Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1998, 569 | Beschikking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1998, 569 | Beschikking |
De Minister van Justitie,
Gelet op artikels XLVIII van het besluit van 2 juni 1998, Stb. 413;
Besluit:
de tekst van het Formatiebesluit WPO, zoals dit luidt met ingang van 1 augustus 1998, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Uitgegeven de zesde oktober 1998
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Hoofdstuk 1. | Algemene bepalingen | 2 |
Artikel 1 | Begripsbepalingen | 3 |
Hoofdstuk 2 | Formatie basisscholen | 3 |
§ 1. | Algemeen | 3 |
Artikel 2 | Opbouw formatiebudget | 3 |
Artikel 3 | Formatie reguliere taken van de basisschool | 4 |
Artikel 4 | Formatieplaatsen en uren | 4 |
§ 2. | Normatieve formatie | 4 |
Artikel 5 | Opbouw normatieve formatie | 4 |
Artikel 6 | Berekening basisformatie | 4 |
Artikel 7 | (vervallen) | 4 |
Artikel 8 | Schema formatieplaatsen basisformatie | 5 |
Artikel 9 | Nieuwe basisschool | 6 |
Artikel 10 | Berekening formatie vakonderwijs | 6 |
Artikel 11 | Berekening formatie schoolleiding | 6 |
Artikel 12 | Opnieuw berekenen formatie bij toename aantal leerlingen | 7 |
§ 3 | Opslagen | 8 |
Artikel 13 | Opslag i.v.m. formatieve fricties | 8 |
Artikel 13a | Opslag vanwege herbezetting i.v.m. arbeidsduurverkorting | 8 |
Artikel 13b | Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting | 8 |
Artikel 13c | Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen | 9 |
§ 4 | Formatie speciale doeleinden | 10 |
Artikel 14 | Opbouw formatie speciale doeleinden | 10 |
Artikel 15 | (vervallen) | 10 |
Artikel 15a | Berekening formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie | 10 |
Artikel 15b | Berekening formatie verkleining groepsgrootte en kwaliteitsverbetering eerste vier schooljaren van de leerlingen | 10 |
Artikel 15c | Berekening formatie onderwijsachterstandenbestrijding | 11 |
Hoofdstuk 3 | Gezamenlijke zorgformatie basisscholen | 12 |
Artikel 15d | Berekening gezamenlijke zorgformatie basisscholen | 12 |
Hoofdstuk 4 | Omrekening formatieplaatsen en uren in formatierekeneenheden | 12 |
Artikel 16 | Omrekening formatieplaatsen en uren in formatierekeneenheden | 12 |
Hoofdstuk 5 | Formatie speciale scholen voor basisonderwijs | 13 |
Artikel 16a | Formatiebudget | 13 |
Artikel 16b | Basisbekostiging en formatie voor schoolleiding en voor herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen | 13 |
Artikel 16c | Basisbekostiging nieuwe school | 13 |
Artikel 16d | Formatie voor speciale doeleinden | 14 |
Artikel 16e | Zorgformatie | 14 |
Hoofdstuk 6 | Besteding formatierekeneenheden en overgangs- en slotbepalingen | 15 |
§ 1 | Besteding formatierekeneenheden | 15 |
Artikel 17 | Algemene verbruikstabel formatierekeneenheden | 15 |
Artikel 17a | Wijziging besteding formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie van een basisschool | 16 |
Artikel 17b | Maandelijks verbruik formatierekeneenheden | 16 |
Artikel 17c | Overdracht formatierekeneenheden aan speciale scholen voor basisonderwijs bij toename aantal leerlingen na 1 oktober en bij deelname boven 2% | 16 |
Artikel 17d | Overdracht formatierekeneenheden aan speciale school voor basisonderwijs bij overgang leerling naar ander samenwerkingsverband | 16 |
Artikel 18 | Voorwaarden overdracht formatierekeneenheden door het bevoegd gezag van een school | 16 |
Artikel 18a | Voorwaarden overdracht formatierekeneenheden door het bestuur van een centrale dienst | 17 |
Artikel 18b | Voorwaarden overdracht formatierekeneenheden door het bevoegd gezag van alle scholen in een samenwerkingsverband | 17 |
Artikel 19 | Voorwaarden verzilvering niet verbruikte formatierekeneenheden | 18 |
§ 2 | Overgangsbepalingen | 19 |
Artikel 19a | Opslag vanwege herbezetting i.v.m. arbeidsduurverkorting voor het schooljaar 1992–1993 | 19 |
Artikel 19b | Opslag t.b.v. schoolspecifiek formatie- en personeelsbeleid voor de school- jaren 1993–1994 en 1994–1995 | 19 |
Artikel 19c | Berekening formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie voor de schooljaren 1994–1995, 1995–1996 en 1996–1997 | 19 |
§ 3 | Slotbepalingen | 19 |
Artikel 20 | Intrekking Formatiebesluit WBO (Stb. 1985, 337) | 19 |
Artikel 21 | Inwerkingtreding | 19 |
Artikel 22 | Citeertitel | 19 |
Dit besluit verstaat onder:
wet: Wet op het primair onderwijs;
Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
school: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;
samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18 van de wet;
centrale dienst: centrale dienst die formatie ontvangt als bedoeld in artikel 132 van de wet;
bevoegd gezag: wat betreft
a. een openbare school: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel het krachtens een gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;
b. een bijzondere school: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 55 van de wet;
schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend;
leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond: leerling:
a. die behoort tot de Molukse bevolkingsgroep,
b. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Griekenland, Italië, het voormalige Joegoslavië, Kaapverdië, Marokko, Portugal, Spanje, Tunesië of Turkije,
c. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba,
d. van wie ten minste een van de ouders of voogden door Onze Minister van Justitie als vluchteling is toegelaten op grond van artikel 15 van de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40),
e. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit een ander niet-Engelstalig land buiten Europa, echter met uitzondering van Indonesië;
formatiebudget: het formatiebudget, bedoeld in artikel 123, eerste lid, van de wet.
1. Het formatiebudget waarop het bevoegd gezag van een basisschool per schooljaar aanspraak heeft, bestaat uit:
a. de formatie voor de vervulling van reguliere taken van de school, bedoeld in artikel 120, eerste lid onderdeel a, van de wet,
b. in voorkomende gevallen formatie voor speciale doeleinden, bedoeld in artikel 120, eerste lid onderdeel b, van de wet,
c. in voorkomende gevallen verhoging van de formatie als gevolg van het opnieuw berekenen van de formatie bij een bepaalde toename van het aantal leerlingen overeenkomstig artikel 12, en
d. in voorkomende gevallen aanvullende formatie als bedoeld in artikel 120, derde lid, van de wet.
2. De omvang van het formatiebudget is de som van de aantallen formatierekeneenheden zoals voor de school berekend op grond van de artikelen 3 tot en met 15c en 16.
De formatie voor de vervulling van reguliere taken van de basisschool, bedoeld in artikel 2, eerste lid onderdeel a, bestaat uit:
a. de normatieve formatie,
b. een opslag in verband met formatieve fricties,
c. een opslag vanwege herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting,
d. een opslag vanwege herbezetting in verband met uitbreiding van arbeidsduurverkorting, en
e. een opslag vanwege herbezetting in verband met toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen.
1. Indien de formatie in formatieplaatsen wordt berekend, omvat een formatieplaats 40 uur per week en wordt deze berekend per dagdeel van 4 uur, uitgedrukt in 0,1 formatieplaats.
2. Indien de formatie in hele dan wel halve uren wordt berekend, zijn deze uren delen van een formatieplaats van 40 uur per week.
1. De normatieve formatie van de basisschool, bedoeld in artikel 3, onderdeel a, omvat de basisformatie, de formatie voor vakonderwijs en de formatie voor de schoolleiding.
2. Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen is de normatieve formatie van die school de normatieve formatie berekend op basis van het eerste lid vermeerderd met drie-vierde van het verschil tussen de in uren uitgedrukte basisformatie, formatie voor vakonderwijs, formatie voor de schoolleiding op grond van artikel 11, eerste en tweede lid, en de formatie, bedoeld in artikel 15c die de hoofdvestiging en de nevenvestiging, onderscheidenlijk de nevenvestigingen als zelfstandige basisscholen tezamen zouden ontvangen en de in uren uitgedrukte basisformatie, formatie voor vakonderwijs, formatie voor de schoolleiding op grond van artikel 11, eerste en tweede lid, en de formatie, bedoeld in artikel 15c die zij als één basisschool zonder nevenvestigingen zouden ontvangen, waarbij de vermeerdering naar beneden wordt afgerond op hele uren. Indien laatstgenoemde formatie groter is dan de formatie die de hoofdvestiging en de nevenvestiging, onderscheidenlijk nevenvestigingen, als zelfstandige basisscholen tezamen zouden ontvangen, vindt de eerste volzin geen toepassing.
3. De normatieve formatie van een basisschool die bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen wordt gedurende het eerste schooljaar van de bekostiging van een nevenvestiging ten minste bepaald op de normatieve formatie waarop de hoofdvestiging en de nevenvestiging of nevenvestigingen tezamen op 31 juli van het voorafgaande schooljaar recht hadden.
De basisformatie van de basisschool, uitgedrukt in formatieplaatsen, wordt berekend aan de hand van het schema, vermeld in artikel 8.
De basisformatie van een basisschool wordt berekend aan de hand van onderstaand schema:
aantal leerlingen | formatieplaatsen |
---|---|
1 tot en met 30 | 2,0 |
31 tot en met 36 | 2,2 |
37 tot en met 42 | 2,4 |
43 tot en met 49 | 2,6 |
50 tot en met 56 | 2,8 |
57 tot en met 63 | 3,0 |
64 tot en met 70 | 3,2 |
71 tot en met 77 | 3,4 |
78 tot en met 84 | 3,6 |
85 tot en met 91 | 3,8 |
92 tot en met 98 | 4,0 |
99 tot en met 105 | 4,2 |
106 tot en met 116 | 4,4 |
117 tot en met 126 | 4,7 |
127 tot en met 137 | 5,0 |
138 tot en met 147 | 5,3 |
148 tot en met 158 | 5,6 |
159 tot en met 168 | 5,9 |
169 tot en met 179 | 6,2 |
180 tot en met 189 | 6,5 |
190 tot en met 199 | 6,8 |
200 tot en met 209 | 7,1 |
210 tot en met 218 | 7,4 |
219 tot en met 226 | 7,7 |
227 tot en met 235 | 8,0 |
236 tot en met 243 | 8,3 |
244 tot en met 251 | 8,6 |
252 tot en met 260 | 8,9 |
261 tot en met 268 | 9,2 |
269 tot en met 277 | 9,5 |
278 tot en met 285 | 9,8 |
286 tot en met 293 | 10,1 |
294 tot en met 302 | 10,4 |
303 tot en met 310 | 10,7 |
311 tot en met 319 | 11,0 |
320 tot en met 327 | 11,3 |
328 tot en met 335 | 11,6 |
336 tot en met 344 | 11,9 |
345 tot en met 352 | 12,2 |
353 tot en met 361 | 12,5 |
362 tot en met 369 | 12,8 |
370 tot en met 377 | 13,1 |
378 tot en met 386 | 13,4 |
387 tot en met 394 | 13,7 |
395 tot en met 403 | 14,0 |
404 tot en met 411 | 14,3 |
412 tot en met 419 | 14,6 |
420 tot en met 428 | 14,9 |
429 tot en met 436 | 15,2 |
437 tot en met 445 | 15,5 |
446 tot en met 453 | 15,8 |
454 tot en met 461 | 16,1 |
462 tot en met 470 | 16,4 |
471 tot en met 478 | 16,7 |
en vervolgens boven het aantal van 478 leerlingen telkens voor achtereenvolgens 9, 8, 8, 9 en 8 leerlingen een verhoging met 0,3 formatieplaats. Het aantal leerlingen wordt berekend op grond van het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, verhoogd met 3% van dat aantal. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond.
Indien een basisschool nog geen leerlingen heeft, wordt voor een periode van ten hoogste acht weken de basisformatie berekend op 1 formatieplaats, uitgedrukt in 233 formatierekeneenheden.
1. Ten behoeve van vakonderwijs in de onderwijsactiviteiten zintuiglijke en lichamelijke oefening, tekenen, muziek, handvaardigheid en Fries, genoemd in artikel 9 van de wet of, met toepassing van artikel 9, zesde lid van de wet, ten behoeve van vakonderwijs in een of meer niet in artikel 9 van de wet vermelde onderwijsactiviteiten, wordt een aantal uren berekend volgens onderstaand schema:
aantal leerlingen | aantal uren vakonderwijs |
---|---|
1 tot en met 63 | 3,5 |
64 tot en met 98 | 4 |
99 tot en met 133 | 4,5 |
134 tot en met 168 | 5 |
169 tot en met 200 | 5,5 |
en vervolgens telkens voor 28 leerlingen boven het aantal van 200, een verhoging met een half uur.
2. Grondslag voor de berekening van het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid, is het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, verhoogd met 3% van dat aantal leerlingen. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond. Artikel 121, tweede lid, van de wet is van toepassing.
1. De formatie voor de schoolleiding van een basisschool wordt deels berekend in een aantal uren en deels uitgedrukt in formatierekeneenheden. De berekening van het aantal uren vindt plaats aan de hand van het schema in het tweede lid en de berekening van de formatierekeneenheden geschiedt aan de hand van het schema in het derde lid en indien van toepassing aan de hand van het vijfde lid.
2.
aantal formatieplaatsen van de basisformatie en de formatie, bedoeld in artikel 15c | aantal uren |
---|---|
2 tot en met 5,9 | 9 |
6 tot en met 6,9 | 16 |
7 tot en met 7,9 | 20 |
8 tot en met 9,9 | 24 |
10 tot en met 11,9 | 28 |
12 tot en met 13,9 | 32 |
14 tot en met 15,9 | 36 |
16 tot en met 17,9 | 40 |
18 tot en met 19,9 | 44 |
20 tot en met 21,9 | 48 |
22 tot en met 23,9 | 52 |
24 tot en met 25,9 | 56 |
26 tot en met 27,9 | 60 |
28 tot en met 29,9 | 64 |
30 of hoger | 68 |
3.
aantal leerlingen | aantal formatie-rekeneenheden |
---|---|
tot en met 99 | 54 |
100 tot en met 199 | 86 |
200 tot en met 399 | 118 |
400 tot en met 899 | 140 |
900 en hoger | 213 |
4. Grondslag voor de berekening van het aantal leerlingen, bedoeld in het derde lid, is het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, verhoogd met 3% van dat aantal leerlingen. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond. Artikel 121, tweede lid, van de wet is van toepassing.
5. Voor een basisschool in een samenwerkingsverband dat de instemming, bedoeld in artikel 18, zevende lid, van de wet heeft verkregen, wordt de in het derde lid bedoelde formatie voor 2% van het aantal leerlingen van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, rekenkundig afgerond op een geheel getal, verhoogd met 0,2 formatierekeneenheid per leerling. Het verkregen aantal formatierekeneenheden wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
1. Indien in de periode van 1 augustus tot 1 april van een schooljaar het gewogen aantal leerlingen berekend op grond van artikel 15c, eerste tot en met derde lid, zodanig is toegenomen dat op basis van dat aantal leerlingen de basisformatie vermeerderd met de formatie, bedoeld in artikel 15c, tenminste 0,6 formatieplaats groter is dan de basisformatie vermeerderd met de formatie, bedoeld in artikel 15c, die voor de basisschool is berekend, kan de basisformatie opnieuw worden berekend op basis van het aantal leerlingen en kan de formatie, bedoeld in artikel 15c, opnieuw worden berekend op basis van dat gewogen aantal leerlingen.
2. Indien de basisformatie en de formatie, bedoeld in artikel 15c, op grond van het eerste lid opnieuw wordt berekend en de voor de basisschool berekende formatie voor vakonderwijs lager is dan de formatie voor vakonderwijs die vanwege de toename van het aantal leerlingen op grond van het schema in artikel 10, eerste lid, wordt berekend, kan de formatie voor vakonderwijs eveneens opnieuw worden berekend.
3. Indien de basisformatie en de formatie, bedoeld in artikel 15c, op grond van het eerste lid opnieuw wordt berekend en het in aantal uren voor de basisschool berekende deel van de formatie voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid, lager is dan het in aantal uren berekende deel van de formatie dat vanwege de toename van het aantal leerlingen op grond van artikel 11, eerste en tweede lid, wordt berekend, kan het in aantal uren berekende deel van de formatie voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid, eveneens opnieuw worden berekend.
4. Indien de formatie op grond van het eerste tot en met derde lid opnieuw is berekend en vervolgens weer een toename van het gewogen aantal leerlingen plaatsvindt, wordt voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid dat gewogen aantal leerlingen vergeleken met het aantal leerlingen op basis waarvan de formatie opnieuw is berekend.
5. De aanspraak op verhoging van de formatie in gevolge het eerste tot en met vierde lid, ontstaat met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin een zodanige toename van het aantal leerlingen als bedoeld in het eerste lid heeft plaatsgevonden, met dien verstande dat na 1 april van een schooljaar geen aanspraak op verhoging van de formatie meer ontstaat.
6. Binnen twee weken na het opnieuw berekenen van de formatie op grond van het eerste tot en met derde lid, wordt het aantal leerlingen waarop de opnieuw berekende formatie is gebaseerd, op een daartoe bij ministeriële regeling vastgesteld formulier aan Onze Minister gemeld.
De opslag in verband met rechtspositionele aanspraken van personeel bij vermindering van de formatie bedraagt voor een basisschool 12 formatierekeneenheden.
De aantallen formatierekeneenheden voor een basisschool, berekend op grond van artikel 16 worden verhoogd met 3,57% vanwege herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal. Bij de afronding worden de decimalen verwaarloosd indien het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5, en worden de decimalen verwaarloosd en het getal verhoogd met 1 indien het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5.
1. In verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting wordt voor een basisschool een verhoging van de aantallen formatierekeneenheden berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.
2. Het percentage, genoemd in artikel 13a, wordt verhoogd met 1,69%.
3. De aantallen formatierekeneenheden worden verhoogd met 60% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid.
4. Onverminderd het derde lid, heeft het bevoegd gezag op een daartoe strekkende aanvraag aanspraak op een verhoging met ten hoogste 40% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid, voor zover het bevoegd gezag voor het desbetreffende aantal formatierekeneenheden ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar dan wel, indien de benoeming ingaat op of na 1 maart van het lopende schooljaar, ten minste tot en met de laatste dag voor de zomervakantie personeel benoemt dat ten minste een maand in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben. De in de eerste volzin bedoelde aanvraag wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.
4a. De in het vierde lid bedoelde aanspraak bestaat eveneens indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Voorwaarden voor de toepassing van de eerste volzin zijn dat:
a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal formatierekeneenheden, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,
b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in het in artikel I-P76, tweede lid, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel bedoelde deel van de formatie, en
c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke gehele of gedeeltelijke formatieplaats die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt en voor de vervulling waarvan bemiddeling door het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening wenselijk is.
5. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, ontheffing verlenen indien:
a. 1°. het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten, overeenkomt met 4 uren of minder,
2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, en
3°. het bevoegd gezag geen beslissing neemt als bedoeld in artikel 19, eerste lid, voor het laagste tarief, genoemd in de in artikel 123, derde lid, van de wet bedoelde ministeriële regeling, of
b. voor het met het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten overeenkomende aantal uren geen personeelslid in het werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, of
c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de basisschool ten grondslag ligt.
6. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een aanvraag van het bevoegd gezag tot toepassing van het vijfde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient de in de eerste volzin bedoelde aanvraag in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.
7. Onze Minister besluit binnen zes weken na ontvangst van een aanvraag van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het zesde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
8. Artikel 13a, tweede en derde volzin, is van toepassing.
1. Het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van de artikelen 13a, 15b en 16, wordt verhoogd met 60% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.
2. Onverminderd het eerste lid, heeft een bevoegd gezag op een daartoe strekkende aanvraag aanspraak op een verhoging met ten hoogste 40% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling.
3. Artikel 13b, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
De formatie voor speciale doeleinden van een basisschool omvat:
a. de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie,
b. de formatie voor de verkleining van de groepsgrootte en kwaliteitsverbetering voor de eerste vier schooljaren van de leerlingen, en
c. de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, bedoeld in artikel 120 van de wet.
1. De formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie van een basisschool wordt vastgesteld door de som van de aantallen formatierekeneenheden berekend op grond van de artikelen 8 en 15c, te vermenigvuldigen:
a. met 2,7% indien de som van de aantallen formatieplaatsen op de school berekend op grond van de artikelen 8 en 15c, op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar kleiner is dan 7,4 of
b. met 5,0% indien de som van de aantallen formatieplaatsen op de school berekend op grond van de artikelen 8 en 15c, op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar gelijk is aan of groter is dan 7,4.
2. De uitkomst van de berekening op grond van het eerste lid wordt vervolgens afgerond op een geheel getal. Bij de afronding worden de decimalen verwaarloosd indien het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5, en worden de decimalen verwaarloosd en het getal verhoogd met 1 indien het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5.
3. Artikel 12 is niet van toepassing.
1. Indien het aantal leerlingen van een basisschool minder dan 185 is, wordt voor de verkleining van de groepsgrootte en kwaliteitsverbetering voor de eerste vier schooljaren van de leerlingen 0,305 formatierekeneenheid per leerling toegekend.
2. Indien het aantal leerlingen van een basisschool tenminste 185 is, wordt voor de verkleining van de groepsgrootte en kwaliteitsverbetering voor de eerste vier schooljaren van de leerlingen 0,505 formatierekeneenheid per leerling toegekend.
3. Ingeval van samenvoeging van basisscholen op 1 augustus van een schooljaar, wordt onder het aantal leerlingen van een school, bedoeld in het eerste en tweede lid, verstaan het aantal leerlingen van de samengevoegde scholen tezamen.
4. Het aantal leerlingen van een basisschool, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, wordt bepaald op het aantal leerlingen van de basisschool inclusief de verhoging van 3% van dat aantal leerlingen, op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond. Artikel 121, tweede lid, van de wet is van toepassing.
5. De uitkomst van de berekeningen op grond van het eerste tot en met het derde lid wordt afgerond op een geheel getal. Bij afronding worden de decimalen verwaarloosd indien het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5 en worden de decimalen verwaarloosd en het getal verhoogd met 1 indien het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5.
6. Ten aanzien van de formatierekeneenheden bedoeld in dit artikel kan geen verzilvering plaatsvinden.
1. Voor de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt voor elke leerling bij de toelating tot een basisschool een gewicht vastgesteld behorend bij de categorie, waarbij hij volgens onderstaand overzicht wordt ingedeeld, met dien verstande dat een leerling slechts bij een categorie wordt ingedeeld.
leerling categorie | gewicht |
---|---|
a. Leerling van wie beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben genoten tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs: Indien het betreft een leerling uit een een-ouder gezin, geldt deze opleidingseis ten aanzien van de desbetreffende ouder of verzorger. | 1,25 |
b. Leerling, die verblijft in een internaat of pleeggezin en van wie de vader of moeder het schippersbedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend: | 1,40 |
c. Leerling, van wie de ouders een trekkend bestaan leiden als bedoeld in het Besluit trekkende bevolking WPO, anders dan bedoeld onder b: | 1,70 |
d. Leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond die tevens voldoet aan 1 van de volgende voorwaarden: 1. de vader of verzorger heeft een schoolopleiding genoten tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs, | |
2. de moeder of verzorgster heeft een schoolopleiding genoten tot het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs, of | |
3. de meest verdienende ouder of verzorger oefent een beroep uit in loondienst, waarin hij lichamelijke of handarbeid verricht, of geniet geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid: | 1,90 |
e. Overige leerlingen: | 1,00 |
Met het hebben genoten van een schoolopleiding tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs, wordt gelijkgesteld het hebben doorlopen van ten hoogste de eerste twee leerjaren van een andere vorm van voortgezet onderwijs.
2. Het gewogen aantal leerlingen wordt berekend door de som van de gewichten, bedoeld in het eerste lid, toegekend aan de leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, te verminderen met 9% van het aantal leerlingen. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond. Artikel 121, tweede lid, van de wet is van toepassing.
3. Indien de berekening volgens het tweede lid leidt tot een gewogen aantal leerlingen dat lager is dan het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, wordt het gewogen aantal leerlingen gelijkgesteld aan dat aantal leerlingen.
4. Het aantal leerlingen berekend op grond van het eerste tot en met derde lid, wordt verhoogd met 3% van dat aantal leerlingen. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond.
5. De formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bedraagt het verschil tussen de formatie, berekend op grond van het eerste tot en met vierde lid aan de hand van het schema, bedoeld in artikel 8, en de basisformatie.
1. De zorgformatie, bedoeld in artikel 132 van de wet bestaat uit het aantal formatierekeneenheden, bedoeld in het tweede lid, vermenigvuldigd met het aantal leerlingen van de onderscheiden basisscholen.
2. Het aantal formatierekeneenheden, bedoeld in het eerste lid, bedraagt:
Aantal leerlingen van de school | aantal formatierekeneenheden per leerling |
---|---|
1 tot en met 30 | 0,365 |
31 tot en met 70 | 0,385 |
71 tot en met 105 | 0,405 |
106 tot en met 154 | 0,415 |
155 tot en met 184 | 0,42 |
vanaf 185 | 0,425 |
3. Het aantal leerlingen van de school, bedoeld in het tweede lid, is het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar verhoogd met 3%. Voor het schooljaar waarin een nieuwe school wordt geopend en voor het daaropvolgende schooljaar is het aantal leerlingen van de school, bedoeld in het tweede lid, het aantal leerlingen op 1 oktober, volgend op de opening, verhoogd met 3%. Het op grond van de eerste onderscheidenlijk de tweede volzin berekende aantal leerlingen wordt naar beneden afgerond op een geheel getal.
4. In een samenwerkingsverband dat de instemming, bedoeld in artikel 18, zevende lid, van de wet heeft verkregen, wordt de in het eerste tot en met derde lid bedoelde formatie voor 2% van het aantal leerlingen van elke basisschool op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, rekenkundig afgerond op een geheel getal, verhoogd met 13,5 formatierekeneenheden per leerling.
5. Het totale aantal formatierekeneenheden zoals berekend op grond van het eerste tot en met vierde lid wordt per school rekenkundig afgerond op een geheel getal.
1. Voor zover de berekening van de normatieve formatie en de formatie voor speciale doeleinden van een basisschool geschiedt in formatieplaatsen, wordt voor de omrekening in formatierekeneenheden dat aantal formatieplaatsen vermenigvuldigd met 179.
2. Voor zover de berekening van de formatie, bedoeld in het eerste lid, geschiedt in uren, wordt voor de omrekening in formatierekeneenheden dat aantal uren vermenigvuldigd met 179/40.
3. De berekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, vindt plaats op 4 decimalen nauwkeurig. De uitkomst van de som van het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van het eerste en tweede lid, wordt telkens afgerond op een geheel getal. Bij de afronding worden de decimalen verwaarloosd indien het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5, en worden de decimalen verwaarloosd en het getal verhoogd met 1 indien het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5.
1. Het formatiebudget waarop het bevoegd gezag van een speciale school voor basisonderwijs per schooljaar aanspraak heeft, bestaat uit:
a. de basisbekostiging, bedoeld in artikel 122, eerste lid onderdeel a, van de wet,
b. in voorkomende gevallen formatie voor speciale doeleinden, bedoeld in artikel 122, eerste lid onderdeel b, van de wet,
c. de zorgformatie, bedoeld in artikel 122, eerste lid onderdeel c, van de wet en
d. de formatie, bedoeld in artikel 122, vierde lid, van de wet.
2. De omvang van het formatiebudget is de som van de aantallen formatierekeneenheden, zoals voor de school berekend op grond van de artikelen 16b tot en met 16e.
1. De basisbekostiging, bedoeld in artikel 16a, eerste lid onderdeel a, van een speciale school voor basisonderwijs bestaat uit het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar vermenigvuldigd met 9,1 formatierekeneenheden. Het aldus berekende aantal formatierekeneenheden wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
2. Voor het schooljaar waarin een nieuwe school wordt geopend en het daaropvolgende schooljaar wordt voor het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid, het aantal leerlingen op 1 oktober, volgend op de opening genomen.
3. De formatie, bedoeld in artikel 16a, eerste lid onderdeel d, van een speciale school voor basisonderwijs bestaat uit:
a. het aantal formatierekeneenheden voor schoolleiding en
b. het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van een betrekkingsomvang dat wordt herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen.
4. Het in het derde lid, onderdeel a, bedoelde aantal formatierekeneenheden voor schoolleiding wordt berekend volgens het onderstaande schema:
aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar | aantal formatierekeneenheden |
---|---|
1 tot en met 99 | 65 |
100 tot en met 199 | 98 |
200 en hoger | 171 |
5. De formatie, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt berekend overeenkomstig artikel 13c.
Indien een speciale school voor basisonderwijs nog geen leerlingen heeft, wordt voor een periode van ten hoogste acht weken de basisbekostiging berekend op 1 formatieplaats, uitgedrukt in 265 formatierekeneenheden.
1. De formatie voor speciale doeleinden van een speciale school voor basisonderwijs omvat de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, bedoeld in artikel 122 van de wet.
2. De formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt berekend door het aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond boven het aantal van 4 te vermenigvuldigen met 8,3 formatierekeneenheden. Het aldus berekende aantal formatierekeneenheden wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
1. De zorgformatie, bedoeld in artikel 16a, eerste lid onderdeel c, van een speciale school voor basisonderwijs wordt in elk samenwerkingsverband waaraan de school deelneemt, berekend aan de hand van de formule:
H = p/q x 0,02 x r x 13,5 formatierekeneenheden, waarin
H = het aantal formatierekeneenheden zorgformatie dat een speciale school voor basisonderwijs in het desbetreffende samenwerkingsverband ontvangt,
p = het aantal leerlingen van de speciale school voor basisonderwijs, voor zover dit op grond van het derde lid aan het desbetreffende samenwerkingsverband is toe te rekenen,
q = het totale aantal leerlingen van alle speciale scholen voor basisonderwijs die deelnemen aan het desbetreffende samenwerkingsverband, voor zover dit op grond van het derde lid aan dat samenwerkingsverband is toe te rekenen en
r = het totale aantal leerlingen van alle basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs die deelnemen aan het desbetreffende samenwerkingsverband, voor speciale scholen voor basisonderwijs uitsluitend voor zover dit op grond van het derde lid aan dat samenwerkingsverband is toe te rekenen.
2. Bij het bepalen van p, q en r, bedoeld in het eerste lid, wordt het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, dan wel, indien het de zorgformatie voor het eerste schooljaar van een nieuw geopende school betreft, het aantal leerlingen op 1 oktober volgend op de opening genomen.
3. Bij het bepalen van p, q en r, bedoeld in het eerste lid, wordt het aantal leerlingen van een speciale school voor basisonderwijs die deelneemt aan meer dan één samenwerkingsverband, aan de desbetreffende samenwerkingsverbanden toegerekend naar rato van het aantal basisschoolleerlingen van elk verband op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de zorgformatie wordt toegekend.
4. Bij het bepalen van p, q en r, bedoeld in het eerste lid, worden de leerlingen van afdelingen die aan de school zijn verbonden niet meegeteld.
5. De uitkomst van de formule, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend op 4 cijfers achter de komma en rekenkundig afgerond op een geheel getal.
6. De zorgformatie van een speciale school voor basisonderwijs is de som van de zorgformatie van de school in alle samenwerkingsverbanden waaraan de school deelneemt.
1. Bij het opnemen van functies in de formatie van de school, wordt voor de functies die zijn opgenomen in de tabel in het derde lid, op basis van de bij de onderscheiden functies behorende maximumschaal het aantal formatierekeneenheden verbruikt dat is aangegeven in die tabel.
2. Indien een functie waarvan de omvang kleiner is dan die van een normbetrekking, wordt opgenomen in de formatie van de school, wordt het aantal formatierekeneenheden, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid verminderd en op rekenkundige wijze afgerond op 2 decimalen.
3. Verbruikstabel functies schoolleiding, leraren en onderwijsassistenten.
Functie (normbetrekking) | Maximumschaal behorende bij een functie (*) | Verbruik van formatierekeneenheden |
---|---|---|
a. schoolleiding en leraren | ||
1. directeur | 10 | 233 |
2. directeur | 11 | 265 |
3. directeur | 12 | 306 |
4. adjunct-directeur | 9 | 211 |
5. adjunct-directeur | 10 | 233 |
6. adjunct-directeur | 11 | 265 |
7. leraar | 9 | 179 |
8. leraar | 10 | 200 |
b. onderwijsondersteunend personeel | ||
1. administratief medewerker | 3 | 137 |
1a. administratief medewerker | 4 | 144 |
2. psychologisch assistent | 4 | 144 |
3. conciërge | 3 | 137 |
4a. klassenassistent | 3 | 137 |
4b. klassenassistent | 4 | 144 |
5. logopedist/akoepedist | 8 | 188 |
6. maatschappelijk deskundige | 8 | 188 |
7. orthopedagoog/pyscholoog | 11 | 265 |
8. onderwijsassistent | 4 | 144 |
* Maximumschaal als bedoeld in artike I-p, onderdeel d, van hoofdstuk I-p van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Stb. 1985, 110).
4. Bij het opnemen van onderwijsondersteunende functies, met uitzondering van de onderwijsassistenten, in de formatie van de school, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de tabel in artikel I-P78 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van toepassing is.
5. Bij het opnemen van andere functies in de formatie van de school dan genoemd in de tabel in het derde lid of bedoeld in het vierde lid, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de tabel in artikel I-P78 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van toepassing is.
6. Het totale verbruik van formatierekeneenheden van de school wordt berekend door de som te bepalen van het verbruik van formatierekeneenheden per functie die in de formatie is opgenomen en de uitkomst daarvan af te ronden op de wijze als is aangegeven in artikel 16, derde lid.
Wijziging in de besteding van de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie van een basisschool mag niet leiden tot kosten van uitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.
Indien het verbruik van het aantal formatierekeneenheden in een maand afwijkt van het aantal formatierekeneenheden, dat op grond van het formatiebudget beschikbaar is voor de school, kan een bevoegd gezag het te weinig of te veel verbruikte aantal formatierekeneenheden van die maand besteden onderscheidenlijk minder besteden in een of meer andere maanden van het schooljaar.
1. Het aantal formatierekeneenheden, bedoeld in artikel 124, eerste lid, van de wet bedraagt 9,1.
2. Het aantal formatierekeneenheden, bedoeld in artikel 124, tweede lid, van de wet bedraagt 13,5.
3. Het op grond van het eerste onderscheidenlijk het tweede lid berekende aantal formatierekeneenheden wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
1. Het aantal formatierekeneenheden, bedoeld in artikel 125, eerste en tweede lid, van de wet bedraagt voor elk van de vier schooljaren volgend op het schooljaar van de toelating van de leerling tot de speciale school voor basisonderwijs 13,5 formatierekeneenheden, met dien verstande dat dit aantal in het eerste schooljaar volgend op de toelating 22,6 formatierekeneenheden bedraagt indien de toelating heeft plaatsgevonden in de periode van 2 oktober tot 1 augustus daaropvolgend.
2. Het op grond van het eerste lid berekende aantal formatierekeneenheden wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
1. Het bevoegd gezag van een school kan telkens voor de periode van een schooljaar van het beschikbare formatiebudget formatierekeneenheden overdragen aan een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs van hetzelfde bevoegd gezag of van een ander bevoegd gezag dan wel het bestuur van een centrale dienst. Het aantal formatierekeneenheden bedoeld in de eerste volzin, is een geheel getal.
2. Overdracht van formatierekeneenheden anders dan op grond van de overdrachtsverplichtingen ingevolge de artikelen 124 en 125 van de wet en artikel XLIV van de wet van 2 april 1998 tot wijziging van enkele onderwijswetten en technische wijziging van enkele andere wetten in verband met het totstandbrengen van onder meer een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra (Stb. 1998, 228) mag niet leiden tot kosten van ontslaguitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.
3. Indien overdracht van formatierekeneenheden als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt, deelt het bevoegd gezag van de overdragende school en dat van de ontvangende school, instelling of centrale dienst voor 15 mei voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar aan Onze Minister mee hoeveel formatierekeneenheden worden overgedragen. Het bevoegd gezag kan voor 1 oktober van een schooljaar een nadere beslissing als bedoeld in het eerste lid nemen en voor die datum aan Onze Minister meedelen hoeveel formatierekeneenheden worden overgedragen.
1. Het bestuur van een centrale dienst kan telkens voor de periode van een schooljaar overeenkomstig het zorgplan formatierekeneenheden overdragen aan een school, of indien het andere formatie betreft dan bedoeld in artikel 132 van de wet, een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of een instelling als bedoeld in de wet of deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs. Indien het formatie betreft als bedoeld in artikel 132 van de wet is de overdracht, bedoeld in de eerste volzin, uitsluitend mogelijk indien dit in overeenstemming is met het zorgplan.
2. Overdracht van formatierekeneenheden mag niet leiden tot kosten van ontslaguitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.
3. Indien overdracht van formatierekeneenheden als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt, deelt het bestuur van de overdragende centrale dienst voor 15 mei voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar aan Onze Minister mee hoeveel formatierekeneenheden worden overgedragen.
4. Het bestuur van de centrale dienst kan tot 1 oktober van het desbetreffende schooljaar aan Onze Minister meedelen dat de overdracht, bedoeld in het derde lid wordt gewijzigd. Indien het formatie betreft als bedoeld in artikel 132 van de wet, is dit uitsluitend mogelijk indien dit in overeenstemming is met het zorgplan en het gevolg is van
a. een vacature die niet meteen kan worden vervuld,
b. een verklaring van een accountant dat de opgave van de leerlingen-aantallen moet worden bijgesteld,
c. vertraging in de besluitvorming over het zorgplan door een geschillenprocedure als bedoeld in artikel 22 van de wet,
d. wijziging van de formatie door het vertrek per 1 augustus van een boventallig personeelslid met een werkgelegenheidsgarantie van wie de dienstbetrekking in stand werd gehouden op grond van artikel XLIV van de wet van 2 april 1998 houdende wijziging van enkele onderwijswetten en technische wijziging van enkele andere wetten in verband met het totstandbrengen van onder meer een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra (Stb. 1998, 228), of
e. andere door het samenwerkingsverband redelijkerwijs niet te voorziene omstandigheden.
Indien een bevoegd gezag alle scholen in een samenwerkingsverband in stand houdt, is artikel 18 van overeenkomstige toepassing op de aan het bevoegd gezag toegekende zorgformatie, met dien verstande dat geen overdracht aan de centrale dienst plaatsvindt.
1. Het bevoegd gezag van een school kan telkens voor de periode van een schooljaar beslissen minder formatierekeneenheden te besteden dan voor die school mogelijk zou zijn op grond van het beschikbare formatiebudget, tot ten hoogste:
a. 10% van het voor de school beschikbare formatiebudget, daaronder niet begrepen het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor de bekostiging van de vervanging van het personeel dat gebruik maakt van het verlof op grond van artikel I-C41, zevende lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel en daaronder wat betreft een basisschool niet begrepen de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en personeelsinnovatie,
b. wat betreft een basisschool de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en personeelsinnovatie, en
c. het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor het betalen van vergoedingen aan een school voor voortgezet onderwijs voor de inzet van personeel, en
d. het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor de bekostiging van de vervanging van het personeel dat gebruik maakt van het verlof op grond van artikel I-C41, zevende lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.
In dat geval keert Onze Minister aan het bevoegd gezag van de school een bedrag uit dat overeenkomt met de geldswaarde van de gedurende het schooljaar niet verbruikte formatierekeneenheden.
2. Het verzilveren van formatierekeneenheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, mag niet leiden tot kosten van ontslaguitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.
3. Het bevoegd gezag neemt een beslissing als bedoeld in het eerste lid voor 15 mei voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar en deelt voor die datum aan Onze Minister mee hoeveel formatierekeneenheden worden verzilverd. Het bevoegd gezag kan voor 1 oktober van een schooljaar een nadere beslissing als bedoeld in het eerste lid nemen en voor die datum aan Onze Minister meedelen hoeveel formatierekeneenheden worden verzilverd, met dien verstande dat deze nadere beslissing niet kan inhouden dat in totaal minder formatierekeneenheden worden verzilverd dan overeenkomstig de eerste volzin is medegedeeld aan Onze Minister.
4. De geldswaarde van de formatierekeneenheden voor speciale doeleinden die zijn verzilverd, wordt besteed aan de speciale doeleinden waarvoor die rekeneenheden waren bestemd.
5. Het bestuur van een centrale dienst kan telkens voor de periode van een schooljaar overeenkomstig het zorgplan tot ten hoogste 10% minder formatierekeneenheden besteden dan voor die dienst mogelijk zou zijn op grond van de door de dienst krachtens artikel 132 van de wet ontvangen formatierekeneenheden. De laatste volzin van het eerste lid en het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de mededeling en de nadere mededeling in overeenstemming dienen te zijn met het zorgplan.
6. Indien een bevoegd gezag alle scholen in een samenwerkingsverband in stand houdt, zijn het eerste tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing op de aan het bevoegd gezag toegekende zorgformatie.
In afwijking van artikel 13a geldt voor het schooljaar 1992–1993 een percentage van 2,6%.
In afwijking van artikel 13b geldt:
a. voor het schooljaar 1993–1994 een percentage van 0,783%, en
b. voor het schooljaar 1994–1995 een percentage van 1,284%.
In afwijking van artikel 15a, eerste lid, geldt:
a. indien de som van de aantallen formatieplaatsen op de school berekend op grond van de artikelen 8 en 15, eerste tot en met derde lid, op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar kleiner is dan 7,4:
1°. voor het schooljaar 1994–1995 een percentage van 1,5%, met dien verstande dat na de afronding op grond van artikel 15a, tweede lid, de uitkomst van deze berekening wordt verminderd met de uitkomst van de berekening op grond van artikel 13b juncto artikel 19b, onderdeel b,
2°. voor het schooljaar 1995–1996 een percentage van 2,0%,
3°. voor het schooljaar 1996–1997 een percentage van 2,6%, of
b. indien de som van de aantallen formatieplaatsen op de school berekend op grond van de artikelen 8 en 15, eerste tot en met derde lid, op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar gelijk is aan of groter is dan 7,4:
1°. voor het schooljaar 1994–1995 een percentage van 2,5%, met dien verstande dat na de afronding op grond van artikel 15a, tweede lid, de uitkomst van deze berekening wordt verminderd met de uitkomst van de berekening op grond van artikel 13b juncto artikel 19b, onderdeel b,
2°. voor het schooljaar 1995–1996 een percentage van 3,8%, en
3°. voor het schooljaar 1996–1997 een percentage van 4,9%.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-569.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.