Besluit van 27 augustus 1998 tot wijziging van het Besluit overheidsaanbestedingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 6 april 1998, nr. 98023473 WJA/W;

Gelet op de artikelen 1, 2 en 3 van richtlijn nr. 97/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1997 tot wijziging van de Richtlijnen 92/50/EEG, 93/36/EEG en 93/37/EEG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, overheidsopdrachten voor leveringen respectievelijk overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PbEG L 328), alsmede op artikel 2 van de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen;

De Raad van State gehoord (advies van 12 juni 1998, nr. W10.98.0131);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 24 augustus 1998, nr. 98049032 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit overheidsaanbestedingen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. richtlijn 92/50/EEG: richtlijn nr. 92/50/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PbEG L 209), naar de tekst zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 97/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1997 (PbEG L 328);.

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. richtlijn 93/37/EEG: richtlijn nr. 93/37/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PbEG L 199), naar de tekst zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 97/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1997 (PbEG L 328);.

3. Onderdeel e komt te luiden:

e. richtlijn 93/36/EEG: richtlijn nr. 93/36/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (PbEG L 199), naar de tekst zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 97/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1997 (PbEG L 328);.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten: de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Trb.1994, 235).

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Aanbestedende diensten wenden zich zonder discriminatie en onder dezelfde voorwaarden als die welke zij voor gegadigden in Nederland stellen, tot aannemers, leveranciers en dienstverleners in andere lidstaten van de Europese Unie en in overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte die voldoen aan de vereisten, gesteld krachtens respectievelijk de richtlijnen 93/37/EEG, 93/36/EEG en 92/50/EEG.

  • 2. Aanbestedende diensten passen bij een procedure voor het plaatsen van een opdracht tegenover aannemers, leveranciers en dienstverleners in de lidstaten van de Europese Unie de voorwaarden, bedoeld in de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, toe, indien zij deze voorwaarden voor diezelfde procedure toepassen ten aanzien van aannemers, leveranciers en dienstverleners uit andere staten die partij bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten zijn en deze voorwaarden gunstiger voor hen zijn dan de voorwaarden, bedoeld in de richtlijnen 93/37/EEG, 93/36/EEG en 92/50/EEG.

C

Na artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

Aanbestedende diensten kunnen elke andere vorm van inschrijving dan schriftelijk, rechtstreeks of via de post, toestaan, indien zij er voor zorgen dat:

a. elke inschrijving alle informatie bevat die voor de beoordeling ervan nodig is;

b. het vertrouwelijk karakter van de inschrijvingen, in afwachting van de beoordeling ervan, wordt gerespecteerd;

c. de inschrijvingen, indien zulks om redenen van juridisch bewijs noodzakelijk is, zo snel mogelijk schriftelijk of door toezending van een gewaarmerkt afschrift worden bevestigd en

d. het openen van de inhoud van de inschrijvingen plaatsvindt na het verstrijken van de termijn voor indiening.

D

Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Voor het plaatsen van opdrachten voor de uitvoering van werken als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van richtlijn 93/37/EEG, die voldoen aan het bepaalde in artikel 6, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn en niet in de artikelen 4 en 5 van de richtlijn van toepassing zijn uitgesloten, passen de aanbestedende diensten de artikelen 6, zesde lid, 7, tweede tot en met vierde lid, 8, 9, 10, eerste tot en met vijfde lid, 11, eerste tot en met zevende lid, elfde en twaalfde lid, 12 tot en met 14, 18, eerste lid, 18, tweede lid, eerste volzin, 19 tot en met 21, 22, eerste tot en met derde lid, 23, tweede lid, 24 tot en met 28, 29, tweede tot en met vierde lid, en 30 van de richtlijn toe.

E

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

Onze Minister zendt ieder jaar uiterlijk op 31 oktober aan de Commissie het statistisch overzicht, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van richtlijn 93/37/EEG.

F

Artikel 11, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Voor het plaatsen van opdrachten voor leveringen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van richtlijn 93/36/EEG, die voldoen aan het bepaalde in artikel 5, eerste tot en met zesde lid, van de richtlijn en die niet in de artikelen 2, eerste lid, 3 en 4 van de richtlijn van toepassing zijn uitgesloten, passen de aanbestedende diensten de artikelen 5, zevende lid, 6, tweede tot en met vierde lid, 7, 8, eerste tot en met vijfde lid, 9, eerste tot en met vijfde lid en negende en tiende lid, 10 tot en met 13, 15, eerste en tweede lid, 15, derde lid, eerste volzin, 16 tot en met 18, 19, eerste tot en met derde lid, 20 tot en met 24, 25, tweede tot en met vierde lid, 26, 27 en 30 van de richtlijn toe.

G

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Onze Minister zendt ieder jaar uiterlijk op 31 oktober aan de Commissie het statistisch overzicht, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van richtlijn 93/36/EEG.

H

Artikel 15, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Voor het plaatsen van opdrachten voor dienstverlening als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van richtlijn 92/50/EEG, die voldoen aan het bepaalde in artikel 7 van de richtlijn en niet in de artikelen 4 tot en met 6 van de richtlijn van toepassing zijn uitgesloten, passen de aanbestedende diensten de artikelen 2, 3, tweede lid, 7, tweede lid, 8 tot en met 12, 14, eerste tot en met vijfde lid, 15, eerste en tweede lid, 16, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, 17, eerste, tweede, zesde en zevende lid, 18 tot en met 21, 23, eerste lid, 23, tweede lid, eerste volzin, 24 tot en met 26, 27, eerste tot en met derde lid, 28, tweede lid, 29 tot en met 34, 35, tweede tot en met vierde lid, en 36 tot en met 38 van de richtlijn toe.

I

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

Onze Minister zendt ieder jaar uiterlijk op 31 oktober aan de Commissie het statistisch overzicht, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van richtlijn 92/50/EEG.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 27 augustus 1998

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de vijftiende september 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

1.1 WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten1

Op 15 april 1994 is in Marrakech de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie totstandgekomen. Bijlage 4 van deze overeenkomst bevat de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten2 (verder: de Overeenkomst). Blijkens de considerans van de Overeenkomst heeft deze tot doel een internationaal kader van evenwichtige rechten en verplichtingen op het gebied van overheidsopdrachten tot stand te brengen met het oog op een verdere liberalisatie en uitbreiding van de wereldhandel. De Overeenkomst is een plurilaterale overeenkomst, dat wil zeggen dat niet alle WTO-lidstaten partij zijn, maar alleen degene die zich daarvoor apart hebben aangemeld. Partij bij de Overeenkomst zijn: Griekenland, Luxemburg, Noorwegen, Zweden, België, Denemarken, de Europese Gemeenschap, Finland, Frankrijk, Spanje3, de Verenigde Staten van Amerika, Japan, Zwitserland, Canada, Zuid-Korea, Israël, Aruba4, Hongkong/China, Liechtenstein en Singapore5. Het is mogelijk dat in een later stadium andere landen van buiten de EG alsnog tot de Overeenkomst toetreden. De Overeenkomst is op grond van artikel XXIV, eerste lid, van de Overeenkomst op 1 januari 1996 in werking getreden.

Ten gevolge van de Overeenkomst moeten de partijen bij de Overeenkomst in principe hun markten voor overheidsopdrachten openen voor aanbieders uit de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst. Deze markten worden hierdoor geopend voor buitenlandse concurrentie. De tot stand gekomen overeenkomst betekent een wezenlijke bijdrage op de weg naar liberalisatie van de wereldhandel. Alleen al in de Europese Gemeenschap bedraagt de omvang van dit deel van de markt zo'n 720 miljard ECU. Om deze liberalisatie ook daadwerkelijk van de grond te krijgen bevat de Overeenkomst een aantal procedures die moeten waarborgen dat buitenlandse aanbieders dezelfde kansen krijgen als de nationale aanbieders.

Gezien het karakter en de inhoud van de Overeenkomst heeft de Minister van Economische Zaken er reeds op 9 januari 1996 in een bekendmaking6 op gewezen, dat aanbestedende diensten er rekening mee moeten houden dat de rechter in een concreet geval tot het oordeel kan komen dat de bepalingen van de Overeenkomst zich sinds de inwerkingtreding van de Overeenkomst op 1 januari 1996 lenen voor rechtstreekse werking (dat wil zeggen dat men er zich voor de rechterlijke instanties van de Gemeenschap of een lidstaat op kan beroepen). Om deze reden deden aanbestedende diensten er al vanaf 1 januari 1996 verstandig aan om met de inhoud van de Overeenkomst rekening te houden.

De Overeenkomst heeft niet alleen gevolgen voor de Nederlandse aanbestedende diensten, maar in principe ook voor de Nederlandse leveranciers, dienstverleners en aannemers. Allereerst kunnen deze aanbieders meer concurrentie verwachten op hun (Europese) thuismarkt. Daar staat tegenover dat ook voor hen nieuwe markten open gaan. De onder de Overeenkomst vallende aanbestedende diensten van de andere landen die partij zijn bij de Overeenkomst, zullen hen in principe op voet van gelijkheid met de aanbieders uit het land van de aanbestedende dienst moeten laten meedingen naar de opdrachten voor dienstverlening, leveringen en werken die deze aanbestedende diensten verstrekken. De procedure verloopt volgens het recht van het land van de aanbestedende dienst, dat uiteraard wel in overeenstemming met de Overeenkomst behoort te zijn. Uitnodigingen tot deelneming aan een voorgenomen aanbesteding worden kenbaar gemaakt door middel van de in bijlage II van de Overeenkomst per verdragspartij aangewezen publicatiebladen. Voor Nederland is dat het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De voorgeschiedenis van de Overeenkomst begint bij de op 30 oktober 1947 te Genève totstandgekomen Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (verder: GATT) (Stb. K 4407). In deze overeenkomst werden overheidsaankopen expliciet uitgesloten van de GATT-regels. De Tokio-Ronde van 1979 resulteerde in de op 12 april 1979 te Genève totstandgekomen Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (verder: GATT-Code). De GATT-Code was beperkt tot leveranties van goederen aan centrale overheden. Nu alle partijen die lid waren van de GATT-Code ook partij zijn geworden bij de Overeenkomst, zal de GATT-Code naar alle waarschijnlijkheid worden afgeschaft. Vrijwel gelijktijdig met de afronding van de onderhandelingen van de Uruguay-Ronde is eind 1993 overeenstemming bereikt over de Overeenkomst.

De Overeenkomst bevat onder meer anti-discriminatiebepalingen, regels met betrekking tot drempelbedragen, de aankondiging van geplande aanbestedingen, de aanbestedingsprocedure, de kwalificatie-eisen voor aanbieders en de technische specificaties waarin de kenmerken van de aan te schaffen producten of dienstverlening worden omschreven, en een rechtstreeks klachtrecht voor benadeelde aanbieders bij een rechterlijke instantie of een onafhankelijke beroepsinstantie.

In meer dan één opzicht is de reikwijdte van de Overeenkomst ruimer dan die van de GATT-Code. Zo is de Overeenkomst niet alleen van toepassing op opdrachten voor leveringen, maar ook op opdrachten voor dienstverlening en opdrachten voor werken, indien de waarde van een opdracht boven het vastgestelde drempelbedrag uitgaat. Verder is de reikwijdte van de Overeenkomst ook ruimer ten aanzien van de kring van aanbestedende diensten die de aanbestedingsregels moeten toepassen. Anders dan de GATT-Code, die als gezegd alleen van toepassing is op centrale overheden, is de Overeenkomst ook van toepassing op andere overheden en bepaalde openbare nutsinstellingen.

Wat dat laatste betreft, bevatten de bijlagen I.1, I.2 en I.3 van de Overeenkomst lijsten waarin instanties worden genoemd, die de aanbestedingsregels moeten naleven. In bijlage I.1 van de Overeenkomst betreffende de instanties van de centrale overheid staan voor Nederland vermeld alle ministeries, inclusief de daaronder ressorterende diensten, het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, Hoge Colleges van Staat, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en de Nationale Ombudsman; deze lijst is limitatief. De opsommingen in de bijlagen I.2 en I.3 van de Overeenkomst zijn vanwege de grote aantallen daargenoemde instanties niet-limitatief.

In bijlage I.2 van de Overeenkomst staat voor Nederland een aantal zogenaamde sub-central government entities vermeld, zoals waterschappen, instellingen van wetenschappelijk onderwijs, door het Rijk gefinancierde universiteiten en academische ziekenhuizen.

In bijlage I.3 van de Overeenkomst staan alle overige instanties, die hun opdrachten volgens de bepalingen van de Overeenkomst moeten plaatsen. Aangezien het hier gaat om bedrijven of publiekrechtelijke lichamen in de water-, elektriciteit-, openbaar vervoer-, haven- of luchthavensector en deze sectoren door de Europese Gemeenschap in een afzonderlijke, nog niet gepubliceerde, richtlijn worden behandeld, wordt hier niet verder op bijlage I.3 van de Overeenkomst ingegaan.

De bijlagen I.4 en I.5 van de Overeenkomst vermelden de categorieën van dienstverlening en werken waarop de Overeenkomst van toepassing is.

Hoewel de Overeenkomst is geënt op de oorspronkelijke aanbestedingsrichtlijnen van de Europese Gemeenschap, zijn er, zoals uit het bovenstaande blijkt, op diverse onderdelen afwijkingen. In verband daarmee zal vanuit de rijksoverheid in de komende tijd zorgvuldig aandacht worden besteed aan de informatievoorziening over de consequenties van de Overeenkomst en de daaruit voortvloeiende aanpassingen van de richtlijnen. Het Interdepartementale Overlegorgaan Europese Aanbestedingen zal een geactualiseerde uitgave van de brochures over overheidsaanbestedingen publiceren en daarnaast in zijn nieuwsbrieven ingaan op specifieke aspecten van de nieuwe regelgeving. Verder zal de in 1997 door het Ministerie van Economische Zaken over aanbestedingen geopende internet-site – waarin de aanbestedingsrichtlijnen op zo overzichtelijk mogelijke wijze worden weergegeven en ook de mogelijkheid tot het stellen van vragen is opgenomen – hieraan aandacht worden besteed.

De Overeenkomst is voor het gehele Koninkrijk goedgekeurd1, maar door het Koninkrijk alleen voor Aruba bekrachtigd2. Nederland als zodanig is derhalve geen partij bij de Overeenkomst.

Nederland heeft afgezien van een ratificatie van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten naast de EG, omdat de externe bevoegdheid van de EG op het terrein van de overheidsopdrachten een exclusieve bevoegdheid betreft en Nederland derhalve niet bevoegd is de overeenkomst te ratificeren. Deze conclusie is gebaseerd op de volgende overwegingen.

De voornaamste gemeenschappelijke regels op het terrein van de overheidsopdrachten bestaan uit richtlijnen met als rechtsbasis de artikelen 57, tweede lid, 66, en/of 100 A EG. Gelet op de inhoud van deze regels, is daarmee door de gemeenschapsinstellingen totale harmonisatie beoogd op dit terrein en niet slechts minimumharmonisatie. In ieder geval moet worden geconcludeerd dat de EG een exclusieve interne bevoegdheid heeft verworven op het terrein van overheidsopdrachten.

Indien de EG een interne bevoegdheid heeft, maar niet is voorzien in de uitdrukkelijke toekenning van een externe bevoegdheid aan de EG, beschikt zij, volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (verder: het Hof), over een van de interne bevoegdheid afgeleide externe bevoegdheid. Aangezien de gemeenschappelijke regels op het terrein van overheidsopdrachten niet uitdrukkelijk voorzien in de toekenning van een externe bevoegdheid aan de EG, heeft de EG op dit terrein een afgeleide externe bevoegdheid. Bezien moet worden of deze afgeleide externe bevoegdheid een exclusieve bevoegdheid is.

Het Hof heeft geconcludeerd dat artikel 100 A EG niet als zodanig de basis kan vormen voor een exclusieve bevoegdheid van de EG (Advies 1/94, Jur. 1994, p. I-5267, r.o. 88 en 101), maar op dat artikel gebaseerde «harmonisatiemaatregelen [kunnen] de vrijheid van de Lid-Staten om met derde landen te onderhandelen, [...] beperken, ja zelfs hun die bevoegdheid kunnen ontnemen» (Advies 1/94, r.o. 88). Dit geldt mijns inziens mutatis mutandis voor harmonisatiemaatregelen die zijn gebaseerd op andere artikelen dan artikel 100 A EG, zoals de artikelen 57, tweede lid, en 66 EG.

Derhalve moet worden onderzocht in welke gevallen sprake is van een exclusieve externe bevoegdheid van de EG. Volgens de rechtspraak van het Hof is dat het geval indien:

a. de EG in haar interne wetgeving bepalingen heeft opgenomen betreffende de aan onderdanen van derde landen toe te kennen behandeling, of indien zij haar instellingen uitdrukkelijk de bevoegdheid heeft verleend om met derde landen te onderhandelen (Advies 1/94, r.o. 95); of

b. de harmonisatie op een bepaald beleidsterrein volledig is (Advies 1/94, r.o. 96); of

c. in enigerlei vorm gemeenschappelijke regels zijn getroffen en die gemeenschappelijke regels zouden kunnen worden aangetast of aan de betekenis hiervan afbreuk zou kunnen worden gedaan doordat de lidstaten, individueel of collectief optredend, jegens derde landen verplichtingen aangaan (zaak 22/70, Jur. 1971, p. 263, r.o. 17; zie bv. ook Advies 2/91, Jur. 1993, p. I-1061, r.o. 9–11).

Aan de hand van deze drie door het Hof geformuleerde criteria moet worden getoetst of de externe bevoegdheid van de EG op het terrein van de overheidsopdrachten exclusief is.

a. In de gemeenschappelijke regels op het terrein van overheidsopdrachten zijn geen bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de behandeling van onderdanen van derde landen en deze regels voorzien, zoals gezegd, ook niet in de uitdrukkelijke bevoegdheid van de EG om met derde landen te onderhandelen.

b. Zoals hierboven gesteld, zijn de interne regels op het terrein van overheidsopdrachten volledig geharmoniseerd, maar ten aanzien van de betrekkingen met derde landen is door de gemeenschapsinstellingen aan de lidstaten een (marginale) bevoegdheid toegekend om, onder voorwaarden, overeenkomsten met andere staten aan te gaan (zie de artikelen 5 van richtlijn nr. 92/50/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PbEG L 209), 4 van richtlijn nr. 93/36/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (PbEG L 199) en 5 van richtlijn nr. 93/37/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PbEG L 199); zie ook de memorie van toelichting bij de Rijkswet van 21 december 1994 tot goedkeuring van het op 15 april 1994 tot stand gekomen verdrag tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, kamerstukken II, 1994/95, 23 961 (R 15 125), nr. 3, p. 85). Deze bevoegdheid om overeenkomsten aan te gaan met derde landen is door de gemeenschapsinstellingen beperkt tot enkele welomschreven gevallen. Hieruit leid ik af dat de gemeenschapsinstellingen van mening zijn dat de EG een exclusieve externe bevoegdheid heeft waarvan zij slechts in de hierboven bedoelde gevallen afstand hebben willen doen. Omdat deze bevoegdheid door de gemeenschapsinstellingen aan de lidstaten is toegekend, ben ik tevens van mening dat deze instellingen de toekenning van deze bevoegdheid aan de lidstaten geheel of ten dele ongedaan kunnen maken door de externe bevoegdheid zelf uit te oefenen. Ik ben dan ook van mening dat deze bevoegdheid van de lidstaten om met derde landen overeenkomsten te sluiten als gevolg van het sluiten door de EG van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten beperkt is jegens de partijen bij deze overeenkomst.

c. Ten slotte moet worden onderzocht of de interne regels met betrekking tot overheidsopdrachten zouden kunnen worden aangetast dan wel of aan de betekenis daarvan afbreuk zou kunnen worden gedaan doordat lidstaten partij worden bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten. Ik acht dit in theorie niet uitgesloten, omdat de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten inschrijvers uit derde landen die partij zijn bij de overeenkomst in bepaalde gevallen meer rechten toekent dan inschrijvers uit lidstaten van de Europese Unie hebben op grond van de interne regels. Op dit moment doet een dergelijk risico zich niet voor, omdat de EG zelf partij is bij de overeenkomst en door het stellen van aanvullende gemeenschappelijke regels een dergelijke discriminatoire behandeling van onderdanen van de EG heeft voorkomen (zie de artikelen 38bis van richtlijn 92/50/EEG, 33bis van richtlijn 93/37/EEG; vgl. ook artikel 28 van richtlijn 93/36/EEG). Desalniettemin zou dit risico zich kunnen voordoen, indien de EG de overeenkomst zou opzeggen en lidstaten van de Europese Unie daarbij partij zouden blijven. In dat geval zouden de gemeenschappelijke regels met betrekking tot overheidsopdrachten worden aangetast en zou aan de betekenis van deze regels afbreuk worden gedaan. Het bestaan van dit risico acht ik voldoende reden om te concluderen dat de EG over een exclusieve externe bevoegdheid beschikt op het terrein van de overheidsopdrachten.

Aan deze conclusie doet niet af dat de goedkeuring van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten voor de EG slechts heeft plaatsgevonden voor het gedeelte dat onder de bevoegdheid van de EG valt (artikel 2, eerste lid, van het Besluit 94/800/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994, PbEG L 336/1). Artikel 2 van dit besluit heeft niet alleen betrekking op de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, maar ook op andere plurilaterale overeenkomsten die tot stand zijn gekomen in het kader van de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie. Het artikel sluit dan ook niet uit dat de EG op het terrein van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten exclusief extern bevoegd is. Overigens wordt ook niet door artikel 2, eerste lid, uitgesloten dat de EG op alle onderdelen van alle betrokken plurilaterale overeenkomsten exclusief extern bevoegd is. Wat dat betreft is van belang dat de zinsnede «wat betreft het gedeelte dat onder haar bevoegdheid valt» nog voldoende ruimte biedt voor uiteenlopende conclusies in die gevallen waarin van het Hof van Justitie van de EG geen duidelijkheid is verkregen over het al dan niet exclusieve karakter van de bevoegdheid van de EG. Hoewel het Hof op het terrein van de overheidsopdrachten (nog) geen duidelijkheid heeft verschaft, zijn er evenwel voldoende argumenten om aan te nemen dat de EG op het terrein van de overheidsopdrachten exclusief extern bevoegd is.

De exclusieve externe bevoegdheid van de EG op het terrein van de overheidsopdrachten blijkt ook uit de exclusieve sluiting door de EG op 12 april 1979 van het GATT-verdrag inzake overheidsaankopen (PbEG 1980, L 71), zoals gewijzigd (PbEG 1987, L 345) en op 25 mei 1993 van de Overeenkomst in de vorm van een verklaring van intentie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake overheidsopdrachten (PbEG L 125). Het verdrag dat in het kader van de Wereldhandelsorganisatie tot stand is gekomen, is weliswaar ruimer dan deze verdragen, maar dat doet mijns inziens niet af aan de exclusieve externe bevoegdheid van de EG op dit terrein. De verruiming heeft betrekking op de aard van de aan te besteden opdrachten en de herkomst van de aanbesteders. In alle gevallen betreft het voorschriften die binnen de EG volledig zijn geharmoniseerd.

Nederland is uiteraard wel als lidstaat van de Europese Unie verplicht richtlijn 97/52/EG uit te voeren. Voor Nederland is nu aan de orde de uitvoering van richtlijn 97/52/EG. Deze uitvoering is ook mogelijk doordat artikel 2 van de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen een grondslag biedt voor het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur die strekken tot uitvoering van een communautaire maatregel inzake aanbestedingen.

1.2 Richtlijn 97/52/EG

Op 22 december 1994 heeft de Raad van de Europese Unie de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie1 goedgekeurd2. Op 30 december 1994 heeft de Europese Gemeenschap de Overeenkomst geratificeerd3 en is daardoor bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst op 1 januari 1996 partij bij de Overeenkomst geworden.

Naar aanleiding van de Overeenkomst is richtlijn nr. 97/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1997 vastgesteld tot wijziging van de Richtlijnen 92/50/EEG, 93/36/EEG en 93/37/EEG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, overheidsopdrachten voor leveringen respectievelijk overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PbEG L 328)(verder: richtlijn 97/52/EG). Richtlijn 97/52/EG wijzigt richtlijn nr. 92/50/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PbEG L 209)(verder: richtlijn 92/50/EEG), richtlijn nr. 93/36/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (PbEG L 199)(verder: richtlijn 93/36/EEG) en richtlijn nr. 93/37/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PbEG L 199)(verder: richtlijn 93/37/EEG). De drie gewijzigde richtlijnen regelen in hoofdzaak de verhoudingen tussen aanbestedende diensten in de Europese Gemeenschap en aanbieders in de Europese Gemeenschap met betrekking tot overheidsopdrachten voor dienstverlening, leveringen en uitvoering van werken. Voor de nutssector is er een aparte richtlijn1.

De wijzigingen van richtlijn 97/52/EG hebben betrekking op de drempelbedragen voor overheidsopdrachten voor dienstverlening, leveringen en werken, de gegevensverschaffing bij afwijzing, verkorte termijnen bij vooraankondiging, wijze van indienen van inschrijvingen en het statistisch overzicht. Voorts wordt een zogenaamd non-discriminatiebeginsel geïntroduceerd, inhoudende dat bij het gunnen van overheidsopdrachten de lidstaten van de Europese Unie in hun onderlinge betrekkingen voorwaarden toepassen die even gunstig zijn als die welke zij bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst toepassen tegenover andere staten. De laatste wijziging is een extra wijziging door de Europese Gemeenschap aangebracht die overigens weer wel indirect met de Overeenkomst heeft te maken; op deze laatstbedoelde wijziging wordt ingegaan in paragraaf 2.6.

De werking van richtlijn 97/52/EG zal in de toekomst waarschijnlijk ook worden uitgebreid naar de overige staten2 die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER). Het daartoe benodigde EER-besluit is echter nog niet genomen. Wanneer dat besluit is genomen, zal het Besluit overheidsaanbestedingen zo nodig en ook tijdig worden aangepast.

2. Inhoud van richtlijn 97/52/EG

Bij de omzetting van richtlijn 97/52/EG in nationale regelgeving zijn de volgende onderwerpen relevant:

2.1 Drempelbedragen

Indien de waarde van een opdracht voor dienstverlening, leveringen of uitvoering van werken het desbetreffende drempelbedrag overschrijdt, is een aanbestedende dienst verplicht de Europese regels voor overheidsopdrachten toe te passen. De artikelen 1, eerste en derde lid, 2, eerste lid, en 3, eerste lid, van richtlijn 97/52/EG wijzigen de drempelbedragen met betrekking tot dienstverlening (artikel 7, eerste, tweede en achtste lid, en 13, eerste en tweede lid, van richtlijn 92/50/EEG), leveringen (artikel 5, eerste lid, van richtlijn 93/36/EEG) en uitvoering van werken (artikel 6, eerste en tweede lid, van richtlijn 93/37/EEG). Ten opzichte van de tekst van de bestaande richtlijnen komen er door deze wijzigingen voor opdrachten voor dienstverlening en voor opdrachten voor de uitvoering van werken nieuwe drempelbedragen bij en komt een aantal drempelbedragen in SDR3 in plaats van in ECU te luiden. Doordat de SDR en de ECU op dit moment vrijwel evenveel waard zijn, zijn de consequenties van de meeste van deze wijzigingen op dit moment niet meer dan marginaal.

De wijzigingen zijn echter niet marginaal voor aanbestedende diensten bij de centrale overheid die opdrachten voor dienstverlening verstrekken. Voor opdrachten voor dienstverlening van zulke aanbestedende diensten geldt in de meeste gevallen (zie 2.1.1 voor de uitzonderingen) een apart drempelbedrag (130 000 SDR) dat aanzienlijk lager is dan het drempelbedrag (200 000 ECU) in de bestaande richtlijnen. Als gevolg hiervan moeten aanbestedende diensten bij de centrale overheid bij de meeste opdrachten voor dienstverlening veel eerder dan voorheen de Europese aanbestedingsregels toepassen. Doordat de aanbestedende diensten echter is geadviseerd1 reeds vanaf 1 januari 1996 de nieuwe, lagere drempelbedragen te hanteren, zullen de praktische gevolgen van het voorliggend besluit op dit punt gering zijn.

2.1.1 Drempelbedragen voor dienstverlening

In richtlijn 92/50/EEG worden voor opdrachten voor dienstverlening twee drempelbedragen aan het reeds bestaande drempelbedrag toegevoegd. Welk drempelbedrag van toepassing is, is afhankelijk van het soort dienstverlening waarvoor de opdracht wordt verleend en van de opdrachtgever (het nieuwe artikel 7, eerste lid, onder a, van richtlijn 92/50/EEG).

Het oude drempelbedrag van 200 000 ECU blijft gelden voor opdrachten die van de werking van de Overeenkomst zijn uitgezonderd, maar waarvoor de EG-aanbestedingsrichtlijnen van toepassing blijven. Dit zijn:

1. alle opdrachten voor dienstverlening die verband houden met een opdracht voor de uitvoering van werken en die worden geplaatst door een andere instantie dan een aanbestedende dienst, waarvoor door een aanbestedende dienst meer dan 50% subsidie wordt verleend en

2. opdrachten van aanbestedende diensten voor:

a. de in bijlage I B van richtlijn 92/50/EEG genoemde categorieën van dienstverlening,

b. de in categorie 8 van bijlage I A van richtlijn 92/50/EEG genoemde categorieën van dienstverlening (Onderzoek- en Ontwikkelingsdiensten) en

c. de dienstverlening van categorie 5 van bijlage I A van richtlijn 92/50/EEG met de CPC-referentienummers 7524, 7525 en 7526 (bepaalde telecommunicatiediensten).

Voor de opdrachten voor dienstverlening, genoemd in de categorieën 1 tot en met 4, 6 en 7, 9 tot en met 16 van bijlage I A van richtlijn 92/50/EEG, worden door wijziging van artikel 7, eerste lid, onder a, twee nieuwe drempelbedragen geïntroduceerd. De toepassing hiervan is afhankelijk van het soort aanbestedende dienst. Voor de aanbestedende diensten van een centrale overheid (zie bijlage I van richtlijn 93/36/EEG) wordt het nieuwe drempelbedrag 130 000 SDR, voor de overige aanbestedende diensten 200 000 SDR.

Voor prijsvragen wordt aangesloten bij de driedeling van drempelbedragen zoals die hiervoor is beschreven (het gewijzigde artikel 13, eerste en tweede lid, van richtlijn 92/50/EEG). Voor opdrachten die niet onder de Overeenkomst vallen, blijft een drempelbedrag van 200 000 ECU gelden. Voor de resterende opdrachten voor dienstverlening geldt voor de aanbestedende diensten bij de centrale overheid een drempelbedrag van 130 000 SDR en voor de overige aanbestedende diensten een drempelbedrag van 200 000 SDR.

2.1.2 Drempelbedragen voor leveringen

In richtlijn 93/36/EEG blijft voor opdrachten voor leveringen de indeling in twee categorieën aanbestedende diensten, elk met een eigen drempelbedrag, ongewijzigd. Ook het drempelbedrag van 130 000 SDR voor opdrachten voor leveringen van aanbestedende diensten bij de centrale overheid blijft hetzelfde. Wel is het drempelbedrag voor opdrachten voor leveringen aan de overige aanbestedende diensten naar aanleiding van de Overeenkomst van 200 000 ECU gewijzigd in 200 000 SDR (het gewijzigde artikel 5, eerste lid, onder a, van richtlijn 93/36/EEG).

2.1.3 Drempelbedragen voor werken

In richtlijn 93/37/EEG blijft voor opdrachten voor de uitvoering van werken het oude drempelbedrag van 5 000 000 ECU gelden voor overheidsopdrachten aan andere instanties dan een aanbestedende dienst waarvoor een aanbestedende dienst meer dan 50% subsidie verleent. Voor alle andere overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken is het drempelbedrag 5 000 000 SDR (het gewijzigde artikel 6, eerste lid, van richtlijn 93/37/EEG). Dit onderscheid is het gevolg van het feit dat de reikwijdte van de Overeenkomst voor opdrachten voor de uitvoering van werken minder ruim is dan de reikwijdte van richtlijn 93/37/EEG.

De tegenwaarden in ECU en in nationale valuta van alle drempelbedragen worden in beginsel om de twee jaar herzien. In het begin van de maand november voorafgaand aan het kalenderjaar, waarin de nieuwe tegenbedragen gaan gelden, worden zij in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen vermeld (de nieuwe artikelen 7, eerste lid, onder b en c, van richtlijn 92/50/EEG, 5, eerste lid, onder c en d, van richtlijn 93/36/EEG en 6, tweede lid, onder a, van richtlijn 93/37/EEG). Bij alle drempelbedragen wordt uitgegaan van de waarde van de opdracht exclusief BTW. De tegenwaarden in de nationale valuta van de drempelbedragen voor overheidsopdrachten, geldig van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999, zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen 1998 C 221.

2.2 Gegevensverschaffing bij afwijzing

In de door richtlijn 97/52/EG gewijzigde artikelen 12, eerste en tweede lid, van richtlijn 92/50/EEG, 7, eerste en tweede lid, van richtlijn 93/36/EEG en 8, eerste en tweede lid, van richtlijn 93/37/EEG worden verdergaande eisen gesteld aan de informatie die aan afgewezen gegadigden of inschrijvers bij een gunning moet worden meegedeeld. Nieuw is bij opdrachten voor leveringen en voor werken dat het verzoek van een afgewezen gegadigde of inschrijver daartoe schriftelijk moet zijn. Voor opdrachten voor diensten bestond dit vereiste al. Naast de redenen van afwijzing van een aanvraag of inschrijving op een aanbesteding en de vermelding van de naam van de begunstigde, moeten nu aan iedere inschrijver, die een aan de eisen beantwoordende offerte heeft gedaan, ook de kenmerken en relatieve voordelen van de uitgekozen offerte worden bekend gemaakt.

De aanbestedende diensten kunnen evenwel op grond van de genoemde artikelen besluiten geen gegevens betreffende de gunning van de opdracht mee te delen, indien openbaarmaking van deze gegevens de toepassing van de wet- of regelgeving in de weg zou staan, in strijd zou zijn met het openbaar belang, schade zou kunnen toebrengen aan de rechtmatige, commerciële belangen van bepaalde openbare of particuliere ondernemingen, dan wel de eerlijke mededinging tussen de dienstverleners, leveranciers of aannemers zou kunnen schaden.

Ten slotte moeten aanbestedende diensten gegadigden en inschrijvers zo spoedig mogelijk, desgevraagd schriftelijk, in kennis te stellen van de besluiten die zijn genomen inzake de gunning van de opdracht, met inbegrip van de redenen waarom zij hebben besloten een opdracht waarvoor een oproep tot mededinging was gedaan niet te plaatsen of de procedure opnieuw te beginnen. Nieuw is dat de aanbestedende dienst op grond van de genoemde artikelen uit eigen beweging de gegadigden en inschrijvers moet informeren en geen verzoek daartoe meer kan afwachten. Gehandhaafd blijft de bestaande verplichting om alle besluiten die in het kader van een aanbestedingsprocedure zijn genomen (gunning, stopzetten van een procedure en het starten van een nieuwe procedure), mee te delen aan het Bureau voor Officiële Publicaties der Europese Gemeenschappen.

2.3 Verkorte termijnen bij vooraankondiging

Door de invoering van een nieuw lid 1bis in artikel 10 en een nieuw lid 3bis in artikel 11 van richtlijn 93/36/EEG wordt verkorting van de termijn voor ontvangst van aanbiedingen bij opdrachten voor leveringen mogelijk, indien er een vooraankondiging van voornemens voor opdrachten is gedaan. Deze mogelijkheid bestond reeds bij opdrachten voor dienstverlening en bij opdrachten voor de uitvoering van werken (artikelen 18, tweede lid, en 19, vierde lid, van richtlijn 92/50/EEG en 12, tweede lid, en 13, vierde lid, van richtlijn 93/37/EEG), maar ontbrak bij opdrachten voor leveringen.

Bij openbare procedures als bedoeld in artikel 18 van richtlijn 92/50/EEG, artikel 10 van richtlijn 93/36/EEG en artikel 12 van richtlijn 93/37/EEG kan de termijn voor ontvangst van aanbiedingen worden verkort van 52 tot 22 dagen (was 36 dagen). Het uitgangspunt blijft echter een verkorting tot de gebruikelijke 36 dagen. Tegenover de mogelijkheid van verdere verkorting staat dat de voorwaarden voor verkorting zijn verzwaard. De vooraankondiging moet minimaal 52 dagen en maximaal 12 maanden voor de aankondiging van de opdracht zijn verzonden aan het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Verder moet de vooraankondiging ten minste evenveel gegevens bevatten als vermeld in model B1 van een aankondiging, voorzover die gegevens op het ogenblik van de publicatie van de vooraankondiging beschikbaar zijn. De voorwaarde dat de vooraankondiging moet zijn gedaan naar het voorbeeld van model A2, blijft gehandhaafd.

Bij niet-openbare procedures als bedoeld in de artikelen 19 van richtlijn 92/50/EEG, 11 van 93/36/EEG en 13 van richtlijn 93/37/EEG blijft de bestaande mogelijkheid tot verkorting van de termijn voor de ontvangst van aanbiedingen van 40 tot 26 dagen ongewijzigd, indien de vooraankondiging naar het model A is opgesteld en in Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen is bekendgemaakt. De vooraankondiging moet in het vervolg wel minimaal 52 dagen en maximaal 12 maanden voor de aankondiging van de opdracht zijn verzonden aan het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Bovendien moet in het vervolg de vooraankondiging ten minste evenveel gegevens bevatten als vermeld in model C3 (niet-openbare procedure) of in voorkomend geval in model D4 (procedure van gunning via onderhandelingen), voorzover die gegevens op het ogenblik van de publicatie van de vooraankondiging beschikbaar zijn.

2.4 Wijze van indienen van inschrijvingen

Aan de drie genoemde EEG-richtlijnen is toegevoegd dat inschrijvingen schriftelijk, rechtstreeks of via de post, worden ingediend (de gewijzigde artikelen 23, tweede lid, eerste volzin, van richtlijn 92/50/EEG, 15, derde lid, eerste volzin, van richtlijn 93/36/EEG en 18, tweede lid, eerste volzin, van richtlijn 93/37/EEG).

De nieuwe artikelen 23, tweede lid, tweede volzin, van richtlijn 92/50/EEG, 15, derde lid, tweede volzin, van richtlijn 93/36/EEG en 18, tweede lid, tweede volzin, van richtlijn 93/37/EEG bieden de lidstaten echter de mogelijkheid elke andere vorm van indiening van de inschrijving op een aanbesteding dan schriftelijk, rechtstreeks of via de post, toe te staan. Een andere vorm van indiening moet wel voldoen aan bepaalde eisen van volledigheid, juridische bewijskracht, vertrouwelijkheid en het niet openen van de inschrijvingen voor het verstrijken van de termijn van indiening.

Om de aanbestedende diensten op dit punt een zo groot mogelijke vrijheid van handelen te bieden, wordt van deze mogelijkheid in het voorliggend besluit gebruik gemaakt door de invoering van een nieuw artikel 5a in het Besluit overheidsaanbestedingen. Wanneer aanbieders, die zich op grote afstand van de aanbestedende dienst bevinden, willen inschrijven op aanbestedingen kan het bijvoorbeeld wenselijk zijn om van snellere communicatiemiddelen gebruik te kunnen maken dan de post, zoals per fax. Hoe dat per fax zou kunnen, wordt hierna in de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel C, uiteengezet.

2.5 Statistisch overzicht

Na inwerkingtreding van het voorliggend besluit worden alle in de gewijzigde artikelen 39, eerste lid, van richtlijn 92/50/EEG, 31, eerste lid, van richtlijn 93/36/EEG en 34, eerste lid, van richtlijn 93/37/EEG bedoelde statistische overzichten jaarlijks aan de Commissie gezonden. Tot nu toe was een jaarlijkse verstrekking alleen vereist voor het statistische overzicht met betrekking tot opdrachten voor leveringen aan aanbestedende diensten van een centrale overheid (genoemd in bijlage I van richtlijn 93/36/EEG).

Statistische overzichten met betrekking tot opdrachten voor leveringen aan andere dan de in bijlage I van richtlijn 93/36/EEG genoemde aanbestedende diensten en statistische overzichten van alle opdrachten voor de uitvoering van werken of opdrachten voor dienstverlening werden voorheen om de twee jaar verstuurd.

Voorts worden in de artikelen 39, tweede lid, van richtlijn 92/50/EEG, artikel 31, tweede lid, van richtlijn 93/36/EEG en 34, tweede lid, van richtlijn 93/37/EEG wijzigingen met betrekking tot de inhoud van de statistische overzichten aangebracht. Daarmee komen te vervallen de bestaande verschillen tussen de richtlijnen 92/50/EEG, 93/36/EEG en 93/37/EEG, met betrekking tot de minimumeisen die aan het statistisch overzicht worden gesteld.

In de statistische overzichten worden van alle aanbestedende diensten voor opdrachten voor dienstverlening, voor leveringen en voor de uitvoering van werken het aantal en de waarde van de geplaatste opdrachten, waarvan de waarde hoger is dan de drempel, vermeld. De vermelding geschiedt voor aanbestedende diensten bij de centrale overheid voor elke aanbestedende dienst afzonderlijk. Voor alle andere aanbestedende diensten kan de vermelding geschieden per categorie van aanbestedende diensten. Zo mogelijk wordt er een onderverdeling gemaakt naar:

– procedure,

– categorie van diensten, producten of werken,

– nationaliteit van de dienstverlener, leverancier of aannemer aan wie de opdracht is gegund, en

– in geval van gunning via onderhandelingen, onderverdeeld overeenkomstig artikel 11 van richtlijn 92/50/EEG, artikel 9, eerste lid, van richtlijn 93/36/EEG of artikel 7 van richtlijn 93/37/EEG, onder opgave van het aantal en de waarde van de aan elke lidstaat en aan derde landen gegunde opdrachten.

De onderverdeling naar categorie van diensten, producten, of werken geschiedt volgens de nomenclatuur die wordt gebruikt in bijlage I van richtlijn 92/50/EEG, van de nomenclatuur die in artikel 9, eerste lid, van richtlijn 93/36/EEG wordt bedoeld, respectievelijk de nomenclatuur die in bijlage II van richtlijn 93/37/EEG wordt gebruikt.

Daarnaast worden vermeld:

1. van elke aanbestedende dienst bij de centrale overheid:

– de totale geraamde waarde van de geplaatste opdrachten voor dienstverlening, van de geplaatste opdrachten voor leveringen en van de geplaatste opdrachten voor werken, waarvan de waarde lager is dan de daarvoor geldende drempel en

– het aantal en de totale waarde van de opdrachten voor dienstverlening, voor leveringen en voor de uitvoering van werken die door elke aanbestedende dienst zijn geplaatst op grond van de afwijkingen van de Overeenkomst;

2. van alle andere aanbestedende diensten de totale waarde van de opdrachten voor dienstverlening, voor leveringen en voor de uitvoering van werken die door elke categorie aanbestedende diensten zijn geplaatst op grond van de afwijkingen van de Overeenkomst.

Ten slotte worden vermeld andere, volgens de procedures van de artikelen 40, derde lid van richtlijn 92/50/EEG, 32, tweede lid, van richtlijn 93/36/EEG en 35, derde lid, van richtlijn 93/37/EEG te bepalen, statistische gegevens die nodig zijn volgens de Overeenkomst.

Dit betekent voor de statistische overzichten van opdrachten voor dienstverlening en van opdrachten voor werken, dat in het vervolg:

– een onderscheid wordt gemaakt tussen de gegevens van de aanbestedende diensten bij de centrale overheid en die van alle andere aanbestedende diensten; daarbij worden de gegevens van de aanbestedende diensten bij de centrale overheid per aanbestedende dienst vermeld; de gegevens van de andere aanbestedende diensten worden per categorie vermeld;

– melding wordt gemaakt van de totale geraamde waarde van de door elke aanbestedende dienst bij de centrale overheid geplaatste opdrachten voor dienstverlening waarvan de waarde lager is dan de drempel;

– voor de onderverdeling in categorieën van diensten en categorieën van werken de nomenclatuur, die wordt gebruikt in bijlage I van richtlijn 92/50/EEG, respectievelijk bijlage II van richtlijn 93/37/EEG, wordt gebruikt;

– andere, volgens de procedure van artikel 40, derde lid, van richtlijn 92/50/EEG, respectievelijk artikel 35, derde lid, van richtlijn 93/37/EEG bepaalde, statistische gegevens, die volgens de Overeenkomst nodig zijn, worden vermeld.

Dit betekent voor het statistisch overzicht van opdrachten voor levering, dat in het vervolg:

– voor aanbestedende diensten die niet tot de centrale overheid behoren de gegevens niet meer per aanbestedende dienst afzonderlijk, maar per categorie aanbestedende dienst worden vermeld;

– de gegevens die in verband met de GATT-Overeenkomst werden verstrekt, zijn vervangen door de hierboven genoemde gegevens in verband met de Overeenkomst;

– voor de onderverdeling in categorieën producten de nomenclatuur, die in artikel 9, eerste lid, van richtlijn 93/36/EEG wordt bedoeld, wordt gebruikt.

Doordat de aanbestedende diensten krachtens de artikelen 8, eerste lid, 12, eerste lid, en 16, eerste lid, van het Besluit overheidsaanbestedingen zijn gehouden de Minister van Economische Zaken de informatie te verstrekken welke hij voor de statistische overzichten nodig heeft, zullen deze wijzigingen ook consequenties hebben voor de informatieverstrekking van de aanbestedende diensten aan de Minister. De bijlagen 1, 2, 3 en 4 bij de Regeling gegevensverstrekking overheidsaanbestedingen en aanbestedingen nutssector zullen hiertoe worden aangepast.

2.6 Non-discriminatie

Op het vlak van het tegengaan van discriminatie voorziet richtlijn 97/52/EG in een tweetal typen maatregelen.

Aan de richtlijnen 92/50/EEG en 93/37/EEG is door invoeging van nieuwe artikelen 38bis, respectievelijk 33bis, toegevoegd dat bij het gunnen van overheidsopdrachten voor dienstverlening en de uitvoering van werken de lidstaten van de Europese Unie in hun onderlinge betrekkingen voorwaarden toepassen die even gunstig zijn als die welke zij bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst toepassen tegenover andere staten. De aanleiding hiervoor is dat sommige bepalingen van de Overeenkomst gunstiger voorwaarden voor de inschrijvers inhouden dan de richtlijnen 92/50/EEG en 93/37/EEG. De nieuwe artikelen beogen te voorkomen dat inschrijvers van buiten de Gemeenschap bij overheidsopdrachten in de Gemeenschap in een gunstigere positie komen dan inschrijvers in de Gemeenschap.

Op grond van de tweede volzin van de artikelen 38bis van richtlijn 92/50/EEG en 33bis van richtlijn 93/37/EEG raadplegen de lidstaten elkaar te dien einde in het kader van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten over de uit hoofde van de Overeenkomst te treffen maatregelen.

De vraag rijst wat nu precies het karakter van de artikelen 38bis van richtlijn 92/50/EEG en 33bis van richtlijn 93/37/EEG is. Moeten de eerste en tweede volzin daarvan gezien worden als één procedurele bepaling gericht aan het adres van de lidstaten zelf? Of komt aan de eerste volzin zelfstandige, inhoudelijke betekenis toe? Het laatste is mijns inziens het geval. Immers, de eerste volzin van genoemde bepalingen bevat een resultaatsverplichting dat aanbieders uit de Gemeenschap minstens even gunstig moeten worden behandeld als aanbieders uit derde landen die partij bij de Overeenkomst zijn. Daarbij zal duidelijk zijn dat de opdracht in de tweede volzin van genoemde bepalingen aan de lidstaten om elkaar te raadplegen op zichzelf niet voldoende is om zeker te stellen dat dit resultaat ook inderdaad wordt bereikt. Bij nader inzien moet dan ook worden geconstateerd dat de woorden «te dien einde» in de aanhef van de tweede volzin van genoemde bepalingen wel erg klemmend zijn geformuleerd en daarmee een te nauwe koppeling tussen het bepaalde in de eerste en tweede volzin van genoemde bepalingen leggen. In deze redenering word ik bovendien gesterkt door de onvoorwaardelijke formulering van de zesde overweging in de preambule van richtlijn 97/52/EG.

Uitgaande van de zelfstandige, inhoudelijke betekenis van de artikelen 38bis van richtlijn 92/50/EEG en 33bis van richtlijn 93/37/EEG, zullen deze bepalingen in de nationale regelgeving moeten worden uitgevoerd. Daarbij kan niet volstaan worden met terugverwijzing naar de richtlijnartikelen, omdat deze artikelen zich tot de lidstaten zelf richten en niet tot de aanbestedende diensten.

Aan de richtlijnen 93/36/EEG en 93/37/EEG is door wijziging van respectievelijk artikel 5, zevende lid, en artikel 6, zesde lid, toegevoegd dat de aanbestedende diensten ervoor zorgen dat er geen discriminatie tussen leveranciers of aannemers plaatsvindt.

2.7 Advies bij het opstellen van overheidsopdrachten

Ten aanzien van het inwinnen van advies bij het opstellen van overheidsopdrachten staat in de tiende overweging van richtlijn 97/52/EG dat de aanbestedende diensten bij het opstellen van specificaties voor een bepaalde opdracht advies mogen vragen of aanvaarden, mits een dergelijk advies niet leidt tot uitschakeling van de mededinging. In de toelichting bij het gewijzigd voorstel voor richtlijn 97/52/EG1 merkt de Commissie hierover op dat deze overweging ten doel heeft uitdrukkelijk te wijzen op een punt dat reeds voortvloeit uit het bestaande Gemeenschapsrecht zoals dit wordt toegepast ten aanzien van technisch advies. Want hoewel niets in het bestaande Gemeenschapsrecht eraan in de weg staat dat aanbestedende diensten bij het opstellen van technische specificaties voor een bepaalde opdracht advies zouden vragen of aanvaarden van een onderneming die zou kunnen deelnemen aan de aanbestedingsprocedure, bestaat die mogelijkheid krachtens het huidige Gemeenschapsrecht niet indien daardoor het beginsel van de gelijke behandeling, met name door het uitschakelen van de mededinging, in het gedrang zou komen. Gezien deze stand van zaken is het niet noodzakelijk de bepalingen van de richtlijn te wijzigen om haar in overeenstemming te brengen met artikel VI, lid 4, van het GPA1. Bijgevolg verandert er niets ten aanzien van de bestaande situatie van het vragen van advies bij het opstellen van overheidsopdrachten.

3. Omzetting van richtlijn 97/52/EG in nationale regelgeving

Tot uitvoering van richtlijn 97/52/EG wordt het Besluit overheidsaanbestedingen door het voorliggende besluit aangepast. De uitvoering geschiedt voornamelijk door te verwijzen naar bepalingen van de door richtlijn 97/52/EG gewijzigde richtlijnen 92/50/EEG, 93/36/EEG en 93/37/EEG.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van richtlijn 97/52/EG hebben de lidstaten tot 13 oktober 1998 de tijd om aan de richtlijn te voldoen. Ondanks deze ruime periode is het van belang dat dit besluit zo spoedig mogelijk van kracht wordt. De Overeenkomst naar aanleiding waarvan richtlijn 97/52/EG tot stand is gekomen, is namelijk reeds op 1 januari 1996 in werking getreden. Zoals eerder is opgemerkt2, is er in een publicatie in de Staatscourant op gewezen, dat er rekening mee moet worden gehouden dat de rechter in een concreet geval tot het oordeel kan komen dat de bepalingen van de Overeenkomst zich lenen voor rechtstreekse werking. De onduidelijkheid van deze situatie verdwijnt door de uitvoering van richtlijn 97/52/EG in de nationale wetgeving.

Naar aanleiding van de Overeenkomst is er door de Europese Gemeenschap nog een tweede wijzigingsrichtlijn opgesteld, die op de aanbestedingen in de nutssector betrekking heeft. Deze richtlijn zal op een later tijdstip worden omgezet in nationale regelgeving, omdat deze richtlijn ten tijde van het ontwerpen van dit besluit nog niet van kracht was.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A

Het Besluit overheidsaanbestedingen gaat in beginsel (zie hierna bij de onderdelen B en C) uit van een stelsel van statische verwijzingen naar de bepalingen van de diverse EG-richtlijnen op het terrein van overheidsopdrachten. Dit maakt het noodzakelijk in het definitie-artikel bij wijziging van de richtlijnen verwijzingen naar de gewijzigde richtlijnen op te nemen.

Tevens voorziet onderdeel A in een definiëring van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten; dit is nodig vanwege het nieuwe tweede lid van artikel 2 van het Besluit overheidsaanbestedingen.

Artikel I, onderdeel B

Aan artikel 2 van het Besluit overheidsaanbestedingen is een tweede lid toegevoegd ter uitvoering van de nieuw ingevoegde artikelen 38bis van richtlijn 92/50/EEG en 33bis van richtlijn 93/37/EEG. Voor een toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar hoofdstuk I, Algemeen, paragraaf 2.6, van deze nota.

Qua wetgevingstechniek wordt in het Besluit overheidsaanbestedingen doorgaans volstaan met terugverwijzing naar de relevante artikelen van de richtlijn. Hiermee kon echter in het geval van de nieuwe artikelen 38bis van richtlijn 92/50/EEG en 33bis van richtlijn 93/37/EEG niet worden volstaan, omdat deze richtlijnartikelen zich tot de lidstaten zelf richten en niet tot de aanbestedende diensten. Het uitschrijven van de beide artikelen in het nieuwe tweede lid van artikel 2 is daarom geboden.

Hoewel richtlijn 93/36/EEG met betrekking tot het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen geen met de artikelen 38bis van richtlijn 92/50/EEG en 33bis van richtlijn 93/37/EEG vergelijkbare bepaling bevat, worden ook de leveranciers in het tweede lid van artikel 2 van het Besluit overheidsaanbestedingen genoemd. Uit de vermelding van richtlijn 93/36/EEG in de vijfde overweging van richtlijn 97/52/EG blijkt immers dat de reden, waarvoor artikel 38bis aan richtlijn 92/50/EEG en artikel 33bis aan richtlijn 93/37/EEG zijn toegevoegd, ook voor richtlijn 93/36/EEG geldt.

Wanneer het besluit om richtlijn 97/52/EEG van toepassing te laten zijn op de Europese Economische Ruimte is genomen, zal artikel 2, tweede lid, van het Besluit overheidsaanbestedingen ook moeten gaan gelden voor aannemers, leveranciers en dienstverleners in de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Voor een verdere toelichting op dat punt wordt verwezen naar hoofdstuk I, Algemeen, paragraaf 1.2.

Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de bestaande tekst van artikel 2 van het Besluit overheidsaanbestedingen aan te passen aan de terminologie van het op 7 februari 1992 te Maastricht tot stand gekomen Verdrag betreffende de Europese Unie (Trb. 1992, 74).

Artikel I, onderdeel C

Ingevolge de nieuwe artikelen 23, tweede lid, eerste volzin, van richtlijn 92/50/EEG, 15, derde lid, eerste volzin, van richtlijn 93/36/EEG en 18, tweede lid, eerste volzin, van richtlijn 93/37/EEG en de artikelen 15, eerste lid, 11, eerste lid, respectievelijk 6, eerste lid, van het Besluit overheidsaanbestedingen moeten inschrijvingen op aanbestedingen in principe schriftelijk, rechtstreeks of via de post, worden ingediend.

Ingevolge de nieuwe artikelen 23, tweede lid, tweede volzin, van richtlijn 92/50/EEG, 15, derde lid, tweede volzin, van richtlijn 93/36/EEG en 18, tweede lid, tweede volzin, van richtlijn 93/37/EEG en artikel 5a van het Besluit overheidsaanbestedingen moeten inschrijvingen op aanbestedingen in principe schriftelijk, rechtstreeks of via de post, worden ingediend. Lidstaten kunnen echter elke andere vorm van indiening toestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het nieuwe artikel 5a van het Besluit overheidsaanbestedingen wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door aanbestedende diensten de gelegenheid te bieden de indiening van inschrijvingen anders dan schriftelijk, rechtstreeks of via de post, toe te staan, mits deze aanbestedende diensten ervoor zorgen dat aan een viertal vereisten wordt voldaan. Deze vereisten staan in het nieuwe artikel 5a van het Besluit overheidsaanbestedingen vermeld en zijn letterlijk overgenomen uit de bovengenoemde richtlijnbepalingen.

Het in het vierde vereiste genoemde «openen van de inhoud van de inschrijvingen» kan ruim worden opgevat. Voldoende is dat geen kennis kan worden genomen van de inhoud van de inschrijvingen. Dit is in overeenstemming met de bedoeling van het vierde vereiste, namelijk te voorkomen dat een aanbestedende dienst door, vóór het verstrijken van de termijn van inschrijving, kennis te nemen van de inhoud van inschrijvingen, invloed uitoefent op de inschrijvingen. Een striktere uitleg zou leiden tot de onbedoelde consequentie dat sommige vormen van inschrijving op voorhand niet kunnen worden gebruikt, omdat er geen opening voor nodig is, zoals bijvoorbeeld een fax. De indiening van een inschrijving per fax moet echter ook mogelijk kunnen zijn, zolang maar de geheimhouding van de inhoud van de inschrijving is gewaarborgd tot aan het sluiten van de termijn van indiening. Dit kan door een fax te laten binnenkomen bij bijvoorbeeld een onafhankelijk adviesbureau of een notariskantoor. Ook in dat geval kan, ervan uitgaande dat de bewoordingen van de desbetreffende richtlijnartikelen ruim kunnen worden opgevat, van het na zekere tijd openen van de inhoud van de inschrijvingen zoals dat in de richtlijnen is bedoeld, worden gesproken.

Qua wetgevingstechniek wordt in het Besluit overheidsaanbestedingen doorgaans volstaan met terugverwijzing naar de relevante artikelen van de richtlijn. Hiermee kon echter in het geval van de nieuwe artikelen 23, tweede lid, tweede volzin, van richtlijn 92/50/EEG, 15, derde lid, tweede volzin, van richtlijn 93/36/EEG en 18, tweede lid, tweede volzin, van richtlijn 93/37/EEG niet worden volstaan, omdat deze richtlijnartikelen zich tot de lidstaten zelf richten en niet tot de aanbestedende diensten. Het uitschrijven van deze artikelen in het nieuwe artikel 5a is daarom geboden.

Artikel I, onderdelen D, F en H

In de artikelen 6, eerste lid, 11, eerste lid, en 15, eerste lid, van het Besluit overheidsaanbestedingen worden de artikelen van de richtlijnen 93/37/EEG, 93/36/EEG, respectievelijk 92/50/EEG opgesomd, die de aanbestedende diensten moeten toepassen bij het plaatsen van opdrachten voor de uitvoering van werken, leveringen, respectievelijk dienstverlening. Aan de opsomming in artikel 6, eerste lid, van het Besluit overheidsaanbestedingen worden de artikelen 6, zesde lid (non-discriminatie), en 18, tweede lid, eerste volzin (wijze van indienen van inschrijvingen), van richtlijn 93/37/EEG toegevoegd. Aan de opsomming in artikel 11, eerste lid, van het Besluit overheidsaanbestedingen worden de artikelen 5, zevende lid (non-discriminatie), en 15, derde lid, eerste volzin (wijze van indienen van inschrijvingen), van richtlijn 93/36/EEG toegevoegd. Aan de opsomming in artikel 15, eerste lid, van het Besluit overheidsaanbestedingen wordt artikel 23, tweede lid, eerste volzin, van richtlijn 92/50/EEG (wijze van indienen van inschrijvingen) toegevoegd. Voor een toelichting hierop wordt volstaan met een verwijzing naar hoofdstuk I, Algemeen, paragraaf 2, van deze nota.

Overigens moet er op worden gewezen dat de inhoud van een aantal artikelen in de richtlijnen 93/37/EEG, 93/36/EEG en 92/50/EEG, waarnaar de artikelen 6, eerste lid, en 7, tweede lid, 11, eerste en tweede lid, respectievelijk 15, eerste lid, en 18, tweede lid, van het Besluit overheidsaanbestedingen verwijzen, is gewijzigd. Het betreft de artikelen 6, eerste en tweede lid (drempelbedragen), 8, eerste en tweede lid (gegevensverschaffing bij afwijzing), 12, tweede lid (verkorte termijnen bij vooraankondiging), en 13, vierde lid (idem) van richtlijn 93/37/EEG, de artikelen 5, eerste lid (drempelbedragen), 7, eerste en tweede lid (gegevensverschaffing bij afwijzing), 10, lid 1bis (nieuw)(verkorte termijnen bij vooraankondiging), en 11, lid 3bis (nieuw)(idem) van richtlijn 93/36/EEG en de artikelen 7, eerste en tweede lid (drempelbedragen), 12, eerste en tweede lid (gegevensverschaffing bij afwijzing), 13, eerste en tweede lid (drempelbedragen bij prijsvragen), 18, tweede lid (verkorte termijnen bij vooraankondiging), en 19, vierde lid (idem) van richtlijn 92/50/EEG. Voorts vervalt artikel 7, achtste lid, van richtlijn 92/50/EEG. Voor de betekenis van deze wijzigingen wordt verwezen naar hoofdstuk I, Algemeen, paragraaf 2, van deze nota.

Ook zijn de bijlagen IV van richtlijn 93/37/EEG, I en IV van richtlijn 93/36/EEG en III van richtlijn 92/50/EEG gewijzigd. Met uitzondering van bijlage I van richtlijn 93/36/EEG bevatten deze bijlagen modellen voor de aankondiging van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, leveringen, respectievelijk dienstverlening. Aanbestedende diensten moeten deze modellen gebruiken bij het aankondigen van hun opdrachten. De verplichting daartoe volgt uit de artikelen 6, eerste lid, 11, eerste lid, en 15, eerste lid, van het Besluit overheidsaanbestedingen juncto de artikelen 11, zesde lid, van richtlijn 93/37/EEG, 9, vierde lid, van richtlijn 93/36/EEG respectievelijk 17, eerste lid, van richtlijn 92/50/EEG. Bijlage I van richtlijn 93/36/EEG bevat een lijst van aanbestedende instanties van centrale overheden waarvoor in sommige gevallen andere regels gelden.

Artikel I, onderdelen E, G en I

De statistische overzichten van opdrachten voor werken, van opdrachten voor leveringen en van opdrachten voor dienstverlening, bedoeld in de artikelen 34, eerste lid, van richtlijn 93/37/EEG, 31, eerste lid, van richtlijn 93/36/EEG, respectievelijk 39, eerste lid, van richtlijn 92/50/EEG, moeten ingevolge deze bepalingen in het vervolg ieder jaar aan de Commissie worden gezonden. Voorheen hoefde alleen ten aanzien van opdrachten voor leveringen van de in bijlage I van richtlijn 93/36/EEG genoemde aanbestedende diensten (centrale overheden) jaarlijks een statistisch overzicht te worden verstuurd. Van opdrachten voor leveringen van de andere aanbestedende diensten en van alle opdrachten voor werken en alle opdrachten voor dienstverlening gebeurde dit om de twee jaar. Dit onderscheid vervalt. De hier aan de orde zijnde herziening van de artikelen 9, 13 en 17 van het Besluit overheidsaanbestedingen strekt tot implementatie van de herziene artikelen 34 van richtlijn 93/37/EEG, 31 van richtlijn 93/36/EEG, respectievelijk 39 van richtlijn 92/50/EEG.

Artikel II

In hoofdstuk I, Algemeen, paragraaf 3, is er op gewezen dat sinds de inwerkingtreding van de Overeenkomst door het uitblijven van richtlijn 97/52/EG een onduidelijke situatie is ontstaan. Om een einde te maken aan deze onduidelijkheid, is het wenselijk dat dit besluit zo snel mogelijk in werking treedt. Daarom wordt ernaar gestreefd het Besluit tot wijziging van het Besluit overheidsaanbestedingen zo spoedig mogelijk in het Staatsblad te plaatsen, hetgeen inwerkingtreding impliceert op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Transponeringstabel

artikelen in richtlijn 97/52/EG (tussen haakjes de wijzigingen in de richtlijnen 92/50/EEG, 93/36/EEG en 93/37/EEG)artikelen in het Besluit overheidsaanbestedingen
1. wijziging richtlijn 92/50/EEG (dienstverlening)
1, punt 1, onder a (wijz. artikel 7, eerste en tweede lid)15, eerste lid, behoeft geen wijziging
1, punt 1, onder b (artikel 7, achtste lid, geschrapt)15, eerste lid, behoeft geen wijziging
1, punt 2 (wijz. artikel 12, eerste en tweede lid)15, eerste lid, en 18, tweede lid, behoeven geen wijziging
1, punt 3 (wijz. artikel 13, eerste en tweede lid)15, tweede lid, behoeft geen wijziging
1, punt 4 (wijz. artikel 18, tweede lid)15, eerste lid, behoeft geen wijziging
1, punt 5 (wijz. artikel 19, vierde lid)15, eerste lid, behoeft geen wijziging
1, punt 6 (nieuw tweede lid, eerste volzin, bij artikel 23)15, eerste lid, aanpassen
1, punt 6 (nieuw tweede lid, tweede volzin, bij artikel 23)5a (nieuw)
1, punt 7 (nieuw artikel 38bis, eerste volzin)2, tweede lid (nieuw)
1, punt 7 (nieuw artikel 38bis, tweede volzin)behoeft geen omzetting
1, punt 8 (wijz. artikel 39, eerste lid)17 aanpassen
1, punt 8 (wijz. artikel 39, tweede lid)bijlage 3 Rgo behoeft aanpassing
1, punt 8 (wijz. artikel 39, derde lid)behoeft geen omzetting
1, punt 9 (wijz. van bijlage III)behoeft geen omzetting
2. wijziging richtlijn 93/36/EEG (leveringen)
2, punt 1, onder a (wijz. artikel 5, eerste lid)11, eerste en tweede lid, behoeft geen wijziging
2, punt 1, onder b (nieuw zevende lid bij artikel 5)11, eerste lid, aanpassen
2, punt 2 (wijz. artikel 7, eerste en tweede lid)11, eerste lid, en 14, tweede lid, behoeven geen wijziging
2, punt 3 (nieuw lid 1bis bij artikel 10)11, eerste lid, behoeft geen wijziging
2, punt 4 (nieuw lid 3bis bij artikel 11)11, eerste lid, behoeft geen wijziging
2, punt 5 (nieuw derde lid, eerste volzin, bij artikel 15)11, eerste lid, aanpassen
2, punt 5 (nieuw derde lid, tweede volzin, bij artikel 15)5a (nieuw)
2, punt 6 (wijz. artikel 29)behoeft geen omzetting
2, punt 7 (wijz. artikel 31, eerste lid)13 aanpassen
2, punt 7 (wijz. artikel 31, tweede lid)bijlagen 1 en 2 Rgo behoeven aanpassing
2, punt 7 (wijz. artikel 31, derde lid)behoeft geen omzetting
2, punt 8 (wijz. bijlagen I en IV)behoeft geen omzetting
3. wijziging richtlijn 93/37/EEG (werken)
3, punt 1, onder a (wijz. artikel 6, eerste en tweede lid)6, eerste lid, en 7, tweede lid, behoeven geen wijziging
3, punt 1, onder b (nieuw zesde lid bij artikel 6)6, eerste lid, aanpassen
3, punt 2 (wijz. artikel 8, eerste en tweede lid)6, eerste lid, behoeft geen wijziging
3, punt 3 (wijz. artikel 12, tweede lid)6, eerste lid, behoeft geen wijziging
3, punt 4 (wijz. artikel 13, vierde lid)6, eerste lid, behoeft geen wijziging
3, punt 5 (nieuw tweede lid, eerste volzin, bij artikel 18)6, eerste lid, aanpassen
3, punt 5 (nieuw tweede lid, tweede volzin, bij artikel 18)5a (nieuw)
3, punt 6 (nieuw artikel 33bis, eerste volzin)2, tweede lid (nieuw)
3, punt 6 (nieuw artikel 33bis, tweede volzin)behoeft geen omzetting
3, punt 7 (wijz. artikel 34, eerste lid)9 aanpassen
3, punt 7 (wijz. artikel 34, tweede lid)bijlage 4 Rgo behoeft aanpassing
3, punt 7 (wijz. artikel 34, derde lid)behoeft geen omzetting
3, punt 8 (wijz. bijlage IV)behoeft geen omzetting
4behoeft geen omzetting
5behoeft geen omzetting

Rgo: Regeling gegevensverstrekking overheidsaanbestedingen en aanbestedingen nutssector

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Stb. 1997, 436.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 oktober 1998, nr. 195.

XNoot
1

WTO staat voor World Trade Organisation.

XNoot
2

Gepubliceerd in het Engels in PbEG 1994 L 336, p. 273 en in Trb. 1994, 235, p. 406 en in het Nederlands in PbEG 1996 C 256 en in Trb. 1995, 130, p. 438.

XNoot
3

Trb. 1995, 130, p. 514.

XNoot
4

Trb. 1996, 325, p. 3–4.

XNoot
5

WTO/GPA-report 1997 van 27/10.

XNoot
6

Bekendmaking van 9 januari 1996 betreffende de inwerkingtreding van het verdrag inzake overheidsopdrachten (Agreement on Government Procurement) (Trb. 130, 19 juli 1995), Stcrt. 1996, 10.

XNoot
7

Een integrale versie is gepubliceerd in Trb. 1966, 1.

XNoot
2

Trb. 1996, 325, p. 4.

XNoot
1

Artikel 2 van de Rijkswet van 21 december 1994 tot goedkeuring van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag tot oprichting van de Wereld Handelsorganisatie, met bijlagen 1, 2 en 3, en van het eveneens op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake overheidsopdrachten, met bijlage (Stb. 947).

XNoot
1

De Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie is gepubliceerd in de bijlage van het in noot 2 vermelde goedkeuringsbesluit.

XNoot
2

Besluit nr. 94/800/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986–1994) voortvloeiende overeenkomsten (PbEG L 336).

XNoot
3

Trb. 1995, 130, p. 514.

XNoot
1

Richtlijn nr. 93/38/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PbEG L 199).

XNoot
2

Het betreft Liechtenstein, Noorwegen en IJsland.

XNoot
3

SDR staat voor Special Drawing Rights. Dit zijn speciale trekkingsrechten uitgegeven door het IMF, die recht geven op het verkrijgen van omwisselbare valuta. De waarde van de SDR is gekoppeld aan de waarde van een zogenaamde mand van de belangrijkste valuta van de wereld.

XNoot
1

Zie noot 6 op pag. 5.

XNoot
1

De tegenwaarde van de drempelbedragen in Nederlandse guldens voor de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999 zijn ook gepubliceerd in de IOEA-nieuwsbrief nr. 9 van januari 1998. De nieuwsbrief is verkrijgbaar bij het IOEA, tel. 070-3798820.

XNoot
2

Model A is opgenomen in de bijlagen III, IV, respectievelijk IV, van de richtlijnen 92/50/EEG, 93/36/EEG, respectievelijk 93/37/EEG.

XNoot
1

Model B is opgenomen in de bijlagen III, IV, respectievelijk IV, van de richtlijnen 92/50/EEG, 93/36/EEG, respectievelijk 93/37/EEG.

XNoot
3

Model C is opgenomen in de bijlagen III, IV, respectievelijk IV, van de richtlijnen 92/50/EEG, 93/36/EEG, respectievelijk 93/37/EEG.

XNoot
4

Model D is opgenomen in de bijlagen III, IV, respectievelijk IV, van de richtlijnen 92/50/EEG, 93/36/EEG, respectievelijk 93/37/EEG.

XNoot
1

Gewijzigd voorstel voor richtlijn 97/52/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1996, COM(96) 623 def., p. 5–6.

XNoot
1

GPA staat voor Government Procurement Agreement ofwel de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten.

XNoot
2

Zie hiervoor in subparagraaf 1.1, WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, 3e alinea.

Naar boven