Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1998, 591 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1998, 591 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de cassatieprocedure in strafzaken, herzieningszaken, uitleveringszaken en zaken in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen op enkele punten te wijzigen in het belang van een doelmatige rechtspleging;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:
Titel III van het Derde Boek komt te luiden:
1. Zowel het openbaar ministerie bij het gerecht dat het vonnis of arrest heeft gewezen, als de verdachte kunnen overeenkomstig de Wet op de rechterlijke organisatie tegen de vonnissen of arresten als uitspraak gegeven, beroep in cassatie instellen.
2. Verzet en hoger beroep schorsen de rechtsgevolgen van beroep in cassatie; indien in de lagere aanleg een beslissing wordt gegeven over een of meer van de vragen bedoeld in de artikelen 351 en 352, vervalt het ingestelde beroep in cassatie.
Tegen vonnissen of arresten die geen einduitspraken zijn, is het beroep in cassatie slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak toegelaten.
Het beroep in cassatie kan ook tegen een gedeelte van het vonnis of arrest worden ingesteld.
1. Tegen een vrijspraak van de verdachte is geen beroep in cassatie toegelaten.
2. Deze bepaling is niet van toepassing op de voorziening in cassatie in het belang der wet.
Verzuim van vormen op straffe van nietigheid voorgeschreven, geeft grond tot vernietiging, zowel wanneer dat verzuim heeft plaats gehad in het vonnis of arrest zelf, als wanneer het heeft plaats gehad in de loop van het rechtsgeding.
1. Het beroep in cassatie moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet cassatie worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het vonnis of arrest de verdachte bekend is.
3. Indien het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting niet in persoon is gedaan of betekend, is de termijn bedoeld in het tweede lid van toepassing, tenzij
a. de verdachte op de nadere terechtzitting is verschenen of
b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
Indien een van deze twee uitzonderingen zich voordoet, is de termijn genoemd in de aanhef van het eerste lid van toepassing.
1. Indien alleen het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, wordt het beroep aan de verdachte in persoon aangezegd, tenzij zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het beroep de verdachte bekend is.
2. De verdachte kan binnen veertien dagen nadat aan hem de aanzegging van het beroep door het openbaar ministerie in persoon is betekend of zich enige andere omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het beroep hem bekend is, zijnerzijds alsnog beroep in cassatie instellen.
3. Indien de benadeelde partij zich in het geding gevoegd heeft, wordt haar van elk ingesteld beroep in cassatie, binnen veertien dagen na de aantekening vanwege het openbaar ministerie bij het gerecht dat het vonnis of arrest heeft gewezen, kennis gegeven.
1. De griffier van het gerecht, dat het vonnis of arrest heeft gewezen waartegen beroep in cassatie is ingesteld, zendt de stukken van het geding zo spoedig mogelijk aan de griffier van de Hoge Raad.
2. Indien door het openbaar ministerie beroep in cassatie is ingesteld tegen een vonnis waartegen voor de verdachte nog verzet of hoger beroep openstaat, geschiedt de in het eerste lid bedoelde inzending niet of wordt zij, heeft zij ten onrechte plaats gehad, geacht niet eerder te hebben plaatsgevonden, dan nadat de termijn voor het verzet of het hoger beroep is verstreken.
3. Indien alleen het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, geschiedt de inzending niet of wordt aan haar, heeft zij ten onrechte plaats gehad, geen gevolg gegeven, dan nadat de in het eerste lid van artikel 433 bedoelde aanzegging heeft plaats gevonden of zich enige andere omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het beroep de verdachte bekend is.
1. Na ontvangst van de stukken van het geding door de griffier van de Hoge Raad wordt door de procureur- generaal aan de verdachte dan wel, indien door het openbaar ministerie beroep in cassatie is ingesteld, aan het openbaar ministerie en aan de verdachte aangezegd dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen onder mededeling dat de zaak door de Hoge Raad in behandeling zal worden genomen na verloop van de in het tweede onderscheidenlijk eerste lid van artikel 437 bedoelde termijn. In de aanzegging wordt gewezen op artikel 437.
2. Een aanzegging als bedoeld in het eerste lid wordt eveneens aan de benadeelde partij gedaan indien deze zich in het geding heeft gevoegd.
3. In afwijking van het derde lid van artikel 585 geschiedt de aanzegging aan het openbaar ministerie door toezending van een gewone of aangetekende brief over de post.
1. Na de aanzegging bedoeld in artikel 435, eerste lid, bepaalt de voorzitter een rechtsdag met inachtneming van de termijnen bedoeld in artikel 437, eerste, onderscheidenlijk, tweede lid.
2. Aan de verdachte dan wel, indien zich bij de Hoge Raad namens de verdachte een raadsman heeft gesteld, aan de raadsman wordt mededeling gedaan van de dag voor de behandeling van de zaak bepaald.
1. Indien het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, is het op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen een maand nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging aan het openbaar ministerie is verzonden bij de Hoge Raad een schriftuur in te dienen, houdende zijn middelen van cassatie.
2. De verdachte, door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, is bevoegd zodanige schriftuur bij de Hoge Raad in te dienen binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging is betekend.
3. De benadeelde partij is bevoegd binnen een maand nadat de in het tweede lid van artikel 435 bedoelde aanzegging is betekend harerzijds een schriftuur houdende haar middelen over een rechtspunt hetwelk uitsluitend haar vordering betreft bij de Hoge Raad in te dienen. Gedurende die tijd is zij bevoegd tot kennisneming van de processtukken.
1. Alle zaken worden in behandeling genomen op een openbare terechtzitting voor strafzaken van de enkelvoudige kamer van de Hoge Raad.
2. De enkelvoudige kamer verwijst een zaak naar de meervoudige kamer:
a. wanneer de raadsman van de verdachte te kennen heeft gegeven het beroep in cassatie mondeling te willen toelichten dan wel het door het openbaar ministerie ingestelde beroep in cassatie mondeling te willen tegenspreken, en niet wordt volstaan met het overleggen van een schriftelijke toelichting;
b. wanneer de advocaat van de benadeelde partij te kennen heeft gegeven de hoogte en grondslag van de vordering van de benadeelde partij mondeling te willen toelichten, en niet wordt volstaan met het overleggen van een schriftelijke toelichting te dier aanzien;
c. wanneer zij de dag voor de uitspraak bepaalt;
d. wanneer zij verwijzing wenselijk acht.
3. De meervoudige kamer verwijst een zaak wederom naar de enkelvoudige kamer, indien zulks in enige stand van het geding nodig is.
1. Op de dienende rechtsdag of op een nadere rechtsdag neemt de procureur-generaal zijn conclusie, die hij in geschrift aan de Hoge Raad voorlegt. Hierna wordt de dag voor de uitspraak bepaald.
2. Aan de verdachte dan wel, indien een schriftuur met middelen van cassatie is ingediend door een raadsman of een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde, aan de raadsman onderscheidenlijk de bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde wordt een afschrift van de conclusie toegezonden.
3. Desgelijks wordt gehandeld ten aanzien van de benadeelde partij of haar advocaat in het geval dat door of namens de benadeelde partij een schriftuur met middelen van cassatie is ingediend.
4. De verdachte of de benadeelde partij kan binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie zijn of haar schriftelijk commentaar daarop aan de Hoge Raad doen toekomen.
1. De Hoge Raad verwerpt het beroep of vernietigt het vonnis of arrest geheel of gedeeltelijk, hetzij op de aangevoerde, hetzij op andere gronden.
2. Indien de bestreden uitspraak wordt vernietigd, doet de Hoge Raad de zaak zelf af indien dit mogelijk is zonder in een nieuw onderzoek naar de feiten te treden.
De Hoge Raad kan na vernietiging van de bestreden uitspraak de zaak – teneinde met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad opnieuw, dan wel verder te worden berecht en afgedaan – terugwijzen naar de rechter die haar heeft gewezen, dan wel verwijzen:
a. wanneer de vernietigde uitspraak was gedaan door een kantongerecht, naar de rechtbank tot welker arrondissement het behoort;
b. wanneer de vernietigde uitspraak was gedaan door een rechtbank, naar het gerechtshof van het ressort;
c. wanneer de vernietigde uitspraak was gedaan door een gerechtshof, naar een ander gerechtshof.
3. In geval van verwijzing dan wel terugwijzing vindt in het nieuwe rechtsgeding artikel 322, tweede lid, zo ten aanzien van getuigen als van deskundigen, tijdens het vorige rechtsgeding in dezelfde zaak gehoord, overeenkomstige toepassing.
Zo de artikelen der wet waarop de oplegging van straf of maatregel berust, niet in het vonnis of arrest zijn vermeld, kan de Hoge Raad er mee volstaan, dit alleen te dien aanzien te vernietigen en te doen wat de rechter had behoren te doen.
1. Het arrest wordt ondertekend door de voorzitter en de raadsheren die over de zaak hebben geoordeeld, alsmede door de griffier die bij de beraadslaging tegenwoordig is geweest.
2. Indien een of meer van diegenen die over de zaak hebben geoordeeld daartoe buiten staat zijn dan wel de griffier die bij de beraadslaging tegenwoordig is geweest daartoe buiten staat is, wordt hiervan aan het slot van het arrest melding gemaakt.
Het arrest wordt op een openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de Hoge Raad uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de procureur-generaal.
1. Een door de griffier gewaarmerkt afschrift van het arrest van de Hoge Raad wordt zo spoedig mogelijk door de procureur-generaal gezonden aan het openbaar ministerie bij het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
2. De procureur-generaal geeft tevens van de beslissing kennis aan de verdachte en aan de benadeelde partij indien deze zich in het geding heeft gevoegd.
Artikel 447 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid wordt vernummerd tot het zevende lid.
2. De leden twee tot en met zes komen als volgt te luiden:
2. Indien beroep in cassatie is ingesteld zendt de griffier van het gerecht dat de beschikking heeft gewezen de stukken zo spoedig mogelijk naar de griffier bij de Hoge Raad.
3. Na ontvangst van de stukken van het geding door de griffier van de Hoge Raad wordt door de procureur-generaal aan de partij die cassatie heeft ingesteld aangezegd dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen. In de aanzegging wordt gewezen op het vierde onderscheidenlijk vijfde lid. Artikel 435, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Het openbaar ministerie is verplicht op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen een maand nadat de aanzegging is verzonden een schriftuur houdende middelen van cassatie in te dienen.
5. De verdachte of andere belanghebbende is bevoegd binnen een maand nadat de aanzegging is betekend, een schriftuur houdende middelen van cassatie in te dienen.
6. Artikel 439, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Het eerste lid van artikel 452 komt als volgt te luiden:
1. Artikel 450 is op de indiening van schrifturen of van schriftelijke toelichtingen in cassatie van overeenkomstige toepassing.
Boek III, Titel 8, wordt als volgt gewijzigd:
1. De laatste volzin van artikel 458 komt als volgt te luiden: Het bureau rechtsbijstandvoorziening kan hem met overeenkomstige toepassing van artikel 42, derde lid, en artikel 43 een raadsman toevoegen.
2. Artikel 460 komt als volgt te luiden:
3. Artikel 461 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid vervallen de woorden «bij met redenen omklede beschikking»;
b. In het tweede lid worden de woorden «De veroordeelde die krachtens de vernietigde uitspraak vrijheidsstraf ondergaat» vervangen door: De veroordeelde aan wie krachtens de vernietigde uitspraak zijn vrijheid is ontnomen.
c. Het derde lid vervalt.
4. De artikelen 462 tot en met 469 komen als volgt te luiden:
1. Indien de aanvrage betreft het geval genoemd in artikel 457, eerste lid, onder 2°, beveelt de Hoge Raad, na, zo nodig, door tussenkomst van de procureur-generaal nadere berichten te hebben ingewonnen, de verdere behandeling op de openbare terechtzitting op een daartoe door de voorzitter te bepalen dag.
2. Indien nadere berichten zijn ingewonnen worden deze bij de stukken gevoegd en wordt aan degene die het verzoekschrift heeft ingediend een afschrift toegezonden.
3. Indien op de voet van het vorige lid een afschrift is toegezonden, wordt de dienende rechtsdag bepaald op een datum niet eerder dan zes weken na die toezending, en kan de veroordeelde of zijn raadsman de aanvrage schriftelijk nader toelichten tot uiterlijk de laatste dag voor de dienende dag.
4. De procureur-generaal doet ten minste tien dagen voor de dienende rechtsdag aan de veroordeelde aanzegging van die dag.
1. De aanvrage betreffende het geval vermeld in artikel 457, eerste lid, onder 2°, wordt in behandeling genomen op een openbare terechtzitting voor strafzaken van de enkelvoudige kamer van de Hoge Raad.
2. De enkelvoudige kamer verwijst een zaak naar de meervoudige kamer:
a. wanneer de raadsman van de veroordeelde te kennen geeft de aanvrage mondeling te willen toelichten;
b. wanneer zij de dag voor de uitspraak bepaalt;
c. wanneer zij verwijzing wenselijk acht.
3. De meervoudige kamer verwijst een zaak wederom naar de enkelvoudige kamer, indien zulks in enige stand van het geding nodig is.
1. Ter terechtzitting van de enkelvoudige kamer, dan wel ter terechtzitting van de meervoudige kamer wanneer de raadsman aldaar de aanvrage mondeling heeft toegelicht, of op een nadere terechtzitting neemt de procureur-generaal zijn conclusie, die hij aan de Hoge Raad overlegt. Indien de procureur-generaal nadere berichten heeft ingewonnen legt hij deze eveneens aan de Hoge Raad over.
2. Hierna wordt de dag voor de uitspraak bepaald.
3. Aan degene die het verzoekschrift heeft ingediend wordt een afschrift van de conclusie toegezonden.
Acht de Hoge Raad alvorens een beslissing te nemen een onderzoek nodig, dan beveelt hij dit en draagt dat onderzoek op aan een daartoe uit zijn midden te benoemen raadsheer-commissaris, doch kan dit ook, indien de herziening niet betreft een door de Hoge Raad in eerste aanleg gewezen arrest, opdragen aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, in een rechtbank welke van de zaak nog geen kennis heeft genomen.
1. Het onderzoek bedoeld in artikel 465, geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de tweede tot en met de vijfde afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek gevoerd. De getuigen worden beëdigd of wel overeenkomstig artikel 216, tweede lid, aangemaand. Indien het onderzoek geschiedt door een raadsheer-commissaris, geldt al hetgeen bepaald is omtrent de rechtbank, de rechter-commissaris, de officier van justitie en de griffier, ten aanzien van de Hoge Raad, de raadsheer-commissaris, de procureur-generaal en de griffier bij de Hoge Raad, behoudens dat de raadsheer-commissaris en de procureur-generaal zich bij huiszoeking en schouw kunnen doen vervangen door de rechter-commissaris en de officier van justitie bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied die moet plaatshebben.
2. Na afloop van het onderzoek doet de raadsheer- of rechter-commissaris de stukken toekomen aan de Hoge Raad.
3. Aan degene die het verzoekschrift heeft ingediend wordt een afschrift van de stukken van het onderzoek toegezonden. Artikel 462, derde en vierde lid, artikel 463 en indien de procureur-generaal opnieuw een conclusie neemt artikel 464, eerste en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Acht de Hoge Raad de aanvrage betreffende het geval genoemd in artikel 457, eerste lid, onder 2°, gegrond, dan beveelt hij de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde en verwijst hij de zaak op de voet van artikel 461, teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, de verdachte vrij te spreken of als niet-strafbaar te ontslaan van alle rechtsvervolging, of de verdachte opnieuw te veroordelen met toepassing van de minder zware strafbepaling.
2. De veroordeelde aan wie krachtens het gewijsde zijn vrijheid is ontnomen is van rechtswege vrij en wordt onverwijld in vrijheid gesteld, behoudens het bepaalde bij artikel 470.
5. In artikel 470, eerste lid, worden de woorden «die bij het gewijsde was opgelegd» vervangen door: die de veroordeelde krachtens het gewijsde dient te ondergaan.
6. In artikel 471 wordt «465» vervangen door: 467, 468.
7. In artikel 472, eerste lid, wordt «artikel 465, tweede lid» vervangen door: artikel 467, eerste lid en worden de woorden «de voorzitter en ondervoorzitter» vervangen door: de president en vice-presidenten.
8. In artikel 474, tweede lid wordt «artikel 465, tweede lid» vervangen door: artikel 467, eerste lid.
Artikel 585, derde lid, komt als volgt te luiden:
3. Dagvaardingen en aanzeggingen die aan het openbaar ministerie zijn opgedragen, worden, tenzij de wet anders bepaalt of toelaat, steeds betekend.
De Uitleveringswet2 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 31 komt als volgt te luiden:
1. Tegen de uitspraak van de rechtbank betreffende het verzoek tot uitlevering kan zowel door de officier van justitie als door de opgeëiste persoon beroep in cassatie worden ingesteld.
2. Van verklaringen waarbij afstand wordt gedaan van het recht om beroep in cassatie in te stellen, of waarbij een zodanig beroep wordt ingetrokken, geeft de griffier van de rechtbank onverwijld kennis aan Onze Minister.
3. De officier van justitie is, op straffe van niet-ontvankelijkheid, verplicht om binnen een maand nadat hij beroep in cassatie heeft ingesteld, bij de Hoge Raad een schriftuur in te dienen, houdende zijn middelen van cassatie. De opgeëiste persoon die cassatieberoep heeft ingesteld is bevoegd om een zodanige schriftuur bij de Hoge Raad in te dienen vóór de dienende dag.
4. De voorzitter bepaalt na overleg met de procureur-generaal de rechtsdag. De procureur-generaal doet de dag voor de behandeling van het beroep bepaald ten minste acht dagen vóór de rechtsdag aanzeggen aan de opgeëiste persoon. Deze termijn kan, met toestemming van de opgeëiste persoon, worden bekort indien van die toestemming blijkt op overeenkomstige wijze als bepaald in artikel 265, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Bij gebreke van tijdige aanzegging wordt door de Hoge Raad de aanzegging van een nieuwe rechtsdag bevolen, tenzij voor de opgeëiste persoon een raadsman is verschenen. In dat laatste geval kan op diens verzoek uitstel worden verleend.
5. In de gevallen waarin op de zitting de behandeling van het beroep voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld of geschorst, heeft geen nieuwe aanzegging aan de opgeëiste persoon plaats.
6. De artikelen 431, 432, 434, eerste lid, 438, 439, 440, eerste lid, 442, 443, 444, 449, eerste lid, 450, 451, 451a, 452, 453, 454, eerste, tweede en derde lid, 455, eerste lid, en 456 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Indien de uitspraak van de rechtbank geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd doet de Hoge Raad wat de rechtbank had behoren te doen. Tenzij de Hoge Raad de zaak zelf kan afdoen zonder in een nieuw onderzoek naar de feiten te treden, gelast hij tegen een door hem te bepalen tijdstip de oproeping van de opgeëiste persoon, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging.
8. De Hoge Raad zendt aan Onze Minister onverwijld een gewaarmerkt afschrift van zijn arrest toe.
De Wet op de economische delicten3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 56 komt als volgt te luiden:
De verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld van de uitspraak van een economische kamer van het gerecht is, op straffe van niet-ontvankelijkheid, verplicht binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van artikel 435 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door een advocaat een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie. In de aanzegging overeenkomstig artikel 435 van het Wetboek van Strafvordering wordt de verdachte op deze verplichting gewezen.
De Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen4 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de woorden «de uitspraak van de rechtbank» ingevoegd: betreffende het verzoek tot tenuitvoerlegging.
2. De leden 3 tot en met 6 worden vernummerd tot 7 tot en met 10.
3. Het tweede lid wordt vervangen door vijf nieuwe leden, die luiden:
2. Van verklaringen waarbij afstand wordt gedaan van het recht om beroep in cassatie in te stellen, of waarbij een zodanig beroep wordt ingetrokken, geeft de griffier van de rechtbank onverwijld kennis aan Onze Minister.
3. De officier van justitie is, op straffe van niet-ontvankelijkheid, verplicht om binnen een maand nadat hij beroep in cassatie heeft ingesteld, bij de Hoge Raad een schriftuur in te dienen, houdende zijn middelen van cassatie. De veroordeelde die cassatieberoep heeft ingesteld is bevoegd om een zodanige schriftuur bij de Hoge Raad in te dienen vóór de dienende dag.
4. De voorzitter bepaalt na overleg met de procureur-generaal de rechtsdag. De procureur-generaal doet de dag voor de behandeling van het beroep bepaald ten minste acht dagen vóór de rechtsdag aanzeggen aan de veroordeelde. Deze termijn kan, met toestemming van de veroordeelde, worden bekort indien van die toestemming blijkt op overeenkomstige wijze als bepaald in artikel 265, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Bij gebreke van tijdige aanzegging wordt door de Hoge Raad de aanzegging van een nieuwe rechtsdag bevolen, tenzij voor de veroordeelde een raadsman is verschenen. In dat laatste geval kan op diens verzoek uitstel worden verleend.
5. In de gevallen waarin op de zitting de behandeling van het beroep voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld of geschorst, heeft geen nieuwe aanzegging aan de veroordeelde plaats.
6. De artikelen 431, 432, 434, eerste lid, 438, 439, 440, eerste lid, 441, 442, 443, 444, 449, eerste lid, 450, 451, 451a, 452, 453, 454, eerste, tweede en derde lid, 455, eerste lid, en 456 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
4. In het achtste lid (oud lid 4) vervallen de woorden «naar bevind van omstandigheden».
Indien het bij koninklijke boodschap van 21 maart 1996 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de integratie van kantongerechten en de arrondissementsrechtbanken (tweede fase herziening rechterlijke organisatie, 24 651) tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden in deze wet de volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel I, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 427, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. Het openbaar ministerie bij het gerecht dat het vonnis of arrest heeft gewezen en de verdachte kunnen tegen vonnissen of arresten als uitspraak gegeven beroep in cassatie instellen.
2. Artikel 440, tweede lid, onderdeel a vervalt, de onderdelen b en c worden onderdelen a en b.
Artikel III komt als volgt te luiden:
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 44 komt als volgt te luiden:
De verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld tegen een uitspraak van een gerecht voor zover terzake van een economisch delict gewezen, is, op straffe van niet-ontvankelijkheid, verplicht binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van artikel 435 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door een advocaat een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 juli 1993 ingediende voorstel van wet tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het gerechtelijk vooronderzoek; 23 251) ten tijde van de inwerkingtreding van deze wet reeds tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt artikel 466, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering als volgt gewijzigd:
a. De woorden «de vijfde afdeling» worden vervangen door: de vijfde en de achtste afdeling.
b. De woorden «bij huiszoeking en schouw» worden vervangen door: bij het doorzoeken van plaatsen en bij een schouw.
Artikel I, onderdeel A, C en E, is behoudens de artikelen 438, 440 en 443 niet van toepassing op zaken waarin op het moment van inwerkingtreding van deze wet de stukken van het geding reeds bij de griffier van de Hoge Raad zijn binnengekomen. Op deze zaken worden de voor het moment van inwerkingtreding geldende bepalingen toegepast.
Artikel I, onderdeel B, is niet van toepassing in zaken waarin op het moment van inwerkingtreding van deze wet het gerecht de beschikking reeds heeft gewezen. Op deze zaken worden de voor het moment van inwerkingtreding geldende bepalingen toegepast.
Artikel I, onderdeel D, is niet van toepassing op aanvragen tot herziening die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet reeds bij de griffier van de Hoge Raad zijn binnengekomen. Deze aanvragen worden afgedaan volgens de voor het moment van inwerkingtreding geldende bepalingen.
Artikel II is, behoudens de verwijzing naar de artikelen 438 en 443, niet van toepassing op uitleveringszaken waarin op het moment van inwerkingtreding van deze wet de stukken van het geding reeds bij de griffier van de Hoge Raad zijn binnengekomen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Uitgegeven de vijftiende oktober 1998
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1996/97, 1997/98, 25 240.
Handelingen II 1997/98, blz. 5927–5931; 6014.
Kamerstukken I 1997/98, 25 240 (390, 390a).
Handelingen I 1998/99, zie vergadering d.d. 29 september 1998.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-591.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.