Wet van 12 november 1998 tot wijziging van de Wet op de samenstelling van de burgerlijke gerechten in verband met verhoging van de maximale aantallen raadsheren in en advocaten-generaal bij de Hoge Raad

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om het aantal raadsheren in en advocaten-generaal bij de Hoge Raad dat volgens de wet ten hoogste kan worden benoemd, te verhogen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Artikel 2 van de Wet op de samenstelling van de burgerlijke gerechten1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «ten hoogste 26 raadsheren» vervangen door: ten hoogste 30 raadsheren.

b. In het tweede lid wordt «ten hoogste twaalf advocaten-generaal» vervangen door: ten hoogste zestien advocaten-generaal.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijk besluit van 11 juni 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Strafvordering, de Politiewet 1993 en andere wetten (reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket) (kamerstukken II 1996/97, 25 392, nrs. 1-2) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, vervalt artikel I, onderdeel b, van het onderhavige wetsvoorstel en wordt de Wet op de rechterlijke organisatie, zoals die ingevolge die wet is komen te luiden, als volgt gewijzigd:

A

Artikel 111, vijfde lid, tweede volzin, komt te luiden:

Het aantal advocaten-generaal bedraagt ten hoogste zestien.

B

Artikel 113, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het aantal advocaten-generaal in buitengewone dienst bedraagt ten hoogste acht.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijk besluit van 11 juni 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Strafvordering, de Politiewet 1993 en andere wetten (reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket) (kamerstukken II 1996/97, 25 392, nrs. 1–2) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden, wordt de Wet op de samenstelling van de burgerlijke gerechten als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5b, eerste lid, wordt «artikel 2» vervangen door: artikel 2 van deze wet en van artikel 111, eerste en vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

B

In artikel 5c wordt «de artikelen 2, 3, 4 en 5 en van het op grond van artikel 5a vastgestelde koninklijk besluit» vervangen door: de artikelen 2, 3, 4 en 5 van deze wet en van het op grond van artikel 5a van deze wet vastgestelde koninklijk besluit, alsmede voor de toepassing van artikel 111, eerste en vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 12 november 1998

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de negentiende november 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1978, 565, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 februari 1996, Stb. 155.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 26 117.

Handelingen II 1998/99, blz. 865–866.

Kamerstukken I 1998/99, 26 117 (43, 43a).

Handelingen I 1998/99, zie vergadering dd. 10 november 1998.

Naar boven