Besluit van 10 november 1998, houdende regels met betrekking tot universele dienstverlening (Besluit universele dienstverlening)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 4 juni 1998, nr. HDTP/98/1681/MD Hoofddirectie Telecommunicatie en Post;

Gelet op de artikelen 3 tot en met 7 van richtlijn nr. 98/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 februari 1998 inzake de toepassing van Open Network Provision (ONP) op spraaktelefonie en inzake de universele telecommunicatiedienst in een door concurrentie gekenmerkt klimaat (PbEG L 101) en op artikel 9.1 van de Telecommunicatiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 13 augustus 1998, nr. W09.98.0235);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 3 november 1998, nr. HDTP/98/3281/JWD, Hoofddirectie Telecommunicatie en Post;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: Telecommunicatiewet;

b. openbare betaaltelefoon: voor het publiek toegankelijk telefoontoestel, voor het gebruik waarvan met munten, krediet- of debetkaart of met een vooruit betaalde telefoonkaart wordt betaald;

c. woonkern: aaneengesloten bebouwing binnen één gemeente;

d. abonnee: natuurlijke persoon of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met een aanbieder van openbare telecommunicatiediensten voor de levering van dergelijke diensten.

Artikel 2

Als openbare telecommunicatiediensten of daarmee samenhangende voorzieningen als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, van de wet worden aangewezen:

a. het naar aanleiding van een redelijk verzoek aansluiten op het vaste openbare telefoonnetwerk op een vaste locatie en het bieden van toegang tot de vaste openbare telefoondienst;

b. het beschikbaar stellen van openbare betaaltelefoons;

c. het beschikbaar stellen van telefoongidsen;

d. het beschikbaar stellen van een abonnee-informatiedienst.

Artikel 3

Het vaste openbare telefoonnetwerk, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, voldoet aan deel 1 van bijlage I van richtlijn nr. 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP) (PbEG L 199).

Artikel 4

In een woonkern met meer dan 5000 inwoners wordt zorg gedragen voor het plaatsen en instandhouden van ten minste een openbare betaaltelefoon per 5000 inwoners.

Artikel 5

  • 1. Onverminderd artikel 11.6, eerste lid, van de wet bevatten de telefoongidsen, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, de gegevens van de abonnees van aanbieders van vaste en mobiele openbare telefoondiensten met inbegrip van hun vaste, mobiele en persoonlijke nummers.

  • 2. De telefoongidsen zijn beschikbaar in een door het college goedgekeurde gedrukte of elektronische vorm.

  • 3. De telefoongidsen worden ten minste eenmaal per jaar bijgewerkt.

  • 4. Een aanbieder van de in dit artikel bedoelde telefoongidsen is gehouden bij de behandeling en de presentatie van de hem verstrekte informatie non-discriminatoir te handelen.

Artikel 6

  • 1. Onverminderd artikel 11.6, eerste lid, van de wet bevat de abonnee-informatiedienst, bedoeld in artikel 2, onderdeel d, de vaste, mobiele en persoonlijke nummers van de abonnees van aanbieders van vaste en mobiele openbare telefoondiensten.

  • 2. Een aanbieder van de in dit artikel bedoelde abonnee-informatiedienst is gehouden bij de behandeling en de presentatie van de hem verstrekte informatie non-discriminatoir te handelen.

Artikel 7

  • 1. Voor een natuurlijk persoon die uitsluitend of hoofdzakelijk anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelt, dient in ieder geval een aanbod beschikbaar te zijn bestaande uit een enkelvoudige en analoge aansluiting en toegang als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, tegen ten hoogste bij ministeriële regeling vast te stellen tarieven. Deze tarieven hebben betrekking op de periodieke vergoedingen voor het abonnement en op de verkeersafhankelijke vergoedingen in verband met het regionale en overige nationale telefoonverkeer.

  • 2. Bij het vaststellen van de tarieven, bedoeld in het eerste lid, worden in acht genomen de ramingen van het Centraal Planbureau voor de ontwikkeling van de consumptieprijs, blijkend uit de laatst bekende formele publicatie van het Centraal Planbureau.

Artikel 8

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de maximale hoogte van de tarieven van de openbare telecommunicatiediensten en voorzieningen, bedoeld in artikel 2, onderdelen b, c, d, alsmede met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 3 tot en met 7. Artikel 7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit universele dienstverlening.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 november 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de negentiende november 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In het kader van de Telecommunicatiewet worden op grond van artikel 9.1 van de wet bij algemene maatregel van bestuur tot de zogenoemde universele dienst behorende diensten of voorzieningen aangewezen die voor eenieder tegen een betaalbare prijs en een bepaalde kwaliteit beschikbaar moeten zijn. Tevens worden regels gesteld over de hoogte van de betaalbare prijs voor het zogenoemde universele dienstverleningspakket, alsmede over het vereiste kwaliteitsniveau, met dien verstande dat de verdere uitwerking van beide aspecten bij ministeriële regeling kan geschieden, waarbij over de hoogte van de prijs onderscheid kan worden gemaakt naar groepen gebruikers. Het onderhavige besluit dient ter uitvoering hiervan. Met dit pakket regelgeving wordt uitvoering gegeven aan richtlijn nr. 98/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 februari 1998 inzake de toepassing van Open Network Provision (ONP) op spraaktelefonie en inzake de universele telecommunicatiedienst in een door concurrentie gekenmerkt klimaat (PbEG L 101; richtlijn ONP-spraak). Met deze richtlijn is in Europees verband een belangrijk stuk harmonisatie beoogd. Voor een verdere toelichting op dit aspect zij met name verwezen naar de memorie van toelichting bij de Telecommunicatiewet (kamerstukken II 1996/97, 25 533, nr. 3, blz. 108 en volgende).

Voorbereiding van het besluit

Een ontwerp van het onderhavige besluit is voorgelegd aan het Overlegorgaan post en telecommunicatie (OPT). In zijn rapport van bevindingen staat het overlegorgaan met name stil bij de wijze waarop de problematiek van de betaalbaarheid regeling vindt. Vraagtekens worden geplaatst bij de aanpak om de betaalbaarheid van het basispakket te garanderen door middel van het voorschrijven van de verplichting tot een aanbod waarbij de tarieven van het abonnement en de (nationale) verkeersafhankelijke tarieven aan een maximum worden gebonden. Met name meent het OPT dat het niet redelijk zou zijn om de betaalbaarheid te regelen in de Telecommunicatiewet omdat deze wet ertoe dient de kaders te scheppen waarbinnen marktwerking van de grond kan komen. De betaalbaarheid zou dan veeleer via de algemene lijn van het inkomensbeleid (sociale wetgeving) moeten worden gerealiseerd. Deze suggestie is echter niet overgenomen. Vanaf het begin af aan is het de bedoeling geweest om de betaalbaarheid te regelen met zo min mogelijk overheidsinterventie, gekoppeld aan een zo groot mogelijke kostenefficiëntie. De door het OPT gesuggereerde optie kan echter tot aanmerkelijke interventies van de overheid leiden terwijl hieraan ook wat het kostenefficiëntie-aspect vraagtekens kunnen worden gesteld.

Daarnaast gaat het OPT in op artikel 7 voorzover daarin voor personen die weinig bellen de zekerheid bestaat dat er altijd een abonnementssoort wordt aangeboden waarbij voor een bepaald bedrag een enkelvoudige en analoge aansluiting op het vaste openbare telefoonnetwerk wordt verkregen in combinatie met een bepaald tarief voor het telefoonverkeer. Voor abonnees die zelf weinig bellen is deze abonnementsvorm voordeliger dan andere. Het is daarmee een voordelig bereikbaarheidspakket. Het OPT pleit ervoor dit basispakket zodanig te kiezen dat het slechts voor een beperkte groep gebruikers een geschikte optie zal zijn. Het mag volgens het OPT niet zo zijn dat de aanbieder van het basispakket met behulp van artikel 7, tweede lid, de mogelijkheid krijgt grote delen van zijn klantenbestand (tijdelijk) vast te houden door een goedkoop abonnement aan te bieden waarbij bepaalde mogelijkheden die andere abonnees wel hebben worden uitgesloten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het uitsluiten van de mogelijkheid tot carrierselectie. Carrierselectie maakt het een abonnee, door het kiezen van een viercijferignummer voor het nummer dat hij normaliter zou hebben gekozen, mogelijk zijn telefoonverkeer deels door een andere (concurrerende) aanbieder te laten verzorgen.

Aan deze opvatting van het OPT is in betekenende mate recht gedaan. Immers de kring van (potentiële) gebruikers van dit basispakket is in meerdere opzichten beperkt. Allereerst is de kring van rechthebbenden beperkt tot natuurlijke personen die uitsluitend of hoofdzakelijk anders dan ter uitoefening van een bedrijf of beroep handelen. Voorts gaat het alleen om enkelvoudige en analoge aansluitingen. Verder is de tarifering van het universele dienstverleningspakket ten opzichte van een andere abonnementsvorm waarbij de vaste abonnementskosten wel gebaseerd zijn op de kosten van het aansluitnet zodanig dat dit pakket slechts financieel voordelig is voor degenen die daadwerkelijk zelf weinig bellen. Het is daarmee vooral een betaalbaar bereikbaarheidspakket. Wel zal het zo zijn dat bij dit bereikbaarheidspakket in het aanbod de mogelijkheid van het gebruik maken van carrierselectie niet behoeft te worden opgenomen. Immers het gaat juist om de combinatie van relatief lage abonnementskosten en relatief hoge verkeersafhankelijke kosten. Als deze combinatie zou kunnen worden doorbroken in die zin dat de abonnee wel gebruik zou kunnen maken van het relatief goedkope abonnement maar tegelijk de relatief hoge verkeersafhankelijke tarieven zou kunnen omzeilen, dan zou het doel van dit verplichte aanbod voorbijgeschoten worden en zou dit onredelijk zijn ten opzichte van de aanbieder.

Een ontwerp van het onderhavige besluit is eveneens voorgelegd aan het college, genoemd in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit. In het kader van de door het college overeenkomstig artikel 5 van het Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit gedane toets op uitvoerbaarheid van het ontwerp-besluit zijn door het college in zijn brief van 8 april 1998, OPTA/C/98/906, opmerkingen gemaakt. Naar aanleiding hiervan is de tekst van het ontwerp-besluit op een aantal punten aangepast. Zo is in de artikelen 5 en 6 nu nadrukkelijk gesteld dat de eisen die worden gesteld aan telefoongidsen en abonnee-informatiediensten slechts betrekking hebben op gidsen of diensten die in het kader van de universele dienstverlening worden aangeboden. Daarnaast is geschrapt de mogelijkheid om het besluit voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan op een verschillend moment in werking te laten treden. Het zogenoemde universele dienstverleningspakket moet in elk geval worden vastgesteld, ook als de markt voldoende voorziet in de beschikbaarheid daarvan. De noodzaak om (onderdelen van) de universele dienstverlening ook daadwerkelijk op te dragen staat hier los van. Via de in artikel 9.2 van de Telecommunicatiewet voorziene procedure kan hierin worden voorzien.

De enkele andere opmerkingen gaven geen aanleiding de tekst van het ontwerp-besluit aan te passen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De omschrijving van het begrip woonkern is overgenomen uit § 2.25 van het op de Wet op de telecommunicatievoorzieningen gebaseerde Besluit algemene richtlijnen telecommunicatie.

Het begrip abonnee zoals dat is omschreven in artikel 1, onderdeel d, vindt zijn basis in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de richtlijn ONP-spraak. Volledigheidshalve zij hier nog vermeld dat het begrip abonnee in artikel 11.1, onderdeel a, van de Telecommunicatiewet op dezelfde wijze is omschreven.

Artikel 2

Artikel 2 van het onderhavige besluit geeft uitvoering aan hoofdstuk II van de richtlijn ONP-spraak. In hoofdstuk II worden voorschriften gegeven over de «beschikbaarstelling van een gedefinieerd dienstenpakket dat in het kader van de universele dienst kan worden gefinancierd». Meer specifiek geeft artikel 2, onderdeel a, uitvoering aan artikel 5, eerste lid, van de richtlijn. Ingevolge deze bepaling dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat alle redelijke verzoeken om aansluiting op het vaste openbare telefoonnet op een vaste locatie en toegang tot vaste openbare telefoondiensten door ten minste één exploitant worden gehonoreerd.

Onderdeel b vloeit voort uit artikel 7 van de richtlijn, waar de lidstaten de verplichting wordt opgelegd ervoor te zorgen dat openbare betaaltelefoons worden geïnstalleerd om te voldoen aan de redelijke behoeften van de gebruikers, zowel qua aantal als qua geografische spreiding. De onderdelen c en d (telefoongids en abonnee-informatiedienst) strekken ter implementatie van voorschriften uit artikel 6 van de richtlijn ONP-spraak.

Artikel 3

In artikel 5, tweede lid, van de richtlijn ONP-spraak is bepaald dat een telefoonaansluiting de mogelijkheid moet bieden nationale en internationale oproepen tot stand te brengen en te ontvangen en de mogelijkheid van spraak-, fax- en datacommunicatie moet bieden. Met artikel 3 van het besluit wordt aan dit voorschrift in de Nederlandse wetgeving een invulling gegeven doordat dient te worden voldaan aan deel 1 van bijlage I van richtlijn nr. 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP) (PbEG L 199). De basis voor een dergelijk kwaliteitsvoorschrift is gelegen in artikel 9.1, tweede lid, van de Telecommunicatiewet. Inhoudelijk is in dit verband met name van belang dat er een bandbreedte moet zijn van 3,1 Khz.

Artikel 4

Met artikel 4 wordt een kwalitatieve invulling gegeven aan de in artikel 2 neergelegde basisverplichting om openbare betaaltelefoons aan te bieden. De verplichting om in woonkernen met meer dan 5000 inwoners openbare betaaltelefoons te plaatsen en in stand te houden kan min of meer worden beschouwd als een voortzetting van het desbetreffende voorschrift in § 2.25 van het Besluit algemene richtlijnen telecommunicatie. Zoals eerder al gesteld wordt hiermee tevens een Nederlandse invulling gegeven aan het voorschrift uit artikel 7, eerste lid, van de richtlijn ONP-spraak dat in verband met openbare betaaltelefoons dient te worden voldaan aan de redelijke behoeften van de gebruikers, zowel qua aantal als qua geografische spreiding. In het kader van het onderhavige artikel is het goed te accentueren dat het voorschrift betrekking heeft op openbare betaaltelefoons zoals in artikel 1 van dit besluit omschreven, zonder dat wordt aangegeven of wordt vereist dat deze zich op openbare grond bevinden. Het gaat er om dat een openbare betaaltelefoon voor het publiek toegankelijk moet zijn. Overigens zij opgemerkt dat het begrip openbare grond in de Telecommunicatiewet een beperktere strekking heeft dan in de voormalige Wet op de telecommunicatievoorzieningen. Dit is vooral het gevolg van het feit dat in de Telecommunicatiewet niet meer «de spoorwegen met de daarbij behorende terreinen» onder het begrip openbare grond worden begrepen, zoals dat wel het geval was in de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.

Artikelen 5 en 6

De artikelen 5 en 6 geven uitvoering aan met name artikel 6 van de richtlijn ONP-spraak. Het betreft voorschriften om te bewerkstelligen dat eenieder die dat wenst met de desbetreffende gegevens kan worden vermeld in regelmatig bijgewerkte, algemeen beschikbare telefoongidsen. Het criterium «regelmatig bijgewerkt» is in het besluit geconcretiseerd tot eenmaal per jaar. Dit is overigens ook de huidige frequentie van verschijnen van telefoongidsen.

Tevens dienen de gegevens beschikbaar te zijn ten behoeve van een desbetreffende abonnee-informatiedienst. Ingevolge de richtlijn betreft de vermelding in een telefoongids of bij een informatiedienst niet enkel het zogenoemde vaste nummer. Het betreft tevens de vermelding van de mobiele en persoonlijke nummers. Over wat in het kader van dit besluit dient te worden verstaan onder een persoonlijk nummer kan het volgende worden opgemerkt. Dit nummer is in gebruik bij een abonnee van de als een toegevoegde waardedienst te kenschetsen persoonlijke nummerdienst. Deze dienst houdt in dat een klant van een dienstaanbieder kan aangeven dat hij op woensdag mobiel bereikbaar is, op donderdag op een «vast nummer» in Den Haag en vrijdag op een «vast nummer» thuis in Capelle aan den IJssel. De dienstaanbieder routeert de gesprekken naar de opgegeven nummers, zodat de klant optimaal bereikbaar is.

Artikel 6, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn ONP-spraak heeft betrekking op het opnemen in telefoongidsen van abonnees die zich niet hiertegen hebben uitgesproken. Deze bepaling is in de Telecommunicatiewet uitgewerkt in artikel 11.6, eerste lid, onderdeel b. Hierin is bepaald dat eenieder die een algemeen beschikbare telefoongids uitgeeft of een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst verzorgt ervoor zorgdraagt dat op verzoek van de abonnee zijn persoonsgegevens kosteloos niet of niet meer worden opgenomen in de telefoongids en in het door de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand. In de artikelen 5 en 6 van het besluit wordt dan ook verwezen naar dit voorschrift.

Artikel 7

Artikel 7 geeft uitvoering aan artikel 9.1, tweede lid, van de wet. Zoals in de memorie van toelichting bij de Telecommunicatiewet reeds is aangegeven (kamerstukken II 1996/97, 25 533, nr. 3) dient er een wettelijke regeling te zijn om zeker te stellen dat voor eenieder aangewezen basistelecommunicatievoorzieningen beschikbaar zijn tegen een betaalbare prijs. Artikel 7 van dit besluit is vooral bedoeld om in kaderstellende zin verder aan te geven wat dient te worden verstaan onder een betaalbare prijs in de zin van artikel 9.1 van de wet. Gelet op het feit dat het in rekening te brengen bedrag periodiek bijgesteld zal dienen te worden, is uiteindelijk gekozen voor vaststelling bij ministeriële regeling.

Uitgaande van het principe van betaalbaarheid is het niet wenselijk dat de tarieven voor de basistelefoondienst bijvoorbeeld voor bepaalde groepen van gebruikers als gevolg van de eis van kostenoriëntatie verhoogd worden tot een maatschappelijk niet-aanvaardbaar niveau. Een tweede uitgangspunt is dat het van overheidswege garanderen van een aantal maatschappelijke vereisten zo goed mogelijk moet worden gecombineerd met een zo gering mogelijke overheidsinterventie in de markt.

De telefoonrekening die klanten van KPN Telecom van oudsher ontvangen is opgebouwd uit een vast maandelijks abonnementstarief en een variabel deel dat is gebaseerd op het aantal verbelde gespreksminuten. Het tarief per gespreksminuut (of de tik) was lange tijd voor iedere abonnee gelijk. Sinds 1 juli 1997 is er echter verandering gekomen in deze situatie. Vanaf dat moment is het mogelijk te kiezen uit drie abonnementsvormen die variëren in vaste maandelijkse abonnementstarieven en gesprekstarieven. Een van de pakketten is een continuering van het basispakket van voor 1 juli 1997 (het zogenoemde BelBasisabonnement). Een andere vorm betreft een hoger abonnementstarief in combinatie met een lager verkeerstarief (het zogenoemde BelPlusabonnement). Een derde aangeboden abonnementsvorm kent een goedkoper vast maandelijks abonnementstarief in combinatie met een hoger verkeerstarief (het zogenoemde BelBudgetabonnement). De redenen voor het toenmalige PTT Telecom om de abonnementsstructuur op deze wijze aan te passen waren: toenemende concurrentiedruk en de wens om de klant meer keuze te bieden.

In het kader van het onderhavige besluit is vooral de verdeling in vaste maandelijkse abonnementskosten en variabele gesprekskosten (afhankelijk van het aantal en duur van de zelf geïnitieerde gesprekken) van belang.

In zijn algemeenheid zullen de tarieven hiervoor, onder invloed van regulering en concurrentie, zowel voor het abonnement als voor de gesprekken, ieder voor zich op de kosten geörienteerd zijn of worden. Een analyse hiervan heeft er toe geleid dat het in zijn algemeenheid noodzakelijk zal zijn om te komen tot een vorm van herbalancering. Daarbij zullen de tarieven voor het vaste abonnement stijgen en de verkeersafhankelijke tarieven dalen. Het behoeft geen betoog dat dit ten nadele uitpakt van diegenen die zelf niet of weinig gesprekken initiëren. Het wordt voor een bepaalde groep particuliere gebruikers niet aanvaardbaar geacht dat daarmee de rekening om bereikbaar te zijn te zeer zou stijgen, terwijl er nog geen (of in onvoldoende mate) alternatieven voorhanden zijn.

Daarom draagt de onderhavige regeling er zorg voor dat voor een bepaalde groep gebruikers in ieder geval een aanbod voorhanden is dat invulling geeft aan dit bereikbaarheidspakket en dat betaalbaar is voor degenen die weinig bellen. Daartoe wordt continuering van de beschikbaarheid van een vorm die overeenkomst vertoont met het zogenoemde BelBudgetabonnement noodzakelijk geacht waarbij de tarieven voor zowel het abonnement als voor de gesprekken voor regionaal en overig nationaal telefoonverkeer bij ministeriële regeling worden gemaximeerd.

Uit artikel 7, tweede lid, kan overigens wel blijken dat bij vaststellen van het tarief de ramingen van het Centraal Planbureau voor de ontwikkeling van de consumptieprijs in acht genomen dienen te worden.

Met dit verplichte aanbod wordt naar dezerzijdse opvatting op een zeer adequate wijze invulling gegeven aan de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het vraagstuk van de universele dienstverlening. Tegen een betaalbare prijs wordt een goed bereikbaarheidspakket aangeboden. Omdat het echter mogelijk moet zijn om nadere invulling en prijsstelling aan te kunnen passen aan de nog steeds snelle veranderingen in het telecommunicatieveld, zal de concrete aanwijzing geschieden bij ministeriële regeling.

Voorkomen moet echter worden dat ten onrechte gebruik wordt gemaakt van deze abonnementsvorm die slechts bedoeld is om diegenen te beschermen waarvoor de kosten van een aansluiting anders te hoog zouden worden. Daarom is dit aanbod bijvoorbeeld niet bedoeld voor zakelijk gebruik. In het eerste lid is dit tot uitdrukking gebracht met de formulering «natuurlijk persoon die uitsluitend of hoofdzakelijk anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelt». Artikel 12.1 van de wet kent eenzelfde beperking waar het betreft het aangeven van het bereik van de zogenoemde geschillencommissie.

Voorts ligt het voor de hand dat bij dit aanbod niet de verplichting behoort voor de aanbieder om de abonnee de mogelijkheid te geven om gebruik te maken van carrierselectie, zoals eerder in deze toelichting is uiteengezet. Dit zal met name het geval zijn als het tarief voor het abonnement zodanig wordt vastgesteld dat dit onvoldoende is om de kosten te dekken. In dat geval is juist de combinatie van zowel het abonnementstarief als de verkeersafhankelijke tarieven van wezenlijke betekenis.

Artikel 8

Artikel 8 maakt het mogelijk om op een meer operationele manier een nadere invulling te kunnen geven aan hetgeen op basisniveau is geregeld in de artikelen 3 tot en met 7 van dit besluit. Met deze op artikel 9.1, tweede lid, van de wet gebaseerde regelgevende bevoegdheid kan – bij gebleken noodzaak – snel en adequaat worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen. Hiermee wordt in elk geval recht gedaan aan het algemeen kaderstellend karakter van de Telecommunicatiewet.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven