Besluit van 26 augustus 1998, houdende regels met betrekking tot de aanvraag om een vergunning op grond van de Wet bescherming Antarctica (Besluit bescherming Antarctica)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 mei 1998, nr. MJZ98050136, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 10 van de Wet bescherming Antarctica;

De Raad van State gehoord (advies van 3 juli 1998, nr. W08.980230) Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 augustus, nr MJZ 98076524, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Wet bescherming Antarctica;

b. vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet;

c. stoffen: stoffen in de zin van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

d. preparaten: preparaten in de zin van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

e. gevaarlijke stoffen en preparaten: stoffen en preparaten die behoren tot een of meer van de in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen aangewezen categorieën;

f. genetisch gemodificeerde organismen: genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen.

§ 2 De wijze waarop de aanvraag om een vergunning moet geschieden

Artikel 2

  • 1. De aanvraag om een vergunning wordt gedaan door de organisator van de activiteit voor de uitvoering waarvan een vergunning wordt aangevraagd.

  • 2. De aanvraag wordt in viervoud op een door Onze Ministers vast te stellen formulier ingediend.

  • 3. Bij de aanvraag wordt een Engelse vertaling gevoegd.

  • 4. De bij de aanvraag behorende stukken worden door de aanvrager gekenmerkt als behorende tot de aanvraag.

§ 3 De bij de aanvraag te verstrekken gegevens

Artikel 3

In of bij de aanvraag om een vergunning vermeldt de aanvrager:

a. een nauwkeurige beschrijving van de activiteit waarvoor een vergunning wordt gevraagd, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

1°. de omvang, duur en intensiteit van de activiteit;

2°. het doel van de activiteit en de reden om de activiteit in het Antarctisch gebied te laten plaatsvinden;

3°. de in artikel 6, tweede lid, van de wet genoemde handelingen waarvoor toestemming wordt gevraagd, alsmede doel en noodzaak van deze handelingen;

4°. het aantal personen dat aan de activiteit zal deelnemen;

5°. een nauwkeurige aanduiding van de plaatsen in het Antarctisch gebied, waaronder historische plaatsen en historische monumenten, speciaal beschermde Antarctische gebieden en speciaal beheerde Antarctische gebieden, die worden bezocht, de data en tijden waarop deze plaatsen worden bezocht, alsmede de plaatsen waarnaar onder omstandigheden zal worden uitgeweken en het aantal personen dat de genoemde plaatsen zal bezoeken;

6°. een kaart waarop de route die de activiteit zal volgen en de onder 5° bedoelde plaatsen staan aangegeven;

7°. een beschouwing van de alternatieven voor de voorgenomen activiteit en de overwegingen die hebben geleid tot de keuze voor de activiteit zoals beschreven ingevolge onderdeel 1° tot en met 6°;

b. de gegevens met betrekking tot de bij de activiteit betrokken personen, waaronder in ieder geval worden begrepen:

1°. namen, nationaliteiten en adressen van de aanvrager en de in verband met de uitvoering van de activiteit werkzame personen;

2°. namen, nationaliteiten en adressen van de deelnemers aan de activiteit;

3°. gegevens met betrekking tot de deskundigheid van de organisator onderscheidenlijk de in verband met de uitvoering van de activiteit werkzame personen;

c. de gegevens met betrekking tot de benodigdheden voor de activiteit, waaronder in ieder geval worden begrepen:

1°. stations en andere onderkomens van al dan niet tijdelijke aard die zullen worden bezocht, geplaatst, opgericht of veranderd, alsmede de aanduiding van de plaats van deze onderkomens;

2°. vervoermiddelen die zullen worden gebruikt of ter beschikking staan;

3°. technieken, materialen, apparaten en installaties, die ten behoeve van de uitvoering van de activiteit worden meegenomen of gebruikt, alsmede de wijze van energievoorziening daarvan;

4°. gevaarlijke stoffen en preparaten, radio-actieve stoffen, niet-steriele aarde, chips, polystyrene bolletjes of daarmee naar zijn aard vergelijkbaar verpakkingsmateriaal en genetisch gemodificeerde organismen, die ten behoeve van de uitvoering van de activiteit worden meegenomen of gebruikt;

5°. aard en hoeveelheid voedsel, waaronder soort en aantallen van planten en dieren die bestemd als voedsel binnen het Antarctisch gebied worden gebracht;

6°. soort, aantallen, leeftijden en geslachten van planten en dieren die niet bestemd als voedsel binnen het Antarctisch gebied worden gebracht;

d. een nauwkeurige beschrijving van de nadelige gevolgen die de activiteit voor het Antarctisch milieu zal of kan veroorzaken, alsmede de aard en omvang van de te onderscheiden vormen van nadelige gevolgen, en de tijdseenheden waarbinnen deze zich kunnen voordoen, waaronder in ieder geval worden begrepen:

1°. de nadelige gevolgen die kunnen worden veroorzaakt door:

– het bezoeken, plaatsen, oprichten of veranderen van onderkomens als bedoeld in onderdeel c, onder 1°, en het betreden van plaatsen die niet eerder door mensen werden bezocht;

– het gebruik van benodigdheden als bedoeld in onderdeel c, onder 2° tot en met 4°;

– het meenemen van voedsel naar Antarctica, met uitzondering van de nadelige gevolgen die kunnen worden veroorzaakt door het meenemen van planten en dode dieren bestemd als voedsel;

– het uit het Antarctisch gebied verwijderen of al dan niet tijdelijk verplaatsen van fysieke elementen, zoals ijs, grond, rots, fossielen, botten en schelpen;

2°. de afvalstoffen die tijdens de uitvoering van de activiteit ontstaan, de wijze waarop deze afvalstoffen worden opgeslagen en de wijze waarop men zich van de afvalstoffen zal ontdoen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen gevaarlijke afvalstoffen, andere afvalstoffen die vast en niet-brandbaar zijn, brandbare afvalstoffen en afvalwater;

3°. de cumulatieve effecten van de combinatie van de voorgenomen activiteit met andere bestaande of geplande activiteiten in het Antarctische gebied die de aanvrager redelijkerwijs bekend kunnen zijn;

e. de maatregelen – waaronder technologieën en procedures worden begrepen – die zijn of worden getroffen om nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu, die de activiteit kan veroorzaken, zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken;

f. de nadelige invloeden die de activiteit kan hebben op andere bestaande of geplande activiteiten in het Antarctische gebied die de aanvrager redelijkerwijs bekend kunnen zijn, alsmede de maatregelen – waaronder technologieën en procedures worden begrepen – die zijn of worden getroffen om deze invloeden zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken;

g. de wijze en momenten waarop gedurende de uitvoering van de activiteit de nadelige gevolgen die de activiteit veroorzaakt, worden vastgesteld en geregistreerd;

h. de maatregelen – waaronder technologieën en procedures worden begrepen – die zijn of worden getroffen om snel en doeltreffend ongevallen te bestrijden, met name ongevallen die gevolgen voor het milieu kunnen hebben;

i. de voor de aanvrager redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die voor de beslissing op de aanvraag van belang kunnen zijn;

j. eventuele contacten die met andere organisatoren van activiteiten naar het Antarctisch gebied zijn gelegd in verband met de uitvoering van de activiteit, alsmede het doel van deze contacten;

k. eventuele contacten die met andere landen die partij zijn bij het Protocol zijn gelegd in verband met de uitvoering van de activiteit, alsmede het doel van deze contacten;

l. verzekeringen of andere financiële waarborgen die zijn verkregen ter dekking van de kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de activiteit en ter dekking van de aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit door de betrokken activiteit veroorzaakte nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu.

Artikel 4

Indien de aanvraag mede betrekking heeft op het onttrekken van levende rijkdommen aan hun populatie dan wel schadelijk optreden tegen levende rijkdommen, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens:

a. een nauwkeurige beschrijving van de betreffende handelingen en daarbij gebruikte materialen en technieken en van de wijze waarop gewaarborgd wordt dat die handelingen zo min mogelijk pijn en lijden met zich brengen;

b. een nauwkeurige aanduiding van de plaatsen waar en data en tijden waarop de bedoelde handelingen worden verricht;

c. de namen van de personen die de bedoelde handelingen zullen verrichten;

d. het aantal exemplaren van levende rijkdommen ten aanzien waarvan die handelingen worden verricht en de onderbouwing van dit aantal;

e. de gevolgen die de bedoelde handelingen kunnen hebben op het voortbestaan of het herstel van een plantensoort of diersoort of plaatselijke populatie en het natuurlijke ecosysteem ter plaatse.

Artikel 5

Indien de aanvraag mede betrekking heeft op het binnen het Antarctisch gebied brengen van dieren of planten die behoren tot een soort, aangewezen in Aanhangsel B bij Bijlage II bij het Protocol, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens:

a. de voorzorgsmaatregelen die worden getroffen om ontsnapping of contact met de inheemse flora en fauna te voorkomen;

b. de voorzieningen die worden getroffen opdat deze dieren of planten vóór het verlopen van de vergunning uit het Antarctisch gebied worden verwijderd of worden verwijderd door verbranding in een emissie-arme verbrandingsoven of met behulp van even doeltreffende middelen, waardoor risico voor de inheemse flora en fauna wordt uitgesloten;

c. de voorzorgsmaatregelen die worden getroffen om het binnen het Antarctisch gebied brengen van niet in de inheemse flora en fauna aanwezig zijnde micro-organismen, zoals virussen, bacteriën, parasieten, gisten en zwammen, te voorkomen;

d. de gevolgen die de bedoelde handeling kan hebben op het voortbestaan of het herstel van een plantensoort of diersoort of plaatselijke populatie en het natuurlijke ecosysteem ter plaatse.

Artikel 6

Indien de aanvraag mede betrekking heeft op het binnen het Antarctisch gebied brengen van planten en dode dieren bestemd als voedsel, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens:

a. voor wie het voedsel bestemd is;

b. de voorzieningen die worden getroffen opdat geslacht pluimvee voordat het wordt verpakt voor verzending naar het Antarctisch gebied, wordt gecontroleerd op tekenen van ziekten, zoals de ziekte van Newcastle, tuberculose en gistinfectie;

c. de voorzieningen die worden getroffen opdat de niet geconsumeerde delen van dieren en planten onder zorgvuldig gecontroleerde omstandigheden worden bewaard en uit het Antarctisch gebied worden verwijderd of worden verwijderd door verbranding in een emissie-arme verbrandingsoven of met behulp van even doeltreffende middelen, waardoor risico voor de inheemse flora en fauna wordt uitgesloten;

d. de voorzorgsmaatregelen die worden getroffen om het binnen het Antarctisch gebied brengen van niet in de inheemse flora en fauna aanwezig zijnde micro-organismen, zoals virussen, bacteriën, parasieten, gisten en zwammen, te voorkomen.

Artikel 7

Indien de aanvraag mede betrekking heeft op het bezoeken van speciaal beschermd Antarctisch gebied, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens:

a. de handelingen die in dat gebied zullen worden verricht, alsmede:

1°. de omvang, de duur en de intensiteit van deze handelingen;

2°. de precieze aanduiding van de plaatsen waar en data en tijden waarop deze handelingen worden uitgevoerd;

3°. een specificatie van de gegevens als bedoeld in artikel 3, onderdeel c tot en met k, met betrekking tot deze handelingen;

b. de wijze waarop wordt gewaarborgd dat aan het op het gebied betrekking hebbende beheersplan, als bedoeld in artikel 5 van bijlage V bij het Protocol, wordt voldaan.

Artikel 8

Indien zich gedurende de vergunningverleningsprocedure wijzigingen voordoen met betrekking tot de bij de aanvraag verstrekte gegevens, stelt de aanvrager Onze Ministers daarvan zo spoedig mogelijk in kennis.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bescherming Antarctica.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 26 augustus 1998

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker

Uitgegeven de tweeëntwintigste september 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1. Inleiding

Het onderhavige besluit, dat hier mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt toegelicht, bevat regels met betrekking tot de aanvraag om een vergunning voor het tot uitvoering brengen van een activiteit als bedoeld in de Wet bescherming Antarctica (WbA). Op grond van artikel 8 van de WbA mag degene die vanuit Nederland een activiteit naar het Antarctisch gebied organiseert, deze activiteit niet ten uitvoer brengen zonder vergunning van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV). Deze vergunningplicht, alsmede de overige inhoudselementen van de WbA en het onderhavige besluit strekken ter implementatie van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica dat op 14 januari 1998 in werking is getreden (Trb. 1992, 110). Nederland heeft dit Protocol ondertekend op 4 oktober 1991. Ratificatie door Nederland vond op 14 april 1994 plaats, na stilzwijgende goedkeuring van het Parlement. Voor een toelichting op het internationale regime met betrekking tot Antarctica in het algemeen en het Protocol in het bijzonder wordt verwezen naar de toelichting bij de goedkeuringswet bij het Protocol (Staten-Generaal, 1993/94, 23 590 (R 1494), nrs. 245 en 1). Voor een toelichting op de WbA wordt in het bijzonder verwezen naar de memorie van toelichting en nota naar aanleiding van het verslag bij de WbA (kamerstukken II 1996/97, 25 211, nrs. 3 en 5).

Aangezien de inhoud van het onderhavige besluit betrekking heeft op de vergunningplicht neergelegd in de WbA, zijn de in dit besluit neergelegde regels enkel van toepassing op de natuurlijke persoon of rechtspersoon die als organisator in de zin van de WbA moet worden aangemerkt. Wat betreft een toelichting op het begrip «organisator» in de zin van de WbA wordt verwezen naar de memorie van toelichting en nota naar aanleiding van het verslag bij de WbA (kamerstukken II 1996/97, 25 211, nrs. 3 en 5).

1.2. Inhoud van het besluit

Overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van de WbA worden bij dit besluit zowel regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om de vergunning moet geschieden als ten aanzien van de gegevens die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag.

De beschrijving van de gegevens die bij de aanvraag moeten worden verstrekt vormt het hoofdbestanddeel van het onderhavige besluit. In artikel 3 worden de gegevens gevraagd die bij iedere aanvraag moeten worden verstrekt. In de artikelen 4 tot en met 7 wordt aangegeven dat aanvullende gegevens moeten worden verstrekt indien de aanvraag mede betrekking heeft op een handeling die in de aanhef van de betreffende artikelen is vermeld.

Het doel om de betreffende gegevens te eisen is het waarborgen dat het bevoegd gezag voldoende informatie heeft om een beslissing te kunnen nemen op de vergunningaanvraag overeenkomstig de WbA. De opsomming in het besluit is het resultaat van een kritische toets naar de noodzaak van de gegevens voor een goede beoordeling van de vergunningaanvraag, teneinde te voorkomen dat de aanvrager overbodig belast wordt met verzoeken tot gegevensverstrekking. Een en ander neemt echter niet weg dat bij de aanvraag vrij veel gegevens moeten worden verstrekt.

Dit houdt vooral verband met de omstandigheid dat het Protocol (met name de bijlagen bij het Protocol) een groot aantal gedetailleerde inhoudelijke bepalingen bevat. Zoals omschreven in de memorie van toelichting bij de WbA bevat het Protocol naast drie afzonderlijke vergunningplichten in de bijlagen II en V van het Protocol, een groot aantal verbodsbepalingen. Een deel van deze verbodsbepalingen is absoluut, maar ten aanzien van een deel van deze bepalingen zijn bepaalde uitzonderingen mogelijk gemaakt. Ook wordt soms expliciet aangegeven dat bepaalde aspecten in de vergunningvoorschriften moeten worden opgenomen. Naast deze meer specifieke aspecten bevat het Protocol in artikel 3 meer algemene beginselen die bij de planning en uitvoering van activiteiten naar het Antarctisch gebied in acht genomen moeten worden. In de WbA vormt de vergunningplicht bedoeld in artikel 8 het centrale instrument voor regulering van activiteiten vanuit Nederland naar het Antarctische gebied. Met andere woorden, de vergunningprocedure vormt het centrale kader waarin, voorafgaand aan de uitvoering van een activiteit vanuit Nederland in Antarctica, wordt beoordeeld of deze activiteit in overeenstemming is met de wet en (– via de wet –) met het Protocol. Zo zal in het kader van de vergunningprocedure onder meer moeten worden beoordeeld of voldoende waarborgen bestaan dat ten gevolge van de activiteit op Antarctica niet in strijd met de WbA afvalstoffen zullen worden verwijderd of opgeslagen (zie met name de artikelen 4, 6 en 15 van de WbA), of voldoende zeker is dat strijd met de beginselen van artikel 3 van het Protocol wordt voorkomen (zie artikel 4, onder g, van de WbA), of voldoende invulling wordt gegeven aan de in artikel 3 van de wet neergelegde zorgplicht, of overeenkomstig artikel 9 van de wet in de vergunning toestemming kan worden verleend voor het verrichten van een handeling die in gevolge artikel 6, tweede lid, van de wet in beginsel is verboden, of redenen bestaan de vergunning te weigeren zoals gegronde vrees voor niet naleving van de wettelijke voorschriften (zie artikel 13, tweede lid, van de WbA), of men is voorbereid op ongewone voorvallen (zie de artikelen 24 en 25 van de WbA) en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden (zie artikel 14, derde lid, 15 en 16 van de WbA). Om al deze beoordelingen te kunnen maken zijn de gegevens vereist zoals in het besluit opgesomd.

Voorts moet worden opgemerkt dat een deel van de gegevens die worden gevraagd mede strekt ter implementatie van enkele elementen van artikel 3 van het Protocol en de artikelen 1 en 2 van bijlage I van het Protocol inzake de voorafgaande beoordeling van milieu-effecten. Zoals in de memorie van toelichting bij de WbA (pag.10) uiteen is gezet, wordt de plicht tot het uitvoeren van een voorafgaande milieu-effectbeoordeling voor activiteiten die niet meer dan een gering of tijdelijk effect kunnen veroorzaken, geïmplementeerd door middel van het vergunningeninstrument. In de memorie van toelichting is vermeld dat «de gegevens die bij de vergunningaanvraag overgelegd moeten worden, ten minste de informatie zullen moeten bevatten die vereist is bij een «eerste milieu-evaluatie» in de zin van het Protocol». De bedoelde elementen die expliciet in artikel 2 van bijlage I van het Protocol zijn genoemd, zijn neergelegd in de onderdelen a., d. en g. van artikel 3 van het besluit.

Tenslotte wordt nog gewezen op de artikelen 4:2, tweede lid, en 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, dient de aanvrager de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Deze bepaling kan worden beschouwd als algemene aanvulling op het onderhavige besluit en heeft als consequentie dat de aanvrager naast de specifieke elementen van het onderhavige besluit ook zelfstandig beoordeeld of bepaalde relevante gegevens nog ontbreken. Dit blijkt mede uit de gekozen formuleringen in dit besluit waaruit het niet limitatieve karakter van de opsomming van de te verstrekken gegevens blijkt. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, kan het bevoegd gezag – indien het van oordeel is dat de versterkte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking – aanvullende gegevens verlangen. Een voorbeeld vormt bijvoorbeeld de beoordeling als neergelegd in artikel 13, tweede lid, van de WbA, of sprake is van gegronde vrees dat de vergunninghouder niet overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde zal handelen. Voor deze beoordeling kan het in concrete situaties bijvoorbeeld wenselijk zijn om naast de gegevens inzake vakbekwaamheid e.d. ook te verzoeken om gegevens inzake eventuele strafrechtelijke veroordelingen op grond van het schenden van wettelijke voorschriften tijdens eerdere activiteiten in het Antarctisch gebied.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In het besluit worden veel begrippen gebruikt die in de WbA reeds zijn gedefinieerd. De definities uit de wet zijn ingevolge artikel 1 van de wet ook van toepassing op dit besluit.

Artikel 2

Op grond van artikel 2 van het besluit zal de vergunning voor de uitvoering van een activiteit moeten worden aangevraagd door de organisator van die activiteit.

Wat betreft het tijdstip van indiening van de aanvraag alsmede de planning van de activiteit wordt opgemerkt dat de aanvrager goed bedacht moet zijn op de tijd die met de gehele vergunningverleningsprocedure gemoeid kan zijn. Ingevolge artikel 21 van de WbA is met betrekking tot de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing. Gelet op artikel 3:28 van de Awb zal de aanvrager rekening moeten houden met een beslistermijn van (maximaal) 6 maanden. In de gevallen dat een milieu-effectrapportage moet worden gemaakt, kan die termijn oplopen tot 20 maanden. De aanvraag zal met het oog op de toepasselijke termijnen tijdig moeten worden ingediend.

Het formulier dat gebruikt moet worden voor het indienen van de aanvraag zal logischerwijs wat betreft de opzet grote overeenkomst met het onderhavige besluit vertonen. Met dit formulier wordt voorkomen dat elementen door de aanvrager over het hoofd zouden worden gezien en wordt een spoedige beoordeling bevorderd vanwege de overzichtelijkheid van de gegevens. Het formulier zal vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit kunnen worden opgevraagd bij de Directie Internationale Milieu Zaken van het Ministerie van VROM te Den Haag.

De reden dat de aanvraag (inclusief de daarbij behorende stukken) in viervoud moet worden ingediend hangt samen met het feit dat de aanvraag zo spoedig mogelijk na ontvangst binnen het Ministerie van VROM en het Ministerie van LNV zal moeten worden beoordeeld vanuit diverse invalshoeken. Wat betreft het aantal exemplaren dat wordt gevraagd is aangesloten bij het aantal exemplaren van de aanvraag voor een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (artikel 4.1, eerste lid, van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer).

Daarnaast zal een Engelse vertaling van de aanvraag moeten worden bijgevoegd. Deze vertaling is onder meer nodig ten behoeve van overleg met andere bevoegde gezagsinstellingen in andere Partijstaten bij het Protocol. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om het afstemmen van de uitoefening van bevoegdheden in verband met mogelijke overlap van de jurisdictie van de Antarctische regelgeving van de betreffende landen, om het afstemmen van diverse activiteiten die in een bepaalde periode in een zelfde gebied zouden moeten plaatsvinden met het oog op samenwerking, het voorkomen van cumulatieve milieu-effecten, e.d. of om het voeren van overleg inzake de uitleg van het Protocol. Voorts kan de vertaling worden gebruikt om personen met specifieke deskundigheid betreffende Antarctica en specifieke risico's van menselijke activiteiten te raadplegen.

Artikel 3

Onder a

De gegevens in dit onderdeel betreft informatie die een algemeen beeld geeft van de activiteit.

Invulling van het begrip «omvang, duur en intensiteit» zal per activiteit kunnen verschillen. Indien een activiteit bijvoorbeeld bestaat uit onderzoek verrichten naar pinguins zal het onder meer gaan om het aantal pinguins dat zal worden onderzocht, het aantal malen dat dit per dag zal gebeuren, het aantal dagen dat het onderzoek in beslag zal nemen, e.d.. Bij een toeristische activiteit zal het bijvoorbeeld gaan om het aantal personen dat zal deelnemen, de duur van het verblijf in het Antarctisch gebied en de aard van de handelingen (bijvoorbeeld bezoek van wetenschappelijke stations of avontuurlijke expedities).

Bij het aangeven van het doel van de activiteit en de reden om de activiteit in het Antarctisch gebied te laten plaatsvinden gaat het om twee te onderscheiden aspecten. Bij het doel van de activiteit kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het uitvoeren van een bepaald wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast wordt expliciet gevraagd naar de reden om de activiteit in het Antarctisch gebied plaats te laten vinden. Het gaat er daarbij niet om de noodzaak van een activiteit aan te tonen. Strikt genomen zullen immers de meeste activiteiten – met uitzondering van bijvoorbeeld operaties ten behoeve van het ongedaan maken van milieuschade – niet echt een noodzaak hebben. Wel is het voor de afweging van belangen in het kader van de beoordeling van de aanvraag van belang om te weten of het beoogde doel van de activiteit, bijvoorbeeld een bepaald wetenschappelijk onderzoek, enkel gediend kan worden met een activiteit in het Antarctisch gebied. Ook het doel als zodanig zal vanzelfsprekend bij de belangenafweging worden meegenomen.

Anders dan voor de activiteit als geheel zal, indien de aanvraag mede betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de WbA, de noodzaak om de handelingen in het Antarctisch gebied te laten plaatsvinden ingevolge artikel 9 van de WbA wel moeten worden aangetoond.

De reden dat onder 5 onder meer wordt gevraagd naar data en tijden waarop de daar genoemde gebieden en plaatsen bezocht worden heeft onder meer te maken met afstemming met andere partijstaten. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het inschatten van mogelijke cumulatieve effecten voor het Antarctisch milieu of voor onderlinge beïnvloeding van de activiteiten (bijvoorbeeld effecten van toerisme op wetenschappelijk onderzoek). Voorts nemen de historische plaatsen een bijzondere plaats in in de zorg die bepaalde claimende staten voor Antarctica hebben. Informele afstemming met het betreffende land kan in sommige situaties dan ook voor de hand liggen. Tenslotte is van belang dat de betreffende gegevens inzake data en tijden ook onderdeel zullen moeten uitmaken van de jaarlijkse rapportage overeenkomstig artikel VII, lid 5, van het Verdrag inzake Antarctica.

Wat betreft de plaatsen waarnaar onder omstandigheden zal worden uitgeweken, moet bijvoorbeeld worden gedacht aan andere plaatsen die worden bezocht omdat van de geplande route van de activiteit moet worden afgeweken vanwege bijvoorbeeld weersomstandigheden.

Wat betreft de alternatieven als bedoeld in onderdeel 7 gaat het zowel om de optie om de activiteit niet in het Antarctisch gebied te laten plaatsvinden als om de verschillende varianten (bijvoorbeeld wat betreft omvang en duur van de activiteit en de gebieden en plaatsen die worden bezocht) voor de activiteit binnen het Antarctisch gebied. Het in beschouwing nemen van de diverse alternatieven voor de voorgenomen activiteit en de mogelijke effecten van deze alternatieven vormt immers een onderdeel van de zogenaamde «eerste milieu-evaluatie» als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Bijlage I van het Protocol.

Onder b

Dit onderdeel heeft betrekking op de personen die betrokken zijn bij de activiteit.

Wat betreft de gegevens met betrekking tot de deskundigheid van de organisator onderscheidenlijk de in verband met de uitvoering van de activiteit werkzame personen moet onder meer worden gedacht aan de ervaring die deze personen reeds eerder hebben opgedaan met het uitvoeren van activiteiten in het Antarctisch gebied of andere gebieden die wat betreft omstandigheden vergelijkbare kenmerken vertonen. Ook kan gedacht worden aan ervaring ten aanzien van aspecten die van groot belang zijn voor de concrete activiteit, zoals bij een toeristische activiteit het beschikken over ervaring in het begeleiden van toeristen in een kwetsbaar natuurgebied.

Onder c

Dit onderdeel heeft betrekking op de benodigdheden voor de activiteit. Bij «onderkomens» als bedoeld onder 1 moet onder meer worden gedacht aan tenten en demontabele hutten. Ook het plaatsen van kant en klare tijdelijke verblijfplaatsen waarbij feitelijk geen sprake is van «bouwen», valt onder het onderhavige onderdeel.

Onder d

Bij dit onderdeel gaat het zowel om de nadelige gevolgen die de activiteit met zekerheid zal veroorzaken als om de nadelige gevolgen die door de activiteit veroorzaakt zouden kunnen worden. De inschatting hiervan vormt een belangrijk onderdeel van de milieu-effectbeoordeling als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van bijlage I van het Protocol. Ook het voorzorgsbeginsel dat in het geheel van internationale afspraken ter bescherming van het Antarctisch milieu een belangrijke plaats inneemt brengt met zich dat in het kader van de beoordeling van vergunningaanvragen niet enkel gekeken wordt naar de effecten die met zekerheid zullen optreden, maar dat ook acht wordt geslagen op de in kaart gebrachte risico's.

De cumulatieve effecten als bedoeld onder 3 van onderdeel d, zullen niet altijd eenvoudig in beeld kunnen worden gebracht. In dit verband is van belang dat vooralsnog geen internationale database bestaat waarin een volledig overzicht wordt gegeven van de activiteiten die vanuit de diverse landen naar de verschillende delen van Antarctica zijn gepland of gaande zijn. Overeenkomstig het gestelde in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt dit onderdeel dan ook expliciet beperkt tot de bestaande en geplande activiteiten – en daarmee de cumulatieve effecten – die redelijkerwijs bij de aanvrager bekend kunnen zijn. Per concreet geval kan de inzet die van de aanvrager redelijkerwijs gevergd kan worden om inzicht te krijgen in de cumulatieve effecten verschillen. Met name voor die gevallen waarin wetenschappelijke stations van andere landen worden bezocht of activiteiten worden verricht in samenwerking met andere landen, zullen de mogelijkheden om in overleg met het betreffende land de cumulatieve effecten in kaart te brengen groter zijn dan wanneer dergelijke stations niet worden bezocht of wanneer geen sprake is van samenwerking met andere landen.

Onder j en k

De reden dat gevraagd wordt naar eventuele contacten met andere organisatoren van Antarctische activiteiten dan wel met andere landen die partij zijn bij het Protocol komt met name voort uit de wens een goede afstemming te laten plaatsvinden tussen de uitvoering van de nationale regelgevingen in de diverse partijstaten. Aangezien de regelgevingen van landen vanuit jurisdictioneel oogpunt nogal wat overlap vertonen, is het bijvoorbeeld mogelijk dat diverse procedures lopen onder verschillende regelgevingen ten aanzien van een zelfde activiteit. Ook kan het bijvoorbeeld van belang zijn te weten dat de organisator met een bepaald land overleg voert over logistieke voorzieningen ten behoeve van een activiteit waarvoor in Nederland een vergunning wordt aangevraagd.

Artikelen 4 tot en met 7

In de artikelen 4 tot en met 7 wordt aangegeven dat aanvullende gegevens moeten worden verstrekt indien de aanvraag mede betrekking heeft op een handeling die in de aanhef van de betreffende artikelen is vermeld. Deze handelingen zijn in beginsel verboden op grond artikel 6, tweede lid, van de WbA. Op grond van artikel 3, onderdeel a, onder 3, van dit besluit, dienen in de aanvraag deze handelingen, alsmede doel en noodzaak van deze handelingen reeds te worden aangegeven. Ten aanzien van de handelingen die genoemd zijn in de aanhef van de artikelen 4 tot en met 7 bestaat echter behoefte aan enige aanvullende informatie. De reden hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat voor de genoemde handelingen in het Protocol, en dienovereenkomstig ook in de WbA, zeer specifieke eisen zijn geformuleerd. De betreffende handelingen vormen onderwerp van afzonderlijke vergunningplichten in het Protocol. De bedoelde vergunningplichten zijn geïntegreerd in de algemene vergunning zoals neergelegd in artikel 8 van de WbA en de daarmee verband houdende artikelen (artikel 6, tweede lid, artikel 9 en artikel 15). Dit verklaart de soms gedetailleerde gegevens die moeten worden verstrekt.

Ingevolge de artikelen 5 en 6 dient de aanvrager aan te geven welke voorzorgsmaatregelen hij heeft getroffen indien de aanvraag betrekking heeft op het binnen het Antarctisch gebied brengen van dieren en planten die behoren tot een soort aangewezen in Aanhangsel B bij Bijlage II bij het Protocol (andere dieren mogen niet worden ingevoerd) dan wel indien de aanvraag betrekking heeft op het binnen het Antarctisch gebied brengen van planten en dode dieren bestemd als voedsel.

In artikel 5, onder b, en artikel 6, onder b en c, worden specifieke voorzorgsmaatregelen genoemd die ingevolge het Protocol moeten worden getroffen. Daarom wordt bij die onderdelen van de aanvrager gevraagd aan te geven op welke wijze is gewaarborgd dat deze voorzorgsmaatregelen ook daadwerkelijk zullen en kunnen worden verricht.

Bij artikel 5, onder a en c, en artikel 6, onder d, kan de aanvrager zelf invulling geven aan de voorzorgsmaatregelen; in die onderdelen wordt slechts aangegeven welke gevolgen moeten worden voorkomen. Daarom wordt bij die onderdelen van de aanvrager gevraagd om aan te geven welke voorzorgsmaatregelen worden getroffen teneinde te waarborgen dat die gevolgen daadwerkelijk worden voorkomen.

Bij de in artikel 7, onder a, bedoelde handelingen gaat het niet om iedere menselijke gedraging, maar om handelingen zoals wetenschappelijk onderzoek, waarvan een beeld moet worden verkregen om de conformiteit van het bezoek aan het speciaal beschermd Antarctisch gebied met het beheersplan te kunnen beoordelen.

De in artikel 7, onder b, bedoelde beheersplannen voor speciaal beschermde gebieden kunnen worden opgevraagd bij de Directie Internationale Milieu Zaken van het Ministerie van VROM te Den Haag.

Artikel 8

Zoals ook al in de toelichting bij artikel 2 is aangegeven, kan de vergunningverleningsprocedure 6 maanden in beslag nemen en in geval een milieu-effectrapportage moet worden gemaakt zelfs 20 maanden. Het is dan ook niet uitgesloten dat zich gedurende die periode wijzigingen voordoen in de bij de aanvraag verstrekte gegevens. Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan de gegevens met betrekking tot de bij de activiteit betrokken personen. Ingevolge dit artikel dient de aanvrager de ministers daarvan zo spoedig mogelijk in kennis te stellen opdat hiermee bij de vergunningverlening rekening kan worden gehouden.

Wel wordt er op gewezen dat uit dit artikel niet de conclusie mag worden getrokken dat een aanvraag gedurende de procedure te allen tijde zonder meer kan worden gewijzigd of aangevuld. Het aan de hand van de aanvraag opgestelde ontwerpbesluit doorloopt immers een procedure die voorziet in inspraak door derden (Afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht). De ministers kunnen van oordeel zijn dat de wijzigingen van dien aard zijn dat alsnog een nieuwe voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen opdat geen inbreuk wordt gemaakt op de inspraakmogelijkheden van derden. Ook kan het zijn dat, gezien de gevolgen die de wijziging kan hebben voor het milieu, alsnog een (aanvulling op de) milieu-effectrapportage zal moeten worden gemaakt.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven