998, nr. OPTA/C/98/783 enkele opmerkingen gemaakt.
De door het college gemaakte opmerkingen hebben aanleiding gegeven het besluit op de betreffende onderdelen aan te passen.
In artikel 3.3, vierde lid van de wet worden de methoden van verdeling van frequentieruimte limitatief opgesomd. De vergunningen voor gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor bepaalde categorieën van gebruik en ook beschikbaar is, worden op aanvraag verleend door middel van de methode van op volgorde van binnenkomst, een vergelijkende toets, of door middel van een veiling.
Naast deze verdelingsmethodieken kent de wet in artikel 3.3, tweede lid, een wettelijk voorrangsrecht toe aan gebruikers van frequentieruimte die is bestemd voor vitale overheidstaken, het verzorgen van taken op het terrein van de publieke omroep en die dienen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.
Op het moment dat een vergunning wordt aangevraagd, dient op hoofdlijnen voor de aanvrager duidelijk te zijn welke methode van verdeling van de beschikbare frequentieruimte voor de toepassing waarvoor de vergunning wordt gevraagd, van toepassing zal zijn. Dit is van belang voor de aanvrager om te weten daar de gegevens die bij de aanvraag moeten worden overgelegd, de voorwaarden waaraan de aanvrager moet voldoen om voor de vergunning in aanmerking te komen alsmede de kosten die met de verkrijging van de vergunning gepaard gaan per methode kunnen verschillen. Daarom wordt in het frequentieplan per eenheid van frequentieruimte aangegeven of de verlening van een vergunning voor frequentieruimte geschiedt door hetzij de procedure van op volgorde van binnenkomst hetzij door de procedure van veiling of vergelijkende toets. De keuze tussen veiling of vergelijkende toets wordt niet gemaakt op het niveau van het frequentieplan. De minister zal pas op het moment dat wordt besloten frequentieruimte in procedure voor verlening te brengen, vaststellen welke van de twee procedures zal worden toegepast.
Met eenheid van frequentieruimte wordt hier bedoeld de frequentiebanden waarin de te verdelen frequentieruimte zich bevindt.
In het frequentieplan wordt (per bestemming) het gebruik van frequentieruimte verdeeld in vier hoofdcategorieën van gebruik, te weten het zakelijk gebruik, het gebruik voor vitale overheidstaken, omroep, onderverdeeld in commerciële omroep en publieke omroep, en overig gebruik. Terzake van deze hoofdcategorieën van gebruik wordt bepaald welke van de twee genoemde procedures in principe zal worden toegepast bij de verdeling van frequentieruimte. De verdeling van frequentieruimte die valt binnen de hoofdcategorie zakelijk gebruik en de categorie commerciële omroep zal in hoofdzaak plaatsvinden door middel van een veiling of een vergelijkende toets. Binnen deze categorieën van gebruik zal immers naar verwachting schaarste aan beschikbare frequentieruimte zijn. Schaarste is een noodzakelijke voorwaarde voor de toepassing van het marktinstrument veiling of de methode van vergelijkende toets.
Tijdens de procedure van veiling of vergelijkende toets kan blijken dat er anders dan verwacht geen schaarste aan (bepaalde) frequentieruimte blijkt te zijn. Dan kunnen deze procedures niet worden toegepast omdat bij het ontbreken van schaarste er immers geen verdelingsproblematiek bestaat. Of er in werkelijkheid sprake is van schaarste kan pas worden vastgesteld nadat de aanvraag voor een vergunning voor frequentieruimte open is gesteld. De mogelijkheid bestaat dat blijkt dat er binnen een frequentieblok in totaliteit bezien geen schaarste bestaat aan frequentieruimte maar dat er wel schaarste is met betrekking tot bepaalde frequenties binnen dat blok. Immers niet alle frequentieruimten binnen zo'n blok behoeven gelijkwaardig aan elkaar te zijn. Ook in zo'n situatie zal de verdeling van die frequentieruimte plaatsvinden door middel van een veiling of vergelijkende toets. Indien geconstateerd wordt dat er geen sprake is van schaarste kan zonder toepassing van een van de methoden tot verdeling van schaarste de gevraagde vergunning met de daarbij behorende frequentieruimte worden toegedeeld aan de aanvrager die voldoet aan de gestelde minimumvereisten.
De methode op volgorde van binnenkomst wordt gehanteerd als er geen schaarste aan frequentieruimte voor de betreffende gebruikstoepassing is. Hiervan is sprake met betrekking tot de frequentieruimte die valt binnen de hoofdcategorie overig gebruik. Het betreft hier gebruikstoepassingen waarvoor frequentieruimte wordt toegewezen zonder een recht op exclusief gebruik. De toegewezen frequentieruimte moet gedeeld worden met andere gebruikers. Afhankelijk van de hoeveelheid verkeer die door aanvragers naar verwachting wordt gegenereerd wordt eenzelfde frequentie aan meerdere aanvragers toegewezen. Dat geschiedt op een zodanige wijze dat er sprake is van een zo optimaal mogelijk gebruik van de desbetreffende frequentieruimte. Anders dan bij commerciële omroep en sommige toepassingen van zakelijk gebruik is hier geen sprake van een exclusief gebruik van frequentieruimte.
Frequentieruimte die behoort tot de categorie vitale overheidstaken wordt bij voorrang verleend aan de daarvoor in aanmerking komende overheidsinstanties. Bij de toedeling van frequentieruimte aan deze instanties wordt er naar gestreefd dat niet meer frequentieruimte wordt toegewezen dan zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taken. Bij het beoordelen of aan een overheidsinstantie niet te veel frequentieruimte is toegewezen, zal niet alleen het werkelijke gebruik van de toegewezen frequentieruimte, dat door middel van verkeersmetingen wordt vastgesteld, bepalend zijn, maar spelen ook aspecten als internationale verplichtingen, operationele eisen, bedrijfseconomische overwegingen en maatschappelijke aspecten een rol.
In het frequentieplan wordt, voorzover dat mogelijk is, binnen de hoofdcategorie zakelijk gebruik en de categorie commerciële omroep aangegeven welke eenheden van frequentieruimte voor welk soort van gebruik voor vergunningsverlening beschikbaar zijn. Daarbij wordt met betrekking tot de hoofdcategorie zakelijk gebruik alsmede voor de categorie commerciële omroep bepaald of de verlening van de vergunning geschiedt door middel van de procedure van een veiling of een vergelijkende toets. Voor de frequentieruimte die volgens het frequentieregister beschikbaar is en waaraan in het plan een gebruiksbestemming is gegeven wordt de aanvraagprocedure tot verlening van die frequentieruimte opengesteld op een door de minister te bepalen tijdstip. Dat tijdstip zal zo worden gekozen dat zowel de verlener van de vergunning als de marktpartijen zich in voldoende mate kunnen voorbereiden op een goede uitvoering c.q. deelname aan de procedure van verlening.
Niet alle frequentieruimte die volgens het frequentieregister beschikbaar is behoeft in procedure te worden gebracht. Zo is er frequentieruimte waarvoor nog geen gebruiks toepassingen bestaan. Deze frequentieruimte behoeft nog niet te worden uitgegeven. Reserveren van frequentieruimte behoort niet tot de mogelijkheden. Ook kan het gewenst zijn om bepaalde frequenties die beschikbaar zijn of die beschikbaar komen tijdelijk niet uit te geven indien dat gewenst is in verband met een herordening van het frequentieplan. In dat geval kan met een beroep op de doelmatigheid van het gebruik van frequentieruimte de uitgifte er van worden aangehouden.
De procedure van verlening van een vergunning voor frequentieruimte die schaars is, vangt aan met een bekendmaking van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Hierin maakt de minister het tijdstip van aanvang van de procedure van verlening bekend alsmede door middel van welke van beide procedures de verlening van de vergunning zal plaatsvinden. Algemeen uitgangspunt is dat het marktinstrument veiling wordt gebruikt. Het instrument veilen is objectief en transparant. Aan de aanvrager die aan bepaalde minimum vereisten voldoet en het hoogste bod uitbrengt op de veiling wordt de vergunning verleend. Dit uitgangspunt is neergelegd in het tweede lid. Van het veilen van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte kan worden afgezien als het veilinginstrument niet het meest geschikte instrument is. Dan kan worden besloten tot verdeling van de schaarse frequentieruimte door middel van een vergelijkende toets. Dit kan het geval zijn wanneer te voren de criteria tot toetreding van de veiling niet kunnen worden vastgesteld of wanneer er overwegingen van maatschappelijke, culturele of economische aard voor de overheid zijn om actief sturend de toewijzing te beïnvloeden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het bevorderen van culturele belangen of nieuwe innovatieve diensten.
Zolang er nog geen bekendmaking is, worden reeds ingediende aanvragen voor een vergunning voor frequentieruimte die volgens het frequentieplan worden geveild of door middel van een vergelijkende toets worden verleend, niet in behandeling genomen. In de bekendmaking wordt bepaald hoeveel vergunningen er kunnen worden verleend gezien de beschikbare frequentieruimte en wat de omvang van de uit te geven eenheden frequentieruimte is. De bekendmaking bevat in geval van een verlening van de vergunning door middel van een veiling in elk geval ook de periode waarin de veiling plaatsvindt en de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden. Op grond hiervan kan een potentiële aanvrager zich een eerste oordeel vormen over de aard van de vergunning en of hij aan de veiling kan en wil meedoen. Anders dan bij een veiling kan bij een vergelijkende toets niet in alle opzichten worden aangegeven onder welke voorschriften en beperkingen een vergunning kan worden verleend. Deze vergunningsvoorschriften worden ten dele bepaald door de inschrijving van de aanvrager van de vergunning. De vergelijking van de aanvragen zal immers geschieden op kwaliteitsaspecten. Elementen daarvan zullen bij de geselecteerde aanvrager in de vergunningsvoorschriften terugkomen.
In geval een vergunning voor frequentieruimte wordt verleend door middel van een veiling of een vergelijkende toets worden bij ministeriële regeling regels gesteld betreffende de wijze van aanvraag van de vergunning, de gegevens die bij een aanvraag moeten worden overgelegd en regels betreffende de veilingprocedure of de vergelijkende toets. Tezamen met de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur vormen zij het geheel van regels dat van belang is voor de aanvraag van de vergunning alsmede voor de rechten en plichten die aan een eenmaal verleende vergunning zijn verbonden. Als frequentieruimte wordt geveild of wordt getenderd is het van belang dat de potentiële deelnemers zo goed mogelijk geïnformeerd zijn over de toepasselijke regelgeving. Naast de publicatie in de Staatscourant van de betreffende regelgeving wordt, om de toegang tot deze informatie te vergemakkelijken, een document opgesteld waarin de betreffende informatie is verzameld. Degene die belangstelling heeft voor het verkrijgen van beschikbaar gestelde frequentieruimte kan zich door het opvragen van zo'n document op betrekkelijk eenvoudige wijze op de hoogte stellen van de voor hem relevante informatie. Met de publicatie in de Staatscourant en het beschikbaar stellen van het onderhavige document wordt uitvoering gegeven aan artikel 9, eerste lid, van richtlijn nr. 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiedienten (PbEG L 117/15). Als handreiking aan de aanvragers kan de minister besluiten het document te voorzien van een korte handleiding voor het opstellen van een aanvraag, de wijze van indiening en de wijze van behandeling van aanvragen van vergunningen alsmede de wijze waarop een veiling van frequenties dan wel een vergelijkende toets zal plaatsvinden. De minister zendt op verzoek het document toe. Hiervoor kan een vergoeding worden gevraagd.
Het eerste lid van artikel 4 vormt de basis voor een ministeriële regeling waarin regels worden gegeven omtrent de indiening van de aanvraag om een vergunning en over de inhoud van vergunningsaanvragen. Op grond van artikel 6 worden bij ministeriële regeling eisen gesteld aan de aanvrager van een vergunning. Het doel van deze voorschriften tezamen met de in artikel 3.6 van de wet genoemde weigeringsgronden is te komen tot een doelmatige (en rechtvaardige) verdeling van vergunningen in situaties van schaarste. In de ministeriële regeling bedoeld in artikel 4, eerste lid, zal worden aangegeven welke gegevens de aanvrager moet overleggen bij zijn aanvraag. Die gegevens kunnen per vergunning verschillen. Ook van invloed is de manier waarop de verdeling van een vergunning zal plaatsvinden. Bij een verdeling door middel van een vergelijkende toets zullen meer en andere gegevens worden gevraagd dan in geval van een veiling. Bij een vergelijkende toets vindt een selectie plaats op kwaliteitsaspecten. De gegevens die gevraagd worden moeten een goed beeld geven van de door de aanvrager voorgenomen aanpak en activiteiten. Bij een veiling is in principe het hoogste bod bepalend voor het antwoord op de vraag wie de meeste gerede partij is om voor een vergunning in aanmerking te komen. Wel moet een aanvrager alvorens deel te kunnen nemen aan een veiling voldoen aan een aantal op grond van artikel 6 te stellen minimum vereisten. Dit geldt ook als de verlening van een vergunning geschiedt door middel van een vergelijkende toets. Ook deze eisen kunnen per te verlenen vergunning verschillen. In het tweede lid van artikel 6 worden limitatief de onderwerpen genoemd terzake waarvan aan de aanvrager eisen kunnen worden gesteld. Om te kunnen beoordelen of de aanvrager aan die eisen voldoet zullen bij ministeriële regeling bedoeld in artikel 4 daartoe gegevens worden gevraagd.
Op grond van artikel 4, tweede lid, moet van een aanvraag voor een vergunning wanneer de te vergunnen frequentieruimte bestemd is voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten en de verlening van de vergunning geschiedt door middel van een vergelijkende toets, in ieder geval deel uitmaken een ondernemingsplan (dat wil zeggen een technisch en commercieel plan). In dat plan wordt gedetailleerd aangegeven op welke wijze de aanvrager denkt zijn diensten aan te bieden en dat inzicht geeft in de volgens de aanvrager geplande en nodige infrastructuur.
Ingediende aanvragen dienen te voldoen aan de op grond van artikel 4 gestelde regels alvorens zij in behandeling kunnen worden genomen.
De op grond van artikel 6 aan de aanvrager te stellen eisen strekken er toe te waarborgen dat de (schaarse) frequentieruimte wordt toegedeeld aan een gebruiker waarvan met enige zekerheid is vastgesteld dat die de mogelijkheid bezit een verleende vergunning nuttig en efficiënt te gebruiken. Dat bij de verlening van een vergunning hierop wordt toegezien wordt gevorderd door de aard, de omvang of het maatschappelijke belang van de vergunning. Per te verlenen vergunning zal worden beoordeeld in hoeverre deze belangen noodzaken tot het stellen van minimum vereisten aan aanvragers van een vergunning. Hiervan zal in het algemeen gesproken eerder sprake zijn als het frequentieruimte betreft die behoort tot de hoofdcategorie zakelijk gebruik of de categorie commerciële omroep dan bij frequentieruimte die behoort tot de categorie overig gebruik.
Vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte die naar verwachting schaars zijn, zullen worden verleend door middel van een veiling dan wel een vergelijkende toets. Of er in werkelijkheid sprake zal zijn van schaarste, dat wil zeggen de vraag naar vergunningen voor bepaalde frequentieruimte is groter dan het aantal beschikbare vergunningen kan pas worden vastgesteld nadat een aanvraagprocedure is opengesteld en bekend is hoeveel aanvragers worden toegelaten tot deelname aan een veiling dan wel vergelijkende toets. De mogelijkheid bestaat dat er minder aanvragen overblijven dan er aanvragen zijn ingediend omdat een of meer aanvragen of aanvragers niet voldoen aan de gestelde eisen. Eerst na vaststelling dat het aantal aanvragen groter is dan het aantal te verlenen vergunningen zal de procedure van veiling dan wel vergelijkende toets worden toegepast. Dit is ook het geval als de vraag naar een specifieke frequentie meer dan een is, terwijl in totaliteit bezien wellicht geen schaarste bestaat aan vergunningen voor frequentieruimte met die bepaalde gebruiksbestemming. Die ene frequentie is dan schaars.
Indien echter blijkt dat er geen schaarste is, zal aan elk van de overgebleven aanvragers (die voldoen aan de minimumvereisten gesteld krachtens artikel 6) een vergunning worden verleend.
Ingevolge artikel 3.3, zevende lid, van de wet, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld terzake van de verlening van vergunningen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de toepassing en uitvoering van de procedure van de veiling of de vergelijkende toets. In het onderhavige artikel is hieraan uitvoering gegeven.
In de toelichting op de artikelen 4 en 6 is reeds aangegeven dat bij ministeriële regeling zal worden bepaald welke gegevens van een aanvrager noodzakelijk zijn in het kader van de behandeling van de aanvraag. Deze regeling kan per vergunning verschillen.
De regeling bedoeld in dit artikel moet worden onderscheiden van die bedoeld in artikel 6. In laatstbedoeld artikel worden minimumeisen gesteld aan de aanvrager. Pas als een aanvrager aan die minimumeisen voldoet, wordt deze toegelaten tot één van de procedures bedoeld in artikel 8.
Krachtens artikel 8 worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de behandeling en beoordeling van de aanvraag zal plaatsvinden. Met betrekking tot de vergelijkende toets is het daartoe noodzakelijk dat iedere aanvrager gegevens aanlevert op basis waarvan de kwaliteit van aanvrager en aanvraag beoordeeld kan worden. Het eerste lid jo. het derde en vierde lid, van artikel 8, voorziet hierin voor wat betreft de vergelijkende toets. Bij nadere ministeriële regeling zal worden bepaald welke gegevens worden betrokken bij de beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag en de aanvrager. Indien de aanvraag echter betrekking heeft op het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten, worden in ieder geval de aspecten genoemd in het vierde lid betrokken in de vergelijkende toets. Aan de aanvrager die – in het geheel genomen – als beste tevoorschijn komt met de kwaliteit en beschikbaarheid van zijn netwerk of diensten, de hoeveelheid te verlenen diensten en de kwaliteit van deze diensten alsmede de mate van geografische dekking van zijn netwerk, zal een vergunning worden verleend.
Ingeval een veiling plaatsvindt, is een beoordeling van de kwaliteit van netwerk of diensten niet noodzakelijk. Wel dient een aanvrager uiteraard te voldoen aan de minimumeisen bedoeld in artikel 6. De hoeveelheid aan te leveren gegevens zal naar verwachting beperkter kunnen zijn dan bij de vergelijkende toets. In het tweede lid wordt, in het geval een veiling wordt gehouden, bepaald waarop de bij ministeriële regeling te stellen regels in ieder geval betrekking dienen te hebben. Deze regeling kan per te verlenen vergunning verschillen.
Er zijn verschillende veilingprocedures denkbaar. Een veiling kan in één dan wel in meerdere ronden worden gehouden. Verder kan een veiling bij opbod of bij afslag worden gehouden. Indien de veiling bij opbod wordt gehouden, wordt de vergunning aan de hoogste bieder verleend. Ingeval er meerdere vergunningen worden verleend, kunnen alle vergunningen tegelijk dan wel sequentieel worden geveild. Aangezien de op te stellen nadere regels voorts een technisch en gedetailleerd karakter zullen hebben, is het niet goed mogelijk deze regels met betrekking tot de veilingprocedure op het niveau van dit besluit vast te stellen, dan wel reeds nu één procedure vast te stellen welke van toepassing zal zijn op elke in de toekomst te houden afzonderlijke veiling.
Ingevolge het bepaalde onder a worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop een bod wordt uitgebracht. Gedacht kan worden aan het uitbrengen van een bod door middel van het inleveren van een biedkaart op een bepaald fysieke locatie. Er zijn echter ook andere mogelijkheden denkbaar zoals het bieden door middel van fax of internet. Voorts zou bepaald kunnen worden welke personen gerechtigd zijn een bod uit te brengen.
Ingevolge het bepaalde onder b, worden regels gesteld met betrekking tot de eisen die aan een geldig bod worden gesteld. Te denken valt aan eisen met betrekking tot de methode waarop het bedrag moet worden ingevuld. Verder zouden, indien dat in de concrete situatie wenselijk wordt geoordeeld, eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot een eventueel te bieden minimumbedrag per ronde.
Ingevolge het bepaalde onder c worden regels gesteld met betrekking tot de zekerstelling dat een bod gestand wordt gedaan. Hiermee wordt bijvoorbeeld bedoeld dat in de ministeriële regeling het voorschrift kan worden gegeven dat de aanvrager van een vergunning een waarborgsom stort dan wel een bankgarantie verstrekt welke tot zekerheid moet dienen dat een uitgebracht bod gestand wordt gedaan. Om deze zekerheid te bieden zal de minister de mogelijkheid dienen te hebben het bedrag van de waarborgsom dan wel de bankgarantie zodanig hoog vast te stellen dat deze zekerheid daadwerkelijk ontstaat. Een dergelijke zekerstelling voorkomt naar verwachting dat een aanvrager een niet serieus bedoeld bod uitbrengt.
Ingevolge het bepaalde onder d worden regels opgesteld die moeten waarborgen dat de veiling een ongestoord verloop heeft. Gedacht zou kunnen worden aan het uitsluiten van een deelnemer van verdere deelname aan de veiling als blijkt dat hij opzettelijk obstructie pleegt met welk doel ook of anderszins de regels inzake de veilingprocedure schendt.
Ingevolge het bepaalde onder e worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld aan welke deelnemer een vergunning zal worden verleend. Bijvoorbeeld dat de vergunning aan de hoogste bieder wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de «winnaar» niet het hoogste bod betaalt maar het één na hoogste bod dat is uitgebracht.
Ingevolge het bepaalde onder f worden eisen gesteld met betrekking tot de wijze en het tijdtip van betaling.
Ingevolge het bepaalde onder g dient in de ministeriële regeling onder meer te worden bepaald in welke gevallen er opnieuw wordt geveild met toepassing van dezelfde veilingprocedure.
Bij ministeriële regeling zullen tenslotte regels worden gesteld met betrekking tot de aanwijzing van een veilingmeester en de bevoegdheden waarover deze beschikt.
Vergunningen worden krachtens artikel 3.3, achtste lid, van de wet verleend voor een bepaalde termijn. De lengte van deze termijn wordt bepaald door de aard van de te verlenen vergunning. Betreft het gebruik van frequentieruimte die is bestemd voor het aanbieden van openbare telecommunicatie-infrastructuur en openbare telecommunicatiediensten dan zijn daar grote investeringen mee gemoeid. De duur van de aan een vergunning te verbinden termijn dient in dat geval zodanig te zijn dat het geïnvesteerde vermogen kan worden terugverdiend en een behoorlijk rendement kan worden verkregen. Het is niet zo dat na afloop van de termijn als vanzelfsprekend de verleende vergunning zal worden verlengd. Uitgangspunt is dat dan ook andere gebruikers in aanmerking kunnen komen voor die vergunning. In dat geval zal de vergunning opnieuw worden geveild dan wel worden verleend door middel van een vergelijkende toets. Wel kunnen er zich economische en maatschappelijke belangen voordoen van zodanige importantie dat niet in redelijkheid kan worden besloten tot het niet verlengen van een vergunning. Hiervan kan pas sprake zijn als na afweging van alle in aanmerking komende belangen de voordelen van het niet verlengen niet opwegen tegen de nadelen. Het beperken van de geldigheidsduur van de verlenging kan worden opgevat als een een beperking van de vergunning als bedoeld in artikel 3, derde lid. De vast te stellen termijn zal de toets van de redelijkheid moeten kunnen doorstaan.
Indien het vergunningen betreft voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van commerciële omroep zal, gezien de betrokken culturele aspecten, bij de beoordeling van het verzoek om verlenging de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen worden betrokken. Hierin voorziet het tweede lid.
Indien de verlening van een vergunning voor frequentieruimte ten behoeve van commerciële omroep geschiedt door middel van een vergelijkende toets, zal op grond van artikel 3.3, zesde lid, van de wet de uitvoering van deze procedure geschieden door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De procedure van vergelijkende toets houdt immers een selectie in op basis van kwaliteitsaspecten. Daarbij spelen aspecten betreffende de inhoud van programma's zoals het format van het uit te zenden programma, de muzieksoort of de kwaliteit van de uit te zenden informatie een belangrijke rol. Dit raakt primair het beleidsterrein van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Derhalve zal in het onderhavige geval de regelgeving die noodzakelijk is voor toepassing van de vergelijkende toets tot stand dienen te komen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Voor alle duidelijkheid wordt er nog op gewezen dat de bevoegdheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zich niet uitstrekt over de vaststelling van het aantal uit te geven vergunningen en de daaraan te koppelen frequentiepakketten alsmede niet de verlening van de vergunningen. Wel is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op grond van artikel 82e van de Mediawet bevoegd aan de ministerraad een voorstel te doen om een of meer frequenties te reserveren voor bijzondere vormen van commerciële omroep. Na selectie van de aanvragers door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen die op grond van artikel 3.3, zesde lid, van de wet moet hebben plaatsgevonden in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat, zal aan de geselecteerde aanvragers een vergunning worden verleend door de Minister van Verkeer en Waterstaat.
Op grond van artikel 3.3, zevende lid, onder a, van de wet kunnen aan de aanvrager van een vergunning eisen worden gesteld waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een vergunning. In het onderhavige artikel wordt aan de minister de bevoegdheid verleend om met betrekking tot de genoemde onderwerpen bij ministeriële regeling eisen te stellen die afhankelijk van de bestemming van de te gebruiken frequentieruimte kunnen verschillen. Ter verkrijging van een vergunning kunnen er dus een of meer van de limitatief opgesomde vereisten zijn verbonden aan het verkrijgen van een vergunning. Op grond van het eerste lid de onderdelen b en c zal ter zake van het gebruik van frequentieruimte die is bestemd voor het doen van onderzoekingen (radiozendamateurs) of frequentieruimte die is bestemd ten dienste van de scheepvaart het vereiste gesteld worden dat de aanvrager in het bezit dient te zijn van een examencertificaat of een certificaat van bediening. Gesteld kan worden dat deze vereisten, maar ook de andere in het eerste lid genoemde vereisten, strekken tot waarborging van een doelmatig gebruik van de ether. Sommige van deze vereisten vloeien rechtstreeks voort uit het Internationale Radioreglement (Trb. 1981, 78).
Het derde lid van het artikel vormt de pendant van artikel 6, tweede lid. Hiermee wordt voorkomen dat aan een aanvrager van een vergunning die wordt verleend door middel van «op volgorde van binnenkomst» minder vereisten kunnen worden gesteld dan aan de aanvrager van frequentieruimte die wordt verleend door middel van een veiling of een vergelijkende toets. Bij het ontbreken van deze mogelijkheid zou er rechtsongelijkheid kunnen ontstaan tussen een aanvrager waarbij een vergunning wordt verleend door middel van een veiling of vergelijkende toets en een aanvrager waarbij de vergunning wordt verleend aan de hand van op volgorde van binnenkomst zonder dat er een verschil bestaat tussen de aard en het maatschappelijke belang van de beide vergunningen.
De gedetailleerdheid van deze materie brengt met zich mee dat de nadere regeling geschiedt bij ministeriële regeling waarbij in dit artikel de norm wordt gegeven.
Met dit artikel wordt ter zake van vergunningen die worden verleend door middel van «op volgorde van binnenkomst» uitvoering gegeven aan artikel 3.3, zevende lid, van de wet op grond waarvan procedureregels voor de totstandkoming van besluiten met betrekking tot de verlening, wijziging of intrekking van een vergunning dienen te worden gesteld. Dit artikel biedt de grondslag om meer gedetailleerd aan te geven de wijze waarop een vergunning moet worden aangevraagd en welke gegevens daarbij moeten worden overgelegd. In de huidige uitvoeringspraktijk vindt de aanvraag tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning schriftelijk plaats, waarbij ten behoeve van het verlenen van een vergunning een vastgesteld formulier dient te worden gebruikt. Het betreft hier vergunningen voor gebruikstoepassingen die zich kenmerken door een grote mate van eenvormigheid. Door middel van een dergelijk formulier verstrekt de aanvrager de voor de verlening van een vergunning noodzakelijke gegevens.
Indien het vergunningen betreft voor frequentieruimte die is bestemd voor het aanbieden van openbare telecommunicatie-infrastructuur of het aanbieden van openbare telecommunicatiediensten wordt geen aanvraagformulier gebruikt maar wordt bij regeling aangegeven welke specifieke gegevens met betrekking tot de aanvraag en de aanvrager moeten worden verstrekt. Deze gegevens kunnen per te verlenen vergunning, veelal op onderdelen, verschillen.
Een vergunning wordt anders dan in de Wet op de telecommunicatievoorzieningen niet langer voor onbepaalde tijd verleend maar voor een bepaalde termijn. Op die manier wordt meer flexibiliteit verkregen terzake van het beheer van frequentieruimte. Een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die is verleend door middel van de verdelingsmethode «op volgorde van binnenkomst» betreft frequentieruimte waarvoor geen schaarste bestaat. Het betreft is het algemeen vergunningen die in grote aantallen worden uitgegeven voor diverse veelal niet openbare toepassingen. Na afloop van de termijn van verlening zal er in de meeste gevallen geen bezwaar tegen bestaan de verleende vergunning te verlengen. Daarom wordt in het onderhavige artikel anders dan in artikel 9 bepaald dat een vergunning in beginsel wordt verlengd als de gebruiker er van dat wenst.
Van het uitgangspunt van verlenging kan bijvoorbeeld worden afgeweken als dit uit een oogpunt van frequentieordening noodzakelijk is. Hiertoe moet ook worden begrepen de situatie dat de frequentieruimte waarvoor een vergunning is verleend inmiddels schaars is geworden. In dat geval zullen ook andere belangstellenden voor die frequentieruimte in de gelegenheid moeten worden gesteld in aanmerking te komen voor die frequentieruimte waarbij dan de methode van veiling of vergelijkende toets zal worden toegepast.
In het algemeen dient op een aanvraag voor het verlenen van een vergunning voor frequentieruimte te worden beslist binnen de termijnen van de Algemene wet bestuursrecht.
Hierop wordt in het onderhavige artikel in verband met Richtlijn nr. 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (PbEG L 117) (Vergunningenrichtlijn) een uitzondering gemaakt als het handelt om vergunningen voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of het aanbieden van openbare telecommunicatiediensten. De Vergunningenrichtlijn schrijft in dat geval voor dat op een aanvraag moet worden beslist binnen 6 weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan met 16 weken worden verlengd in objectief gerechtvaardigde gevallen. Hiervan is sprake als het instrument van veiling of vergelijkende toets wordt toegepast, omdat de uitvoering van deze procedures zo bewerkelijk is dat niet binnen de termijn van 6 weken kan worden beslist.
Naast de uitzondering van het tweede lid kent het derde lid een algemene mogelijkheid om af te wijken van de in het eerste en tweede lid gestelde termijnen als dit nodig is om te voldoen aan verplichtingen die voortvloeien uit het Internationale Telecommunicatieverdrag.
Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend en aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. De onderwerpen terzake waarvan beperkingen en voorschriften kunnen worden gegeven zijn limitatief opgesomd. Hierin zijn onderwerpen opgenomen die niet in de wet of dit besluit zijn geregeld maar waarvoor aan de vergunninghouder voorschriften moeten kunnen worden gegeven. Artikel 16 somt onderwerpen op die op elke vergunning kan worden toegepast terwijl artikel 17 uitsluitend geldt voor vergunningen die zijn bestemd voor het aanbieden van openbare van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten. Met betrekking tot de onderwerpen genoemd in artikel 16 kan het volgende worden opgemerkt.
De onder a bedoelde essentiële eisen zijn de eisen zoals die zijn genoemd in de Vergunningenrichtlijn.
Voorschriften die betrekking hebben op het doelmatige gebruik van frequentieruimte als bedoeld onder b kunnen bijvoorbeeld voorschriften bevatten betreffende gedeeld gebruik van de toegekende frequentieruimte en de wijze waarop van die frequentieruimte gebruik dient te worden gemaakt. De gebruiker dient er namelijk voor te zorgen dat hij zijn medegebruikers niet hindert in het gebruik van de frequentieruimte.
Op grond van het bepaalde onder c kan worden voorgeschreven dat de toegekende frequentieruimte slechts mag worden gebruikt door middel van radiozendapparaten die voldoen aan krachtens de wet gestelde technische eisen. Daarmee wordt een doelmatig en efficiënt gebruik van frequentieruimte gewaarborgd.
De voorschriften bedoeld onder e hebben betrekking op criteria die een rol hebben gespeeld bij het selecteren van aanvragen om een vergunning door middel van de procedure vergelijkende toets. Bij de vergelijkende toets wordt geselecteerd op kwaliteitsaspecten waarvoor criteria worden opgesteld. Indien een aanvrager in zijn ingediende aanvraag stelt te voldoen aan een door hem aangegeven kwaliteitsniveau, en mede op grond daarvan wordt geselecteerd, kan hij in de vergunningsvoorschriften worden verplicht dat kwaliteitsniveau te realiseren. Onderdeel f geeft de mogelijkheid om een vergunninghouder gebruiksvoorschriften te geven ter voorkoming en beëindiging van belemmeringen in het etherverkeer of in radiozend- of ontvangapparaten die worden veroorzaakt door het gewenste signaal van zijn radiozendapparaat. Terzake van de ongewenste signalen van zijn radiozendapparaat worden voorschriften gegeven op grond van Hoofdstuk 10 van de wet.
Op grond van artikel 17 kunnen meer specifieke voorschriften worden verbonden aan vergunningen waarvan het gebruik van frequentieruimte is bestemd voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten. In de vergunning en in de voorschriften kunnen de daarvoor in aanmerking komende elementen uit de aanvraag en de in het kader daarvan ingediende plannen worden opgenomen. Daarvan zal met name sprake zijn als de verdeling van de frequentieruimte geschiedt door middel van een vergelijkende toets. Ook bij toepassing van de andere methoden van verdeling kan het in het belang van een goede dienstverlening gewenst zijn daartoe voorschriften aan een vergunning te verbinden.
Het tweede lid is gebaseerd op artikel 3.5, vierde lid, van de wet. Dit artikel geeft de bevoegdheid aan de minister om algemeen verbindende regels te geven voor aanbieders van openbare telecommunicatiediensten die openbare telecommunicatiediensten aanbieden met gebruik van aan een andere aanbieder vergunde frequenties.
Hiermee kan worden voorkomen dat de vergunninghouder die op grond van zijn vergunning de verplichting heeft bepaalde diensten aan te bieden van een bepaalde kwaliteit, onder zijn verplichtingen kan uitkomen door die diensten te laten aanbieden door een derde waarvoor niet de vergunningsvoorwaarden gelden.
Artikel 3.4 van de wet bevat de regeling tot vrijstelling van het vereiste van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte. De onderhavige bepaling strekt er nu toe om ook in de gevallen waarin een dergelijke vrijstelling is gegeven, in beperkte mate, voorschriften te kunnen stellen. Bij de regels met betrekking tot het doelmatig gebruik van frequentieruimte, vermeld onder a, moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de mogelijkheid tot het beperken van de toegestane bandbreedte. Bij de regels, genoemd onder b, van dit artikel wordt gedoeld op de mogelijkheid om voorschriften te geven aan de gebruiker van de frequentieruimte over de toe te passen modulatiesoort (waarvoor in de zendinrichting een voorziening moet worden getroffen), aan de toegestane antennehoogte, etc.
Dit artikel dient ter uitwerking van artikel 3.3, zevende lid, van de wet voorzover het betreft het wijzigen van vergunningen. Met het wijzigen van vergunningen voor afloop van de termijn waarvoor de vergunning is verleend, zal terughoudend worden omgegaan. In het onderhavige artikel worden de gevallen waarin tot een wijziging kan worden besloten limitatief opgesomd. Het wijzigen van een vergunning op verzoek van de vergunninghouder zal mogelijk zijn als dit geen afbreuk doet aan op hem rustende verplichtingen voorzover die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het besluit om de betreffende vergunning te verlenen en overigens de wijziging geen nadelige gevolgen heeft voor derden. Het ambtshalve wijzigen van de vergunning is mogelijk in de gevallen dat de vergunning zou kunnen worden ingetrokken op grond van artikel 3.7, tweede lid, van de wet. Met het wijzigen kan dan de verdergaande maatregel van het intrekken worden voorkomen. Ook kan een situatie waarin het gebruik van de vergunning leidt tot het optreden van belemmeringen in het etherverkeer of in radiozend- of ontvangapparaten noodzaken tot wijziging van de vergunning. De oorzaak van een belemmering kan velerlei zijn. Die kan bij de vergunninghouder liggen of in gewijzigde omstandigheden. Om de ontstane problemen op te kunnen lossen kan het nodig zijn dat de vergunning van de vergunninghouder wordt gewijzigd. Artikel 19 geeft hiertoe de mogelijkheid.
Dit artikel bevat een nadere uitwerking van artikel 3.4 lid 2 van de wet. De mogelijkheid tot vrijstelling van de vergunning voor frequentieruimte ten behoeve van categorieën van zendapparaten wordt bij het onderhavige artikel beperkt tot apparatuur die geen of nagenoeg geen storing of belemmering kunnen veroorzaken. Deze categorie van apparaten staat bekend onder de naam kleinvermogenstoepassingen, waaronder begrepen alarmapparaatjes, garagedeuropeners en dergelijke.
Op grond van artikel 17 van WTV zijn machtigingen afgegeven voor het gebruik van zendinrichtingen met het daarbij behorende gebruik van frequentieruimte. Deze machtigingen zijn verleend voor bepaalde of onbepaalde tijd. Op grond van artikel 20.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet worden deze machtigingen gelijkgesteld met vergunningen bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet. Indien na inwerkingtreding van de Telecommunicatiewet en het onderhavige besluit de termijn van de onder de WTV verleende machtigingen aflopen, kunnen deze vergunningen (in principe) ingevolge artikel 9, eerste lid, van het ontwerpbesluit niet worden verlengd als die vergunningen destijds zijn verleend met toepassing van een vergelijkende toets. Er zijn op grond van artikel 17 WTV een beperkt aantal vergunningen met toepassing van een vergelijkende toets verleend. De geldigheid van enkele van deze vergunningen zal vrij kort nadat de wet in werking is getreden, eindigen. Het niet kunnen verlengen van die vergunningen voor een beperkte termijn kan, bijvoorbeeld als er sprake is van gewekte verwachtigingen, niet wenselijk zijn. Om die reden wordt in dit artikel voorzien in de mogelijkheid om gedurende een beperkte overgangsperiode de vergunning ook in andere gevallen dan bedoeld in artikel 9 van het ontwerpbesluit te kunnen verlengen.
Als inwerkingtredingsbepaling is gekozen voor model c van aanwijzing 180 van de aanwijzingen voor de regelgeving. De reden hiervoor is dat het besluit gelijktijdig inwerking moet treden met de inwerkingtreding van de wet. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet wordt ook bij koninklijk besluit bepaald. Tevens bestaat niet op voorhand vast of de artikelen van de wet die bij dit besluit nader worden uitgewerkt meteen in werking zullen treden.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. M. de Vries
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 december 1998, nr. 235.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-638.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.