Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1998, 621 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1998, 621 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het fiscale procesrecht in overeenstemming te brengen met het bestuursprocesrecht zoals neergelegd in hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, en dat het in verband daarmee wenselijk is de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken te vervangen door een regeling in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Tariefcommissiewet opnieuw vast te stellen en wijzigingen aan te brengen in een aantal andere wetten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Algemene wet inzake rijksbelastingen1 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 22j vervallen in de aanhef de woorden «of beroep» en in onderdeel a de woorden «of een uitspraak».
Artikel 24a, eerste lid, komt te luiden:
1. Hij die bezwaar heeft tegen meer dan één belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking kan daartegen bezwaar maken bij één bezwaarschrift.
Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:
– Het zesde lid komt te luiden als volgt:
6. Indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag, een uitnodiging tot betaling, een navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag of een beschikking, met betrekking tot welke:
a. de vereiste aangifte niet is gedaan;
b. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, tweede lid, 47, 47a, 49, 52 en 53, eerste lid, onderdeel b, van deze wet;
c. niet volledig is voldaan aan de verplichting tot inlichtingenverstrekking ingevolge artikel 14 van het Communautair douanewetboek; of
d. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Douanewet;
wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag of de beschikking gehandhaafd, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is.
De vorige volzin vindt geen toepassing voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.
– Het zevende lid komt te luiden als volgt:
7. Indien bezwaar is gemaakt tegen meer dan één belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking, kan de inspecteur de uitspraken vervatten in één geschrift.
Na artikel 25 wordt een nieuw artikel 25a ingevoegd, luidende:
De artikelen 26 tot en met 30 worden vervangen door twee afdelingen, luidende als volgt:
1. Tegen een uitspraak van de inspecteur kan beroep worden ingesteld bij het gerechtshof.
2. In afwijking van het eerste lid kan tegen een uitspraak van de inspecteur beroep worden ingesteld bij de Tariefcommissie, indien het beroep betreft:
a. een uitnodiging tot betaling met betrekking tot douanerechten dan wel
b. een beschikking die is genomen op grond van wettelijke bepalingen in de zin van de Douanewet, andere dan die van hoofdstuk 5 van die wet.
3. Het beroep kan niet betreffen de toepassing van de wettelijke bepalingen betreffende de vraag welke inspecteur bevoegd is.
1. Hij die beroep instelt tegen meer dan één uitspraak kan dat doen bij één beroepschrift.
2. Artikel 24a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Onverminderd artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan het beroep worden ingesteld door de belanghebbende die op grond van artikel 23 of 24 bevoegd was een bezwaarschrift in te dienen.
2. De inspecteur stelt degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de uitspraak betrekking heeft, desgevraagd op de hoogte van de gegevens met betrekking tot de uitspraak voor zover deze gegevens voor het instellen van beroep redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht.
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van beroep aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
1. Op het beroep is hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:6 en 8:9, van overeenkomstige toepassing, voor zover in deze afdeling niet anders is bepaald.
2. In afwijking van artikel 8:10 van de Algemene wet bestuursrecht worden de zaken die bij de Tariefcommissie aanhangig worden gemaakt, in behandeling genomen door een meervoudige kamer. Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer. Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer. Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.
3. Artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van overeenkomstige toepassing op een zaak, aanhangig gemaakt bij de Tariefcommissie.
Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak door de inspecteur, kan:
a. het gerechtshof bepalen dat hoofdstuk VIII, afdeling 2, gedurende een daarbij te bepalen termijn van toepassing blijft;
b. de Tariefcommissie bepalen dat de artikelen 13 en 14 van het Communautair douanewetboek en hoofdstuk 2, paragrafen 2 en 3, alsmede artikel 28 van de Douanewet gedurende een daarbij te bepalen termijn van toepassing blijven.
1. Het griffierecht bedraagt, in afwijking van artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht:
a. f 55 indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen een ander besluit dan een besluit als bedoeld in onderdeel b;
b. f 210 indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen een besluit met betrekking tot de toepassing van de Wet op de dividendbelasting 1965, de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, de Wet op de accijns, de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten, de Wet belastingen op milieugrondslag of wettelijke bepalingen in de zin van de Douanewet;
c. f 420 indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld.
2. De in het eerste lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.
1. Artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht is ten aanzien van beroep bij het gerechtshof slechts van overeenkomstige toepassing voor zover het beroep is gericht tegen een uitspraak waarbij een boete geheel of gedeeltelijk is gehandhaafd. In andere gevallen heeft het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren, maar kan het gerechtshof bepalen dat het onderzoek openbaar is, voor zover de belangen van partijen daardoor niet worden geschaad.
2. Artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van beroep bij de Tariefcommissie. Het onderzoek ter zitting vindt plaats met gesloten deuren, maar de Tariefcommissie kan bepalen dat het onderzoek openbaar is, voor zover de belangen van partijen daardoor niet worden geschaad.
1. In afwijking van artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor verdaging van de mondelinge uitspraak ten hoogste twee weken.
2. Ieder der partijen kan binnen vier weken nadat het afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ter post is bezorgd dan wel zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kan worden, het gerechtshof of de president van het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
3. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd dat gelijk is aan de helft van het ter zake van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.
4. Het gerechtshof geeft aan het verzoek gevolg binnen zes weken nadat het verschuldigde griffierecht ter griffie van het gerechtshof is gestort. Indien het griffierecht niet is gestort binnen vier weken na de dag van verzending van een mededeling waarin de griffier degene die het verzoek heeft gedaan, op de verschuldigdheid daarvan heeft gewezen, wordt het verzoek geacht te zijn ingetrokken. Wanneer het verschuldigde griffierecht is gestort na afloop van deze termijn, wordt aan het verzoek niettemin gevolg gegeven, indien degene die het verzoek heeft gedaan, aantoont dat het griffierecht is gestort zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kan worden.
Indien:
a. de vereiste aangifte niet is gedaan;
b. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, tweede lid, 47, 47a, 49, 52 en 53, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
c. niet volledig is voldaan aan de verplichting tot inlichtingenverstrekking ingevolge artikel 14 van het Communautair douanewetboek; of
d. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Douanewet;
verklaart het gerechtshof onderscheidenlijk de Tariefcommissie het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
De vorige volzin vindt geen toepassing, voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.
Een uit een uitspraak van het gerechtshof voortvloeiende teruggaaf van ingehouden belasting wordt verleend aan degene van wie de belasting is ingehouden.
1. In afwijking van artikel 8:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de verstrekking overeenkomstig die bepaling van afschriften of uittreksels aan anderen dan partijen met machtiging van het gerechtshof onderscheidenlijk de Tariefcommissie.
2. Met betrekking tot schriftelijke uitspraken blijft de machtiging, bedoeld in het eerste lid, slechts achterwege indien op een voor de uitspraak gedaan verzoek van een der partijen het gerechtshof onderscheidenlijk de Tariefcommissie oordeelt dat ook na anonimisering de geheimhouding van persoonlijke en financiële gegevens onvoldoende wordt beschermd en bovendien het belang van de openbaarheid van de rechtspraak niet opweegt tegen dit belang.
1. Tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof die overeenkomstig afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan, en tegen een schriftelijke uitspraak van de president van het gerechtshof die overeenkomstig artikel 8:86 van die wet is gedaan, kan bij de Hoge Raad beroep in cassatie worden ingesteld.
2. Geen beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen:
a. een uitspraak van het gerechtshof na overeenkomstige toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;
b. een uitspraak van de president van het gerechtshof overeenkomstig artikel 8:84, tweede lid, van die wet; en
c. een uitspraak van de president van het gerechtshof overeenkomstig artikel 8:75a, eerste lid, in verband met artikel 8:84, vierde lid, van die wet.
3. Tegen andere beslissingen van het gerechtshof en van de president van het gerechtshof kan slechts tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de in het eerste lid bedoelde uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld.
Onverminderd artikel 6:13 juncto artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht kan beroep in cassatie worden ingesteld door de belanghebbende die overeenkomstig artikel 26b bevoegd was bij het gerechtshof beroep in te stellen en door Onze Minister.
De griffier van het gerechtshof zendt het ingekomen beroepschrift, een afschrift van de uitspraak en de op de uitspraak betrekking hebbende gedingstukken die onder hem berusten, onverwijld aan de griffier van de Hoge Raad.
Op de behandeling van het beroep in cassatie zijn de artikelen 8:14 tot en met 8:25, 8:27 tot en met 8:29, 8:31 tot en met 8:40, 8:43, 8:52, 8:53, 8:60, 8:70, 8:71 en 8:75 tot en met 8:79 en titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
1. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier van de Hoge Raad een griffierecht geheven. Indien het een beroepschrift ter zake van twee of meer samenhangende uitspraken betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. In die gevallen bedraagt het griffierecht het hoogste op grond van het tweede lid verschuldigde bedrag. Indien door degene die beroep in cassatie instelt of diens procesvoorganger reeds ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof of de president van het gerechtshof griffierecht is betaald, wordt zulks verrekend met het terzake van het beroep in cassatie verschuldigde recht.
2. Het griffierecht bedraagt:
a. f 160 indien door een natuurlijke persoon beroep in cassatie is ingesteld tegen een uitspraak inzake een ander besluit dan bedoeld in onderdeel b;
b. f 315 indien door een natuurlijke persoon beroep in cassatie is ingesteld tegen een uitspraak inzake een besluit als bedoeld in artikel 27b, eerste lid, onderdeel b;
c. f 630 indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep in cassatie is ingesteld.
3. Indien het bestuursorgaan beroep in cassatie heeft ingesteld en de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft, wordt van de desbetreffende rechtspersoon een griffierecht geheven van f 630.
4. Artikel 8:41, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
5. De in het tweede en derde lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.
1. De andere partij dan de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen acht weken na de dag van verzending van het beroepschrift een verweerschrift indienen.
2. De partij kan bij het verweerschrift incidenteel beroep in cassatie instellen. In dat geval wordt de partij die beroep in cassatie heeft ingesteld, in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van het verweerschrift het incidentele beroep te beantwoorden.
3. De Hoge Raad kan de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen verlengen.
1. Indien, hetzij in het beroepschrift hetzij in het verweerschrift hetzij nadien door degene die beroep in cassatie heeft ingesteld, binnen twee weken nadat het afschrift van het verweerschrift ter post is bezorgd, schriftelijk is verzocht de zaak mondeling te mogen toelichten, bepaalt de Hoge Raad dag en uur waarop de zaak door de advocaten van partijen zal kunnen worden bepleit. De griffier stelt beide partijen of de door hen aangewezen advocaten hiervan ten minste tien dagen tevoren in kennis.
2. De advocaten kunnen in plaats van de zaak mondeling bij pleidooi toe te lichten een schriftelijke toelichting overleggen of toezenden.
3. Artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover het beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak waarbij de gehele of gedeeltelijke handhaving van een boete in het geding is.
4. In andere gevallen dan in het derde lid bedoeld, heeft de mondelinge behandeling plaats met gesloten deuren, maar kan de Hoge Raad bepalen dat de behandeling openbaar is, voor zover de belangen van partijen daardoor niet worden geschaad.
1. Nadat de toelichtingen zijn gehouden of ontvangen of, indien deze niet zijn verzocht, na indiening van de schrifturen door partijen, stelt de griffier, indien de procureur-generaal bij de Hoge Raad de wens te kennen heeft gegeven om te worden gehoord, alle stukken in diens handen.
2. De procureur-generaal brengt zijn schriftelijke conclusie ter kennis van de Hoge Raad.
3. Een afschrift van de conclusie wordt aan partijen gezonden. Partijen kunnen binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie hun schriftelijk commentaar daarop aan de Hoge Raad doen toekomen.
1. De uitspraak van de Hoge Raad wordt schriftelijk gedaan.
2. Wanneer de Hoge Raad, hetzij op de in het beroepschrift aangevoerde, hetzij op andere gronden, de uitspraak van het gerechtshof of van de president van het gerechtshof vernietigt, beslist hij bij dezelfde uitspraak de zaak, zoals het gerechtshof of de president had behoren te doen. Indien de beslissing van de hoofdzaak afhangt van feiten die bij de vroegere behandeling niet zijn komen vast te staan, verwijst de Hoge Raad, tenzij het punten van ondergeschikte aard betreft, het geding naar het desbetreffende gerechtshof dan wel naar een ander gerechtshof, ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad.
1. In geval van intrekking van het beroep in cassatie door een bestuursorgaan, kan dat bestuursorgaan op verzoek van de belanghebbende bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de kosten worden veroordeeld.
2. De griffier zendt een door hem voor eensluidend getekend afschrift van de intrekking onverwijld aan die belanghebbende.
3. De artikelen 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21 en 8:75a, tweede lid, eerste en tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing, alsmede de artikelen 29c en 29d.
1. Indien de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof of van de president van het gerechtshof vernietigt, houdt de uitspraak tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht door de door de Hoge Raad aangewezen rechtspersoon wordt vergoed.
2. In de overige gevallen kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk door de door de Hoge Raad aangewezen rechtspersoon wordt vergoed.
1. In geval van verwijzing zendt de griffier van de Hoge Raad de stukken en een afschrift van de uitspraak binnen een week aan het gerechtshof waarheen de zaak is verwezen.
2. Indien de uitspraak geen verwijzing inhoudt, zendt de griffier de door partijen overgelegde stukken onverwijld aan hen terug.
In artikel 34 wordt «de rechter» vervangen door «het gerechtshof» en wordt «vernietigt de uitspraak» vervangen door «vernietigt het de uitspraak».
In artikel 57 wordt «beroep- en verzetschriften» vervangen door: beroep-, verweer- en verzetschriften.
Artikel 60 komt te luiden:
De Tariefcommissiewet2 komt te luiden als volgt:
1. Er is een Tariefcommissie, gevestigd te Amsterdam.
2. De Tariefcommissie bestaat uit een voorzitter, een coördinerend ondervoorzitter, een of meer ondervoorzitters, leden en plaatsvervangende leden.
3. Zij worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd. Bij het bereiken van de volle leeftijd van 70 jaar worden zij bij koninklijk besluit ontslagen met ingang van de eerstvolgende kalendermaand.
4. Indien een plaats van coördinerend ondervoorzitter, ondervoorzitter, lid of plaatsvervangend lid moet worden vervuld, maakt de Tariefcommissie een aanbeveling van een of meer kandidaten op.
1. De voorzitter, de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden moeten Nederlander zijn.
2. Zij moeten voldoen aan de opleidingseisen, geldend voor benoeming tot president van, coördinerend vice-president van, vice-president van, raadsheer in en raadsheer-plaatsvervanger in een gerechtshof.
Op de voorzitter, de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden zijn de artikelen 7a, tweede lid, 24, 28 en 28a van de Wet op de rechterlijke organisatie van overeenkomstige toepassing.
Op de voorzitter, de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden is het bepaalde bij of krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met uitzondering van de artikelen 10 tot en met 12 en 22 en het krachtens artikel 54, eerste lid, ter aanvulling van deze artikelen bepaalde, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. wat hun bezoldiging betreft de voorzitter, de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden worden gelijkgesteld met diezelfde ambten bij een gerechtshof;
b. de voorzitter wordt aangemerkt als functionele autoriteit;
c. artikel 29, eerste lid, niet van toepassing is op de voorzitter.
Indien iemand die met toepassing of overeenkomstige toepassing van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt bezoldigd voor het vervullen van een volledige taak tevens wordt aangesteld als voorzitter, coördinerend ondervoorzitter, ondervoorzitter of lid van de Tariefcommissie, wordt zijn salaris tot en met de laatste dag van de maand waarin de aanstelling bij de Tariefcommissie wordt beëindigd, vermeerderd met 1/5 deel van het salaris dat is verbonden aan het vervullen van een volledige taak in het ambt waarin hij bij de Tariefcommissie is aangesteld.
1. Alvorens zijn ambt te aanvaarden, legt de voorzitter in handen van de Koning of van Onze Minister van Justitie de eed of verklaring en beloften af die voor rechterlijke ambtenaren zijn voorgeschreven.
2. Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden dezelfde eed of verklaring en beloften af ter zitting van de Tariefcommissie.
1. De artikelen 11 tot en met 14, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De artikelen 14a tot en met 14e van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Hoge Raad de voorzitter van de Tariefcommissie in de gelegenheid stelt schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken en van zijn gevoelen omtrent een aanhangige klacht te doen blijken indien de klacht is gericht tegen de coördinerend ondervoorzitter, een ondervoorzitter, een lid of een plaatsvervangend lid van de Tariefcommissie.
1. De Tariefcommissie vormt en bezet op voorstel van de voorzitter enkelvoudige en meervoudige kamers.
2. Een meervoudige kamer bestaat uit drie leden, van wie een als voorzitter van de meervoudige kamer optreedt.
1. In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis wordt de voorzitter van de Tariefcommissie vervangen door de coördinerend ondervoorzitter.
2. Onze Minister van Justitie kan, met diens toestemming, een ondervoorzitter of een lid belasten met de waarneming van het ambt van voorzitter.
3. De voorzitter regelt de werkzaamheden van de Tariefcommissie.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkwijze van de Tariefcommissie.
1. De voorzitter van een meervoudige kamer doet in raadkamer hoofdelijk omvraag. De voorzitter maakt zelf als laatste zijn oordeel kenbaar.
2. Ieder lid is verplicht aan de besluitvorming deel te nemen.
3. Een afwezig lid kan zijn oordeel niet door een van de aanwezige leden doen voordragen of het schriftelijk uitbrengen.
De Tariefcommissie en de voorzitter zijn verplicht tot het geven van inlichtingen en adviezen wanneer die door Onze Minister van Justitie aan hen worden gevraagd.
1. Bij de Tariefcommissie wordt bij koninklijk besluit een secretaris benoemd.
2. Bij de Tariefcommissie kunnen bij koninklijk besluit een of meer adjunct-secretarissen worden benoemd.
3. De secretaris en de adjunct-secretaris moeten Nederlander zijn.
4. De artikelen 28, 28a en 29 van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn op de secretaris en de adjunct-secretarissen van overeenkomstige toepassing. Zij leggen de eed of verklaring en beloften af ter zitting van de Tariefcommissie.
In artikel 1:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht3 vervalt «, de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken» en wordt na «van toepassing» toegevoegd «of van overeenkomstige toepassing».
In artikel 43, eerste lid, laatste volzin, van de Successiewet 19564 wordt «en artikel 2, zesde lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken blijven» vervangen door: blijft.
Artikel 12, vierde lid, van de Registratiewet 19705 komt te luiden:
4. Met betrekking tot bezwaar tegen de op de voet van het eerste en tweede lid in rekening gebrachte kosten, met betrekking tot beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar, alsmede met betrekking tot beroep in cassatie ter zake van de desbetreffende rechterlijke uitspraak, gelden dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar, beroep of beroep in cassatie als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De Invorderingswet 19906 wordt gewijzigd als volgt.
– Artikel 30, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Met betrekking tot bezwaar tegen de in het eerste lid bedoelde beschikking, met betrekking tot beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar, alsmede met betrekking tot beroep in cassatie ter zake van de desbetreffende rechterlijke uitspraak, gelden dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar, beroep of beroep in cassatie als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
– In artikel 50, derde lid, wordt «bezwaar of beroep» vervangen door: bezwaar, beroep of beroep in cassatie.
– De aanhef van artikel 50, vierde lid, wordt vervangen door:
Met betrekking tot bezwaar als bedoeld in het eerste en tweede lid, met betrekking tot beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar, alsmede met betrekking tot beroep in cassatie ter zake van de desbetreffende rechterlijke uitspraak, gelden dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar, beroep of beroep in cassatie als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat:.
– In artikel 50, vierde lid, onderdeel a, wordt «29, tweede lid» vervangen door: 27e.
Artikel 7, eerste lid, tweede volzin, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen7 komt te luiden:
Met betrekking tot bezwaar tegen de in de eerste volzin bedoelde beschikking, met betrekking tot beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar, alsmede met betrekking tot beroep in cassatie ter zake van de desbetreffende rechterlijke uitspraak, gelden dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar, beroep of beroep in cassatie als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
In artikel 36 van de Wet op de omzetbelasting 19688 wordt «29, eerste lid» vervangen door: 27e.
Artikel 248 van de Gemeentewet9 komt te luiden als volgt:
Artikel 231 van de Provinciewet10 komt te luiden als volgt:
Artikel 137 van de Waterschapswet11 komt te luiden als volgt:
In artikel 20, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren12 vervalt «, de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken».
In artikel 13aa, derde lid, van de Meststoffenwet13 vervalt «en artikel 19 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken».
De Wet waardering onroerende zaken14 wordt gewijzigd als volgt:
– Artikel 30, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:
Met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling ingevolge de hoofdstukken III en IV zijn de artikelen 1, vierde lid, 5, eerste lid, tweede volzin, 5a, 22j, 23, 24a tot en met 30, 47, 49 tot en met 51, 53a, 54 en 56 tot en met 60 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
– Het derde lid van artikel 30 komt te luiden:
3. Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen treedt het college van burgemeester en wethouders in de plaats van Onze Minister.
– Artikel 43 vervalt.
De Luchtvaartwet15 wordt gewijzigd als volgt:
– Artikel 37k, vierde lid, komt te luiden:
4. In afwijking van het derde lid, onderdeel b, treedt voor de toepassing van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de door Onze Minister van Justitie aan te wijzen ambtenaar in de plaats van de inspecteur. Voorts treedt voor de toepassing van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Onze Minister van Justitie in de plaats van Onze Minister van Financiën.
– Artikel 77a, vierde lid, komt te luiden:
4. In afwijking van het derde lid, onderdeel b, onder 1°, treedt voor de toepassing van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aan te wijzen ambtenaar in de plaats van de inspecteur. Voorts treedt voor de toepassing van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in de plaats van Onze Minister van Financiën.
In artikel 13, tweede lid, van de Wet sloopregeling binnenvaart16 vervalt «(Stb. 1959, 301), de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (Stb. 1956, 323)» en «(Stb. 1969, 83)».
Aan artikel 34, tweede lid, van de Douanewet17 wordt toegevoegd: Het bepaalde inzake beroep bij de Tariefcommissiewet in hoofdstuk V, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is, met uitzondering van de artikelen 26 tot en met 26c, 27a en 27d, van overeenkomstige toepassing.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
Uitgegeven de zeventiende november 1998
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1996/97, 1997/98, 25 175.
Handelingen II 1997/98, blz. 5308–5313; 5424–5425.
Kamerstukken I 1997/98, 25 175 (323, 323a, 323b, 323c).
Handelingen I 1998/99, blz. 34-43; zie vergadering d.d. 27 oktober 1998.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-621.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.