Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1998, 596 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1998, 596 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 1 juli 1998, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, afdeling bestuur en wetgeving, nr. BW98/U1077
Gelet op de artikelen 66 en 73 van de Gemeentewet;
De Raad van State gehoord (advies van 28 augustus 1998, No. W04.98.0297);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 september 1998, nr. BW98/U1396;
Hebben goedgevonden en verstaan;
Het Rechtspositiebesluit burgemeesters 19941 wordt als volgt gewijzigd;
In artikel 1 wordt onderdeel g geletterd tot h en wordt een nieuw onderdeel g ingevoegd, dat luidt;
g. FPU-uitkering: de uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP, waarbij onder de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel wordt verstaan de overeenkomst die is aangegaan op grond van artikel 2 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel en onder het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt verstaan het reglement van die stichting dat is vastgesteld met inachtneming van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;
Artikel 42 en het daarboven geplaatste kopje worden vervangen door:
1. De burgemeester wordt op zijn aanvraag ontslagen of na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd.
2. Aan de burgemeester die ontslag vraagt met het oog op een FPU-uitkering, wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel en het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na het ontslag recht bestaat op de FPU-uitkering. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de FPU-uitkering ontstaat. Met een aanvraag tot ontslag wordt gelijkgesteld een verzoek om niet te worden herbenoemd.
3. Het ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.
Artikel 46, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:
3. Het wachtgeld wordt toegekend met overeenkomstige toepassing van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 met dien verstande dat:
a. het wachtgeld op grond van het eerste lid, onder b,
1°. voor tenminste twee jaar wordt toegekend;
2°. gedurende het eerste jaar na het ontslag 100% en vervolgens 6 maanden 80% van de laatstgenoten bezoldiging bedraagt;
3°. gedurende het eerste jaar na het ontslag 100%, 6 maanden 80% en vervolgens 75% van de laatstgenoten bezoldiging bedraagt, indien de burgemeester op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling 55 jaar of ouder is;
Artikel 46a komt te luiden:
1. De burgemeester van 61 jaar of ouder van wie de gemeente wordt opgeheven en aan wie met ingang van de datum van herindeling ontslag wordt verleend met het oog op een FPU-uitkering, ontvangt ten laste van het Rijk een aanvulling op deze uitkering tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, tenzij hij aanspraak maakt op de extra uitkering, bedoeld in artikel 46c of 47b.
2. De aanvulling bedraagt een percentage van de grondslag, die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering. Het percentage is:
a. 15% indien de burgemeester op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling nog geen 63 jaar is;
b. 25% indien de burgemeester op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling 63 jaar of ouder is.
3. De aanvulling wordt slechts toegekend voorzover de aanvulling en de FPU-uitkering tezamen niet meer bedragen dan de grondslag die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering, met dien verstande dat voor deze berekening buiten beschouwing blijft:
a. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat aanspraken niet worden opgenomen met de bedoeling deze om te zetten in recht op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen;
b. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat het bedrag van de aanspraak wordt verminderd in verband met inkomsten naast de FPU-uitkering;
c. een verhoging van de FPU-uitkering, als gevolg van een individuele aanvullende regeling.
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een burgemeester jonger dan 61 jaar, indien hij op de datum van het ontslag met het oog op een FPU-uitkering, een diensttijd heeft van 40 jaar of meer als bedoeld in artikel 4 van de Regeling flexibel pensioen en uittreden.
Na artikel 46b worden de volgende artikelen ingevoegd, waarbij boven artikel 46c en boven artikel 46f de aangegeven kopjes worden geplaatst.
1. De burgemeester aan wie ontslag is verleend met het oog op een FPU-uitkering en die tenminste 1 jaar het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend, ontvangt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd naast de FPU-uitkering een extra uitkering ten laste van de gemeenten gezamenlijk.
2. De extra uitkering bedraagt maandelijks het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 0,5833 procent van de grondslag, die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering, met het aantal maanden dat de burgemeester het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend, gedeeld door het totaal aantal maanden gelegen tussen de datum van ingang van de FPU-uitkering en de datum van ingang van het ouderdomspensioen. Voor deze berekening wordt voor het aantal maanden dat de burgemeester het ambt heeft uitgeoefend, ten hoogste van 120 maanden uitgegaan.
3. De extra uitkering wordt slechts toegekend voorzover de extra uitkering en de FPU-uitkering tezamen niet meer bedragen dan de grondslag, die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering, met dien verstande dat voor deze berekening buiten beschouwing blijft:
a. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat aanspraken niet worden opgenomen met de bedoeling deze om te zetten in recht op ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen;
b. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat het bedrag van de aanspraak wordt verminderd in verband met inkomsten naast de FPU-uitkering;
c. een verhoging van de FPU-uitkering, als gevolg van een individuele aanvullende regeling.
Indien de gewezen burgemeester die de extra uitkering, bedoeld in artikel 46c, ontvangt met de waarneming van het ambt van burgemeester wordt belast, vervalt tijdelijk de aanspraak op de extra uitkering voor de duur van het waarnemerschap. Indien hij uit het waarnemerschap wordt ontheven, ontleent hij geen nieuwe aanspraken aan artikel 46c en bij toepassing van artikel 46f of 47a worden reeds toegekende bedragen van de extra uitkering in mindering gebracht op de eenmalige uitkering, bedoeld in die artikelen.
1. Bij overlijden van de gewezen burgemeester die de extra uitkering, bedoeld in artikel 46c, ontvangt, wordt aan de nabestaanden, bedoeld in artikel 47, een eenmalige extra uitkering toegekend ten laste van de gemeenten gezamenlijk.
2. De eenmalige uitkering bedraagt het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 57,14% van de maandelijkse extra uitkering, betaald in de maand voorafgaand aan het overlijden van betrokkene, met het aantal maanden gelegen tussen de datum van overlijden en de datum dat het ouderdomspensioen zou zijn ingegaan.
3. Indien de aanspraak op de extra uitkering op grond van artikel 46d tijdelijk is vervallen, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de extra uitkering die zou zijn toegekend indien de uitkering niet in verband met het waarnemerschap was vervallen.
1. Bij ontslag van de burgemeester op grond van artikel 44, eerste lid, onder a, wordt aan betrokkene, indien hij tenminste 1 jaar het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend, een eenmalige extra uitkering toegekend ten laste van de gemeenten gezamenlijk.
2. Voor de vaststelling van de eenmalige uitkering wordt als grondslag gehanteerd de grondslag die zou gelden voor de vaststelling van de FPU-uitkering. Indien de bezoldiging van de burgemeester op grond van artikel 18a is verminderd, blijft deze vermindering voor de bepaling van de grondslag buiten beschouwing.
3. De eenmalige uitkering bedraagt het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 0,3333 procent van de grondslag met het aantal maanden dat de burgemeester het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend. Voor deze berekening wordt voor het aantal maanden dat de burgemeester het ambt heeft uitgeoefend, ten hoogste van 120 maanden uitgegaan.
Na artikel 47 worden de volgende artikelen ingevoegd, waarbij boven artikel 47b en boven artikel 47c de aangegeven kopjes worden geplaatst:
1. Onverminderd artikel 47 wordt bij overlijden van de burgemeester, indien hij tenminste 1 jaar het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend, aan de nabestaanden, bedoeld in dat artikel, een eenmalige extra uitkering toegekend ten laste van de gemeenten gezamenlijk.
2. Voor de vaststelling van de eenmalige uitkering wordt als grondslag gehanteerd de grondslag die zou gelden voor de vaststelling van een FPU-uitkering.
3. De eenmalige uitkering bedraagt het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 0,3333 procent van de grondslag met het aantal maanden dat de burgemeester het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend. Voor deze berekening wordt voor het aantal maanden dat de burgemeester het ambt heeft uitgeoefend, ten hoogste van 120 maanden uitgegaan.
1. Indien een burgemeester van 62 jaar of ouder aangeeft gebruik te willen maken van de mogelijkheid van vervroegd uittreden, maar naar het oordeel van Onze Minister bijzondere bestuurlijke omstandigheden in de gemeente zich zodanig verzetten tegen het ontslag van de burgemeester dat het ontslag niet wordt verleend, kan Onze Minister bij besluit een eenmalige extra uitkering toekennen.
2. Onze Minister wint ter voorbereiding van zijn oordeel het advies in van de commissaris en van de gemeenteraad.
3. De eenmalige uitkering bedraagt ten hoogste het bedrag dat totaal als extra uitkering, bedoeld in artikel 46c, zou zijn uitgekeerd indien aan de burgemeester het ontslag met het oog op een FPU-uitkering zou zijn verleend op de datum dat de gemeenteraad het in het tweede lid bedoelde advies heeft vastgesteld.
4. De uitkering vindt plaats op de pensioengerechtigde leeftijd van betrokkene. Indien de burgemeester voor dat tijdstip alsnog ontslag wordt verleend, bestaat er geen aanspraak op een aanvulling als bedoeld in artikel 46a of op een uitkering als bedoeld in de artikelen 46c of 46f. Bij overlijden van de burgemeester voor de pensioengerechtigde leeftijd is artikel 47a van toepassing.
Onze Minister besluit over de toekenning van de extra uitkeringen en eenmalige extra uitkeringen, bedoeld in de artikelen 46c, 46e, 46f, en 47a. De uitbetaling van deze uitkeringen en van de uitkering, bedoeld in artikel 47b, geschiedt door de Stichting Pensioenfonds ABP.
1. De kosten in verband met de extra uitkeringen en eenmalige extra uitkeringen, bedoeld in de artikelen 46c, 46e, 46f, 47a en 47b, worden op jaarbasis door de Stichting Pensioenfonds ABP in rekening gebracht bij de gemeenten.
2. Onze Minister stelt regels over de berekening van de kosten, de verdeling van de kosten over de gemeenten en de wijze van betaling van de bijdragen in deze kosten. Grondslag voor de verdeling van de kosten over de gemeenten is dat deze plaatsvindt naar rato van de voor iedere gemeente geldende maximale bezoldiging overeenkomstig bijlage l bij dit besluit.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper
Uitgegeven de twintigste oktober 1998
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Over de rechtspositie van burgemeesters vindt overleg plaats in het Georganiseerd Overleg burgemeesters. In de afgelopen periode heeft dit overleg met name betrekking gehad de vraag op welke wij ze de invoering van de arbeidsduurverkorting bij het ambtelijk rijkspersoneel zou moeten doorwerken naar de burgemeesters. Algemeen uitgangspunt bij het arbeidsvoorwaardenbeleid burgemeesters is namelijk dat de burgemeesters de ontwikkelingen volgen bij het rijkspersoneel, tenzij er gelet op de bijzonderheid van het ambt dwingende redenen zijn voor een specifieke of afwijkende voorziening. Zo volgt ook de bezoldiging van de burgemeester de algemene salarisontwikkeling bij het Rijk. Bij het rijkspersoneel heeft echter de genoemde werktijdverkorting plaatsgevonden. De 40-urige werkweek is sinds enige tijd vervangen door een week van 38 uur en met ingang van 1 januari 1997 geldt de rekenkundig gemiddelde 36-urige werkweek. In verband met deze arbeidsduurverkorting is een zekere loonstijging achterwege gebleven. Aangezien de burgemeesters die loonontwikkeling van het rijkspersoneel volgen, deed zich de vraag voor hoe dan feitelijk invulling kan worden gegeven aan de arbeidsduurverkorting (ADV). Het burgemeestersambt betreft immers een taakfunctie en voor een burgemeester geldt dan ook geen (ingeroosterde) werktijd. Onder ogen is gezien dat de maatregelen die bij de rijksambtenaren voor handen zijn om de werkdruk te verminderen bijvoorbeeld door flexibilisering, in mindere mate mogelijk zijn voor burgemeesters. Geconcludeerd is ook dat de herbezetting in verband met de invoering van de 36-urige werkweek die geldt voor ambtenaren, minder goed toepasbaar is ten aanzien van burgemeesters. Om deze redenen is in het Georganiseerd Overleg burgemeesters overeengekomen om zekere compenserende maatregelen te treffen, met daarbij als belangrijke doelstellingen het bieden van extra vrije tijd aan burgemeesters en het realiseren van herbezetting in verband met het werkgelegenheidsaspect. Daarmee is aangesloten bij de algemene doelstellingen van de arbeidsduurverkorting.
Gekozen is voor een constructie die het voor een burgemeester mogelijk maakt om de aanvang van het uittreden ingevolge de FPU te vervroegen ten opzichte van wat mogelijk is op grond van de reguliere FPU-regeling. De regeling flexibel pensioen en uittreden (FPU) is per 1 april 1997 in werking getreden. De voorziening voor de burgemeester behelst een systematiek waarbij naast de reguliere FPU een extra uitkering wordt toegekend die verspreid over de gehele FPU-periode wordt uitgekeerd. De FPU voorziet namelijk in de mogelijkheid om – vanaf 55 jaar – op een leeftijd naar keuze vervroegd uit te treden. Ingevolge de FPU-regeling resulteert het uittreden op een latere leeftijd in een hogere FPU-uitkering en omgekeerd betekent eerder uittreden, dus het vervroegen van het moment van uittreden, een lagere FPU-uitkering. Door het toekennen van de extra uitkering wordt burgemeesters nu de gelegenheid geboden relatief eerder vervroegd uit te treden. In verband met arbeidsduurverkorting wordt op deze wij ze aan burgemeesters een compenserende voorziening geboden in de vorm van een zogenoemde life-time variant. Ingevolge de maatregel verkrijgen burgemeesters de faciliteit om extra vrije tijd te genieten bij afronding van hun loopbaan en de beëindiging van het burgemeestersambt. De hoogte van de extra uitkering is afhankelijk van de duur van de ambtsuitoefening en van de bezoldiging van de burgemeester. De regeling is er op gebaseerd dat bij 10 of meer ambtsjaren 70% van de bezoldiging op jaarbasis beschikbaar is, verspreid uit te betalen over de FPU-periode. Bij minder dan 10 ambtsjaren is niet 70% van de bezoldiging beschikbaar, maar geldt er een percentage naar rato.
De extra uitkering wordt toegekend bij een FPU-ontslag van de burgemeester en uitgekeerd naast de reguliere FPU-uitkering. Dat betekent dat een burgemeester die eerder of om een andere reden het ambt verlaat, niet in aanmerking komt voor de extra uitkering. De extra uitkering is uitdrukkelijk verbonden aan het vervroegd uittreden van de burgemeester ingevolge de FPU. Hiervoor is gekozen in verband met de tweeledige doelstelling van de maatregel namelijk het bieden van vrije tijd aan het eind van de burgemeestersloopbaan en het bevorderen van herbezetting en werkgelegenheid in het belang van de beroepsgroep als zodanig. Aan het om een andere reden dan wegens FPU verlaten van het ambt, wordt dus geen extra uitkering verbonden. Dit principe kan echter in enkele gevallen leiden tot onbillijkheden. Om die reden is er voor gekozen compenserende maatregelen te treffen voor enkele gevallen van vertrek uit het ambt waarbij er geen sprake is van een volstrekt vrije keuze, maar van een vertrek in zekere zin gedwongen door de omstandigheden. Het betreft dan met name het vertrek van de burgemeester op grond van arbeidsongeschiktheid. Er is in voorzien dat bij ontslag op die grond een extra uitkering wordt toegekend, maar dan in de vorm van een eenmalige uitkering. Ook bij overlijden wordt aan de nabestaanden een eenmalige extra uitkering wordt toegekend. De hoogte van deze eenmalige uitkeringen is eveneens gerelateerd aan de duur van de ambtsuitoefening en de bezoldiging van de burgemeester. In het verlengde van deze maatregelen is in het Georganiseerd Overleg overeengekomen ten aanzien van burgemeester aan wie ontslag wordt verleend wegens opheffing van de gemeente het wachtgeld enigszins te verhogen.
Naast situaties dat een burgemeester het ambt noodgedwongen voortijdig moet verlaten, is het omgekeerd ook denkbaar dat hij de uitoefening noodzakelijkerwijs moet voortzetten, hoewel hij zelf gebruik zou kunnen en willen maken van de mogelijkheid van vervroegd uittreden. Daarom wordt voorzien in een bijzondere extra uitkering, bedoeld om het mogelijk te maken om in bijzondere gevallen, wanneer bestuurlijke omstandigheden een vroegtijdig vertrek van de burgemeester niet toelaten, een extra uitkering toe te kennen op de pensioengerechtigde leeftijd. Deze toekenning geschiedt bij besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op advies van de commissaris van de Koningin en van de gemeenteraad. Deze adviezen worden ingewonnen omdat de clausule is bedoeld voor zeer uitzonderlijke gevallen. Er wordt dan ook een gedegen onderbouwing van de adviezen gevraagd. Beoogd is dat de clausule zeer sporadisch zal worden toegepast.
Aan artikel 1 wordt een begripsbepaling toegevoegd waarmee de term FPU-uitkering wordt gedefinieerd. Daartoe wordt verwezen naar de Regeling flexibel pensioen en uittreden en naar het Pensioenreglement van het ABP. De FPU-uitkering bestaat ingevolge deze regelingen uit een aantal componenten: een basisuitkering, het opgebouwd flexibel pensioen en veelal een aanvullende uitkering op grond van het overgangsrecht.
Artikel 42 regelt het ontslag van de burgemeester op eigen aanvraag. Het huidige tweede lid van dat artikel betreft het ontslag gevraagd met oog op een uitkering wegens vervroegd uittreden (VUT). Nu deze is vervangen door een uitkering bij flexibel pensioen en uittreden, wordt de bepaling aangepast en vormt artikel 42, tweede lid, in samenhang met het eerste lid, de basis voor ontslag met toepassing van de FPU-regeling.
In artikel 46, derde lid, wordt het wachtgeld geregeld voor de burgemeester aan wie ontslag is verleend wegens opheffing van zijn gemeente. Daarbij is er reeds in voorzien dat deze burgemeesters in aanmerking komen voor een wachtgeld, dat in afwijking van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 een hoger percentage van de laatstgenoten bezoldiging bedraagt. Dit percentage is afhankelijk van de leeftijd van de burgemeester. Zoals in het algemeen deel van deze nota is opgemerkt is in het Georganiseerd Overleg overeengekomen de percentages enigermate te verhogen. Het nieuwe artikel 46 bevat de afwijkingen ten opzichte van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en beide regelingen in samenhang resulteren tot de volgende uitkeringspercentages ingeval van herindelingsontslag. Bij een leeftijd tot 55 jaar geldt het eerste jaar 100%, 6 maanden 80% en daarna 70% van de bezoldiging. Bij een burgemeester van 55 tot 58 jaar betreft het een uitkering van 100% in het eerste jaar, dan 6 maanden 80% en daarna tot pensionering 75%. Bij de leeftijdscategorie 58 jaar en ouder tenslotte geldt het eerste jaar 100%, het tweede jaar 90% en dan tot pensionering 75%.
Het huidige artikel 46a bevat een aanvullende uitkering ten behoeve van bij herindeling betrokken burgemeesters die aanspraak konden maken op een VUT-uitkering. Deze aanvulling (suppletie) voor burgemeesters van wie de gemeente wordt opgeheven, bedraagt een bepaald percentage van de bezoldiging. Met deze regeling bij herindeling was beoogd een voor burgemeesters, ten opzichte van het wachtgeld, gunstige VUT-uitkering te realiseren. Dit doel van de suppletie bij VUT zal feitelijk reeds gerealiseerd worden door de voorgestelde extra uitkering bij FPU. Ingevolge de extra uitkering bij FPU, zullen namelijk uitkeringen worden toegekend die in de regel uitstijgen boven de bestaande suppleties ingeval van herindeling, bedoeld in het huidig artikel 46a. Situaties waarbij de suppletie bij herindeling hoger uitkomt dan de extra uitkering bij FPU zijn echter niet volstrekt uitgesloten. Dit zou het geval kunnen zijn indien een burgemeester het ambt minder dan 10 jaar heeft uitgeoefend, zodat het voor de extra uitkering beschikbare bedrag, niet wordt gebaseerd op 70% van de bezoldiging, maar op basis van een lager percentage wordt vastgesteld (zie artikel 46c).
Om deze reden is in het Georganiseerd Overleg overeengekomen de suppletie bij herindeling niet te laten vervallen, maar beide regelingen vooralsnog naast elkaar te laten bestaan. De bij herindeling betrokken burgemeester die met FPU wil gaan, kan dan de voor hem aantrekkelijkste regeling kiezen. Het op de VUT gebaseerde artikel 46a is daartoe aangepast aan de systematiek van de FPU. De suppletie bij herindeling aangepast aan FPU, houdt in dat bij FPU op 61 of 62 jaar er een suppletie van 15% wordt toegekend; bij 63 jaar en ouder een suppletie van 25%. Daarbij geldt overeenkomstig de extra uitkering bij FPU ingevolge artikel 46c, dat het totale uitkeringspercentage niet meer kan bedragen dan 100% van de grondslag. De suppletie geldt ingevolge het vierde lid tevens voor een burgemeester jonger dan 61 jaar, indien hij op de datum van het vervroegd uittreden beschikt over 40 of meer ambtelijke dienstjaren. Ook de VUT voorzag namelijk in de mogelijkheid om bij 40 dienstjaren vervroegd uit te treden in welk geval een burgemeester in aanmerking kwam voor de suppletie op de voet van de regeling bij herindeling.
In het Georganiseerd Overleg is overeengekomen om na zekere termijn, wanneer ervaring is opgedaan met het gebruik van de regelingen, te bezien of er nog wel behoefte is aan de suppletieregeling van artikel 46a of dat deze alsnog kan vervallen.
Het nieuwe artikel 46c regelt de extra uitkering bij FPU van burgemeesters. De extra uitkering wordt toegekend aan de burgemeester aan wie FPU-ontslag is verleend als bedoeld in artikel 42, tweede lid. Vereist is dat de burgemeester het ambt tenminste 1 jaar heeft uitgeoefend. De regeling voor de extra uitkering komt er in essentie op neer, dat voor ieder jaar dat de betrokkene burgemeester is geweest, 7% van de grondslag (bezoldiging) beschikbaar is voor de extra uitkering, met dien verstande dat dit maximaal 70% van de grondslag bedraagt. Dat betekent dat ook bij een ambtsuitoefening van 10 jaar of meer, het beschikbare bedrag niet meer dan 70% van de grondslag bedraagt.
Het bedrag wordt verspreid uitbetaald over de maanden gelegen tussen het vervroegd uittreden en de ingangsdatum van het ouderdomspensioen (65 jaar). Het beschikbare bedrag wordt als het ware gedeeld door het aantal maanden dat de FPU-periode zal tellen. Bij de toekenning van de maandelijkse extra uitkering wordt een plafond gehanteerd in die zin dat totaal – FPU-uitkering en extra uitkering tezamen – niet meer wordt uitgekeerd dan 100% van de bezoldiging (grondslag).
Het eerste lid van artikel 46c bepaalt wanneer de extra uitkering wordt toegekend. De hoogte van de extra uitkering wordt bepaald op grond van het tweede lid, waarbij de berekening geschiedt op basis van een maandsystematiek. Voor iedere maand dat de burgemeester het ambt heeft uitgeoefend is beschikbaar 0,5833 procent van de grondslag (7% gedeeld door 12 maanden). Dus bijvoorbeeld een periode van 8 ambtsjaren resulteert in een beschikbaar bedrag van 56% van de grondslag. Voor deze berekening wordt zoals aangegeven ten hoogste uitgegaan van 120 maanden en derhalve van een totaal beschikbaar bedrag dat maximaal 70% van de grondslag bedraagt.
Het berekende bedrag wordt verspreid over de gehele FPU-periode uitgekeerd. Het beschikbare bedrag wordt daartoe omgerekend naar het uit te keren maandbedrag door het te delen door het aantal maanden gelegen tussen de datum van vervroegd uittreden en de 65-jarige leeftijd. Omdat de grondslag voor de FPU-uitkering wordt gehanteerd en deze op grond van artikel 12.1 van het Pensioenreglement wordt geïndexeerd, heeft dit als gevolg dat ook de extra uitkering steeds dienovereenkomstig zal worden aangepast. In het derde lid van artikel 46c is het genoemde plafond voor de extra uitkering geregeld. De FPU-uitkering en de extra uitkering mogen tezamen niet meer bedragen dan de grondslag. Voor zover het totaal uitstijgt boven de grondslag, wordt de extra uitkering «afgetopt». Voor deze berekening wordt in een aantal opzichten geabstraheerd van de feitelijke hoogte van de FPU-uitkering. Het Pensioenreglement voorziet namelijk in de mogelijkheid om aanspraken op flexibel pensioen niet op te nemen, maar deze om te zetten in ouderdoms- en nabestaandenpensioen. Een verlaging van de FPU-uitkering als gevolg van deze uitruil, kan echter niet leiden echter tot een verhoging van de extra uitkering (artikel 46c, derde lid, onder a). Een verlaging van de FPU-uitkering als gevolg van het anti-cumuleren van neveninkomsten op de FPU-uitkering, blijft voor de berekening van de extra uitkering eveneens buiten beschouwing (artikel 46c, derde lid, onder b). Anderzijds blijft ook buiten beschouwing een verhoging van de FPU-uitkering indien de burgemeester gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om vrijwillig en individudeel bij te sparen voor een hogere FPU-uitkering. Deze verhoging kan niet leiden tot een verlaging van de extra uitkering (artikel 46c, derde lid, onder c).
De regelingen van de extra uitkering en overigens ook van de eenmalige uitkeringen in dit besluit, zijn van overeenkomstige toepassing op de waarneming van het burgemeesterschap voorzover dit van langdurige aard is. Op grond van artikel 17, derde lid, zijn de bepalingen namelijk van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de burgemeester die voor een periode langer dan een jaar het waarnemerschap heeft vervuld. Dat betekent bijvoorbeeld dat in dat geval de waarnemend burgemeester die uit de waarneming wordt ontheven met het oog op een FPU-uitkering, in aanmerking komt voor de extra uitkering en tevens dat de periode van waarnemerschap mee wordt gerekend bij de ambtsperiode als bedoeld in de regeling.
Oogmerk van de regeling van de extra uitkering bij FPU, zoals overeengekomen in het Georganiseerd Overleg, is het voor burgemeesters aantrekkelijker maken van het vervroegd uittreden.
De mogelijkheden van herbezetting en de daaruit voortvloeiende mobiliteit zijn in het belang van de beroepsgroep. Belangrijkste doelstelling van de maatregel is om de burgemeester aan het eind van zijn loopbaan in de gelegenheid te stellen extra vrije tijd te genieten. Om die reden is er geen aanleiding om een burgemeester, die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot vervroegd uittreden, de extra uitkering te blijven toekennen als hij tijdelijk de waarneming van het ambt weer aanvaardt. Daarom vervalt de toekenning van de extra uitkering gedurende de periode van waarneming. Na ontheffing van het waarnemerschap wordt de toekenning van de extra uitkering hervat als zou deze niet door het waarnemerschap zijn onderbroken. Daarmee is ook bedoeld dat de vervulling van het waarnemerschap tijdens FPU geen aanspraak geeft op een nieuwe extra uitkering of een verhoging van de uitkering.
Bij een eventueel overlijden van betrokkene vindt artikel 46e geen toepassing, wegens het ontbreken van de extra uitkering waaraan dat artikel is gerelateerd. De toekenning van de eenmalige uitkering aan de nabestaanden geschiedt op grond van artikel 47a, waarbij reeds toegekende bedragen in mindering worden gebracht.
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dat een burgemeester die met FPU is gegaan en de extra uitkering ontvangt, komt te overlijden. Door het overlijden van de rechthebbende bestaat er geen aanspraak op de extra uitkering meer. Aan de nabestaanden wordt echter een eenmalige extra uitkering uitgekeerd. De in artikel 46c bedoelde extra uitkering aan de burgemeester is gebaseerd op een bedrag van 70% van de grondslag (bij een ambtsperiode van 10 of meer jaren). In het Georganiseerd Overleg is overeengekomen dat bij overlijden van de burgemeester aan de nabestaanden een eenmalige uitkering wordt toegekend op basis van 40% van de grondslag (zie artikel 47a). In lijn daarmee is in artikel 46e bepaald dat de eenmalige uitkering bij overlijden tijdens de FPU-periode eveneens wordt berekend in de verhouding 40 staat tot 70. Dat betekent dat als eenmalige uitkering wordt toegekend het totaal van de maanduitkeringen die gedaan zouden zijn als de betrokkene niet was overleden, met dien verstande dat het maandbedrag wordt gesteld op 57, 14% van het bedrag toegekend in de maand voorafgaand aan het overlijden. Dat percentage van de maanduitkering is de procentuele uitkomst van de deling 40/70.
Deze eenmalige uitkering, uit te keren door het ABP, wordt toegekend aan de nabestaanden, bedoeld in artikel 47 van het Rechtspositiebesluit.
In het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet dat in beginsel alleen een recht op de extra uitkering bestaat bij vervroegd uittreden van de burgemeester, maar dat een uitzondering is gemaakt voor het noodgedwongen vertrek wegens arbeidsongeschiktheid voor het overlijden van de burgemeester.
Artikel 46f regelt de extra uitkering bij arbeidsongeschiktheid.
Bij ontslag van de burgemeester op grond van ongeschiktheid wegens ziekte tot het vervullen van het ambt (artikel 44, eerste lid, onder a) wordt een eenmalige uitkering toegekend, indien hij het ambt tenminste 1 jaar heeft uitgeoefend. De aanspraak bestaat ongeacht de leeftijd van de burgemeester en hij behoeft dus niet een leeftijd te hebben bereikt waarop hij met FPU had kunnen gaan.
De eenmalige extra uitkering is gebaseerd op een bedrag van 40% van de grondslag bij een ambtsperiode van 10 of meer jaren.
Omgerekend naar maanden resulteert dat in 0,3333 procent van de grondslag voor ieder maand dat het ambt is uitgeoefend (artikel 46f, derde lid).
De berekening van de uitkering bij overlijden van de burgemeester geschiedt overeenkomstig de berekening van de extra uitkering bij arbeidsongeschiktheid. De eenmalige uitkering bedraagt namelijk 0,3333 procent van de grondslag voor iedere maand dat hij het ambt heeft vervuld. Daarbij geldt dat hij tenminste 1 jaar het ambt moet hebben uitgeoefend en dat maximaal wordt gerekend met 120 maanden. Er geldt geen leeftijdsvereiste. De uitkering geschiedt aan de nabestaanden, bedoeld in artikel 47.
Dit artikel bevat een voorziening voor een burgemeester die niet, of later dan beoogd, gebruik kan maken van de mogelijkheid van vervroegd uittreden in verband met de bijzondere bestuurlijke omstandigheden in de gemeente. De extra uitkering op grond van artikel 46c wordt toegekend aan de burgemeester die met FPU gaat en wordt bedoeld als aanvulling op de FPU-uitkering. Zoals ook in het algemeen deel van de toelichting is weergegeven, is de regeling met name ingegeven om het vervroegd uittreden voor burgemeesters aantrekkelijk te maken en om hen aldus in de gelegenheid te stellen aan het eind van de loopbaan als burgemeester van extra vrije tijd te genieten. Een burgemeester die van die mogelijkheid geen gebruik maakt, ontvangt geen extra uitkering. De extra uitkering wordt dan ook niet toegekend in de vorm van bezoldiging of omgezet in ouderdomspensioen. Dit principe kan echter in bijzondere gevallen leiden tot kennelijke onbillijkheden. Bedoeld is de situatie dat een burgemeester die zelf vervroegd wil uittreden, daarvan feitelijk geen gebruik kan maken omdat het belang van de gemeente zich daartegen zodanig verzet, dat door de gemeenteraad een beroep op hem wordt gedaan tot voortzetting van de ambtsuitoefening. De burgemeester die door de bestuurlijke situatie in de gemeente genoodzaakt wordt af te zien van een verzoek tot FPU-ontslag zou daarmee ook de aanspraak op de extra uitkering ontzegd worden. Voor die situatie voorziet artikel 47b in een regeling op grond waarvan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een extra uitkering kan toekennen die op de pensioengerechtigde leeftijd wordt uitgekeerd (de bijzondere extra uitkering). De minister kan daartoe besluiten indien de burgemeester aangeeft gebruik te willen maken van de mogelijkheid van vervroegd uittreden, maar bestuurlijk omstandigheden in de gemeente zich tegen het FPU-ontslag verzetten. De bepaling geldt slechts ten aanzien van burgemeesters van 62 jaar of ouder. De minister moet beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van de bedoelde zwaarwegende omstandigheden. Daartoe wint hij het advies in van de commissaris van de Koningin en van de gemeenteraad (artikel 47b, tweede lid).
De uitkering op grond van artikel 47b wordt bij besluit vastgesteld en op latere datum uitbetaald namelijk het moment dat betrokkene 65 jaar wordt. In dat besluit wordt de hoogte van de uitkering bepaald. Het derde lid van het artikel 47b stelt echter dat de eenmalige uitkering ten hoogste bedraagt het bedrag dat totaal aan maandelijkse extra uitkeringen zou zijn uitbetaald indien de burgemeester wel gebruik had gemaakt van de mogelijkheid van vervroegd uittreden. De burgemeester die ingevolge artikel 47b recht heeft op de bijzondere uitkering, kan niet tevens aanspraak maken op een «reguliere» extra uitkering.
De eenmalige uitkering op grond van artikel 47b wordt zoals aangegeven uitbetaald op de datum dat het ouderdomspensioen aanvangt. Dit betekent niet dat de burgemeester ten aanzien van wie het besluit is genomen, noodzakelijkerwijs ook tot die datum het ambt moet blijven uitoefenen. Artikel 47b is tevens bedoeld voor de burgemeester die door de genoemde omstandigheden gedwongen op een relatief later moment vervroegd uittreedt. Een latere datum van vervroegd uittreden zou namelijk tot een lagere extra uitkering kunnen leiden. Zoals ook bij artikel 46c is beschreven, wordt de extra uitkering slechts toegekend voorzover met het totaal van de extra uitkering en de FPU-uitkering niet meer wordt uitgekeerd dan de grondslag. De regeling van het flexibel pensioen en uittreden voorziet in een grote keuzevrijheid bij het moment van uittreden. Ingevolge de berekenings- en opbouwsystematiek betekent een vertrek op een later tijdstip een hogere FPU-uitkering. Door de aftopping van de extra uitkering ingeval het totaal van de uitkeringen de bezoldiging overschrijdt, kan later uittreden voor de burgemeester echter in een lagere extra uitkering resulteren. Een burgemeester die door de bijzondere bestuurlijke omstandigheden gedwongen wordt het vervroegd uittreden uit te stellen, zou daarvan dus het nadeel van een lagere extra uitkering ondervinden. In die situatie kan de minister met toepassing van artikel 47b besluiten het bedrag van de uitkering dat de burgemeester zou ontvangen, als hij op dat moment FPU-ontslag zou krijgen, om te zetten in een eenmalige uitkering uit te betalen bij 65 jaar.
De besluiten omtrent de toekenning van de extra uitkeringen worden genomen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De feitelijke uitvoering zoals het berekenen van de uitkeringen en het uitbetalen van de bedragen aan de gewezen burgemeesters en de nabestaanden geschiedt door het ABP.
De kosten van de bezoldiging van de burgemeester en in beginsel ook de overige rechtspositionele voorzieningen komen ten laste van de gemeente. Overwogen is om de kosten in verband met de maatregel ter verbetering van het vervroegd uittreden in de vorm van de extra uitkering eveneens ten laste van de betrokken gemeente te brengen. Dit zou voor de individuele gemeente echter onevenredige financiële lasten met zich meebrengen en het zou belemmerend kunnen werken voor de benoeming en herbenoeming van oudere burgemeesters. Daarbij geldt bovendien dat de maatregelen mede zijn ingegeven met het oog op herbezetting en werkgelegenheid. De voorziening is in het belang van het personeelsbeleid ten behoeve van de gehele beroepsgroep en daarmee voor alle gemeenten. Om die reden is bepaald dat de kosten voor de extra uitkeringen voor rekening komen van de gemeenten gezamenlijk. De kosten in verband met de extra en eenmalige uitkeringen bestaan uit de uitkeringslasten en de uitvoeringskosten.
Voor de verrekening van de kosten dient een verdeelsleutel te worden vastgesteld. Een verdeling van de kosten op basis van inwonertallen lijkt voor de hand te liggen, maar dit zou tot onevenredig hoge premiekosten leiden voor de grotere gemeenten. De hoogte van de bezoldiging van een burgemeester stijgt immers niet recht evenredig met het inwonertal van de gemeente. Daarom is besloten de kosten voor de extra uitkering toe te delen naar rato van de per gemeente geldende bezoldiging. Daartoe wordt niet uitgegaan van het feitelijke bezoldigingsniveau van de burgemeester, maar van de voor de gemeente geldende maximale bezoldiging. Er wordt uitgerekend welk percentage van al deze bezoldigingsbedragen benodigd is, om de totale kosten te dekken.
Op deze wijze wordt jaarlijks een percentage vastgesteld dat voor alle gemeenten gelijk is, maar dat percentage wordt voor iedere gemeente toegepast op de voor de gemeente geldende maximumbezoldiging. Dit bedrag wordt als premiebijdrage bij de gemeente in rekening gebracht. De kosten worden dus verrekend op basis van een vorm van omslagfinanciering. Over het financieringstelsel worden bij ministeriële regeling nadere voorschriften gesteld. Uitgangspunt daarbij zal zijn een systematiek van voorschotfinanciering gevolgd door een eindafrekening.
In het Georganiseerd Overleg burgemeesters is overeengekomen dat de regelingen met terugwerkende kracht in werking treden per 1 april 1997. Op die datum is namelijk ook de regeling FPU in werking getreden waaraan de voorgestelde maatregelen ten aanzien van burgemeesters zijn gekoppeld.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 november 1998, nr. 215.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-596.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.