Besluit van 24 september 1998, houdende wijziging
van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer van 21 juli 1998, nr. MJZ 9807355, Centrale Directie Juridische
Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op artikel 15.13, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 21 augustus 1998, nr. W08.98.0379);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer van 21 september 1998, nr. MJZ 98086925, Centrale
Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer1
wordt gewijzigd als volgt:
A. Boven artikel 40 vervalt het opschrift «Afdeling 7. Bijdragen
in kosten uitvoering autowrakkenbeleid».
B. De artikelen 40 tot en met 47 vervallen.
ARTIKEL II
Op aanvragen om een bijdrage als bedoeld in artikel 41 van het Bijdragenbesluit
openbare lichamen milieubeheer, waarop nog niet onherroepelijk is beschikt,
blijven de artikelen 40 tot en met 47 van dat besluit van toepassing.
ARTIKEL III
Dit besluit treedt in werking met ingang van de negenentwintigste dag
na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 24 september 1998
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk
Uitgegeven de dertiende oktober 1998
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
Bij de opstelling van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer –
destijds het Bijdragenbesluit openbare lichamen Wet algemene bepalingen milieuhygiëne,
Stb. 1990, 174 – is er van uitgegaan dat er op 1 januari 1995 een adequaat
vergunningenniveau zou zijn wat betreft de autowrakkeninrichtingen. Na die
datum zouden geen bijdragen aan de provincies voor het autowrakkenbeleid meer
worden verleend.
Als gevolg hiervan was voor 1995 slechts een beperkt bedrag beschikbaar
gesteld voor een nazorgprogramma. Dit nazorgprogramma had betrekking op bestuursdwang
(artikel 41, eerste lid, onderdeel b) en sanering (artikel 41, eerste lid,
onderdeel d). Voor de overige onderdelen van artikel 41 was de bijdrage voor
1995 op ƒ 0,00 gesteld.
Vanaf 1996 zijn geen bijdragen in de kosten van de uitvoering van het
autowrakkenbeleid meer verleend, omdat een adequaat vergunningenniveau is
bereikt.
Derhalve kunnen de bepalingen van afdeling 7 van het Subsidiebesluit openbare
lichamen milieubeheer worden ingetrokken. Het onderhavige besluit strekt daartoe.
Overeenkomstig artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer is een
ontwerp van het besluit gezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal. Het
ontwerp is eveneens voorgepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 1997, 73).
Hierop zijn geen reacties ontvangen.
De tekst van het onderhavige besluit wijkt in een beperkt aantal opzichten
af van het ontwerp.
De aanhef van het besluit is in overeenstemming gebracht met titel 15.3
van de Wet milieubeheer, zoals die titel luidt sinds de inwerkingtreding van
de Aanpassingswet derde tranche Awb II (Stb. 1997, 580) (in werking getreden
1 januari 1998).
Voorts is de citeertitel van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer
bij besluit van 14 februari 1998, houdende aanpassing van een aantal algemene
maatregelen van bestuur aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht
(Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) (Stb. 99) per 1 januari 1998 gewijzigd
in «Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer». De tekst
van het onderhavige besluit is dienovereenkomstig aangepast. Het overgangsrecht
in artikel II beperkt zich echter tot aanvragen als bedoeld in artikel 41
van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer, omdat sinds 1996
geen aanvragen meer zijn ingediend.
Daarnaast is niet meer geregeld dat aan het besluit terugwerkende kracht
wordt toegekend omdat de noodzaak daartoe ontbreekt.
Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt de tekst van het besluit
in redactioneel opzicht te verbeteren en de onderhavige nota van toelichting
te actualiseren.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk
XNoot
1Stb. 1990, 174, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 juni 1998, Stb.
413.
XHistnoot
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging
bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden
opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 november 1998, nr.
215.