Besluit van 20 juli 1998, houdende wijziging van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 met het oog op de ontwikkelingen in de organisatie van het toezicht op het effectenverkeer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 21 april 1998, nr. BGW 98/1050-M, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Effectenwezen.

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, onder b en c, 5, eerste lid, tweede volzin, 7, vierde lid, 11, eerste lid en 17, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juni 1998, No. WO6.98.0171);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 10 juli 1998, nr. BGW 98/1751-M, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Effectenwezen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit toezicht effectenverkeer 19951 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 10, tweede lid, komt te luiden:

De betrouwbaarheid van de in het eerste lid bedoelde personen, de personen die het dagelijks beleid van de effecteninstelling mede bepalen en de personen die rechtstreeks of middelijk bevoegd zijn de in het eerste lid bedoelde personen te benoemen of te ontslaan, dient naar het oordeel van de toezichthoudende autoriteit buiten twijfel te staan.

B

In artikel 13 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «beschikt een effecteninstelling over een minimum bedrag aan eigen middelen» vervangen door: beschikt een effecteninstelling over een toetsingsvermogen.

2. In het tweede lid, onder a, wordt de zinsnede «de eigen middelen die ten minste dienen te worden aangehouden» vervangen door: het toetsingsvermogen dat dient te worden aangehouden.

3. In het tweede lid, onder b, wordt de zinsnede «in verhouding tot de eigen middelen» vervangen door: in verhouding tot het toetsingsvermogen.

4. In het derde lid wordt de zinsnede «de bronnen van de eigen middelen en van het vreemd vermogen» vervangen door: de bronnen van het eigen vermogen en van het vreemd vermogen.

C

In artikel 14, tweede lid, wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende:

De toezichthoudende autoriteit houdt bij het vaststellen van zijn oordeel rekening met de aard en omvang van de werkzaamheden van de effecteninstelling.

D

Aan artikel 20 wordt een nieuw onderdeel s toegevoegd, luidende:

s. een programma van werkzaamheden, waarvan de vorm en inhoud voldoet aan door de toezichthouder te stellen regels.

E

In artikel 22 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het vierde lid wordt de zinsnede «binnen vier weken na ontvangst van de melding» vervangen door: «binnen zes weken na ontvangst van de melding», en wordt «andere» vervangen door: nadere.

2. Na het vierde lid wordt een nieuw vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien zich een wijziging van de antecedenten, bedoeld in artikel 20, onder a, dan wel van het programma van werkzaamheden, bedoeld in artikel 20, onder s, voordoet, stelt de effecteninstelling de toezichthoudende autoriteit daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

F

In artikel 23 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «het eigen vermogen en de eigen middelen» vervangen door: het eigen vermogen en het toetsingsvermogen.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «haar eigen vermogen en haar eigen middelen» vervangen door: haar eigen vermogen en haar toetsingsvermogen.

G

Artikel 25, vierde lid, komt te luiden:

De toezichthoudende autoriteit kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud en het model van de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.

H

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26

De artikelen 24, aanhef en onder b en c, en 25 zijn niet van toepassing voor zover een effecteninstelling diensten aanbiedt aan of verricht voor personen die beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen in effecten.

I

Artikel 29, tweede lid, komt te luiden:

De toezichthoudende autoriteit kan nadere regels stellen met betrekking tot de frequentie en het model van de opgave, bedoeld in het eerste lid.

J

In artikel 30, eerste lid, wordt de zinsnede «door haar verrichte transacties met tot de notering aan een effectenbeurs toegelaten effecten» vervangen door: door haar verrichte transacties in effecten die zijn toegelaten tot de notering aan een effectenbeurs.

K

In artikel 32 wordt de zinsnede «een afschrift van een jaarrekening» vervangen door: een afschrift van een gecontroleerde jaarrekening.

L

In artikel 34 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het tweede lid komt te luiden:

De regels, bedoeld in het eerste lid, worden door de toezichthoudende autoriteit na overleg met de Nederlandsche Bank gesteld.

2. In het vijfde lid wordt de zinsnede «binnen vier weken» vervangen door: «binnen zes weken», en wordt «andere» vervangen door: nadere.

M

Artikel 36, vierde lid, komt te luiden:

De toezichthoudende autoriteit kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud en het model van de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.

N

Artikel 37 komt te luiden:

Artikel 37

De artikelen 35, aanhef en onder b en c, en 36 zijn niet van toepassing ingeval een instelling diensten aanbiedt aan of verricht voor personen die beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen in effecten.

O

Artikel 39, tweede lid, komt te luiden:

De toezichthoudende autoriteit kan nadere regels stellen met betrekking tot de frequentie en het model van de opgave, bedoeld in het eerste lid.

P

In artikel 40, eerste lid, wordt de zinsnede «door haar verrichte transacties met tot de notering aan een effectenbeurs» toegelaten effecten vervangen door: door haar verrichte transacties in effecten die zijn toegelaten tot de notering aan een effectenbeurs.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 juli 1998

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de vijfentwintigste augustus 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De versterking van de rol van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) als onafhankelijke toezichthouder en de daarmee samenhangende terugtreding van de zelfregulering van de beurzen bij het toezicht op effecteninstellingen gaat op verschillende niveaus gepaard met wijzigingen in de regelgeving. Gewezen wordt op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) met het oog op de ontwikkelingen in de organisatie van het toezicht op het effectenverkeer.1 In dat wetsvoorstel is onder meer bepaald dat voor zowel tot de beurs toegelaten effecteninstellingen als niet tot de beurs toegelaten effecteninstellingen de toezichtsregels in het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (Bte 1995) en de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1995 (Nadere Regeling) dienen te zijn opgenomen. Consequentie is dat de thans nog in de beursreglementen voorkomende niet-beurseigen regels voor effecteninstellingen zullen moeten worden overgeheveld naar de Nadere Regeling van de STE. De STE is thans bezig met de voorbereiding van haar nieuwe Nadere Regeling.

Op zich vloeit uit het genoemde wetsvoorstel niet noodzakelijkerwijs een wijziging van het Bte 1995 voort. Op het moment dat het bovengenoemde wetsvoorstel in werking treedt zullen immers de thans in Hoofdstuk IV en Hoofdstuk V opgenomen bepalingen van het Bte 1995 automatisch ook van toepassing worden op tot de beurs toegelaten effecteninstellingen. Gebleken is echter dat de overheveling van beursregels naar de Nadere Regeling wel noopt tot een beperkt aantal wijzigingen van het Bte 1995.

Het onderhavige besluit beoogt die noodzakelijke wijzigingen in het Bte 1995 te bewerkstelligen. Hiernaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele redactionele en technische verbeteringen in het Bte 1995 aan te brengen.

Artikelsgewijs

Onderdeel A (artikel 10)

In het tweede lid is een striktere formulering van de betrouwbaarheidstoets opgenomen. Deze formulering is gelijk aan de formulering die in de diverse andere toezichtswetten wordt gehanteerd respectievelijk zal worden opgenomen2 en sluit aan bij de tekst van artikel 21, vijfde lid, Wte 1995, zoals dit komt te luiden zodra wetsvoorstel 25 670 in werking is getreden.

Onderdeel B (artikel 13)

In het eerste en het tweede lid wordt de term «eigen middelen» vervangen door «toetsingsvermogen», omdat deze term ook door AEX en DNB wordt gehanteerd, en door een gelijke terminologie verwarring kan worden voorkomen. In het derde lid was abusievelijk de term «eigen middelen» opgenomen, waar de Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen spreekt over «eigen vermogen».

Onderdeel C (artikel 14)

Artikel 14, tweede lid, Bte 1995 voorziet in de mogelijkheid af te zien van de eis van een tweehoofdige leiding, namelijk in die gevallen dat naar het oordeel van de STE adequate maatregelen zijn genomen om anderszins de belangen van beleggers te beschermen. De grondslag hiervoor ligt in artikel 3, derde lid, van de Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten. De richtlijn staat toe dat de toezichthouder bij het bepalen van zijn standpunt ter zake van de toelaatbaarheid van een éénhoofdige leiding rekening houdt met de aard en omvang van de werkzaamheden van de effecteninstelling. Deze laatste notie ontbreekt thans evenwel in artikel 14, tweede lid, Bte 1995. Toevoeging hiervan is gewenst, aangezien dan is geëxpliciteerd dat de STE identieke maatregelen afhankelijk van de aard en omvang van de werkzaamheden van de betrokken effecteninstelling kan beoordelen. Hierdoor heeft de STE bijvoorbeeld de mogelijkheid om de in het buitenbeurssegment gehanteerde en door de STE goedgekeurde continuïteitsregeling af te wijzen voor sommige categorieën van tot een beurs toegelaten instellingen, gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden van die instellingen. Dit is van belang omdat de huidige beursregels ten aanzien van het gebruik van genoemde continuïteitsregel (terecht) zeer terughoudend zijn, en in het kader van de overheveling van de beursregels naar de Nadere Regeling het niveau van regelgeving voor tot de beurs toegelaten effecteninstellingen dient te worden gehandhaafd. Aan het slot van artikel 14, tweede lid, is derhalve toegevoegd dat de toezichthouder bij het vaststellen van haar oordeel rekening dient te houden met de aard en omvang van de werkzaamheden van de betrokken effecteninstelling.

Onderdeel D (artikel 20)

Op grond van artikel 20 dient een effecteninstelling in het kader van de vergunningaanvraag aan de toezichthouder een aantal gegevens te overleggen. Toegevoegd wordt dat de effecteninstelling ook een programma van werkzaamheden zal moeten overleggen, waarvan de vorm en inhoud voldoet aan door de toezichthouder te stellen regels. De inhoud zal een nadere uitwerking betreffen van de reeds in artikel 20 genoemde gegevens, zoals de opgave van de naar soort onderscheiden diensten die de effecteninstelling als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder aanbiedt of verricht (onderdeel k), de opgave van de naar soort onderscheiden effecten waarop die diensten betrekking hebben (onderdeel l) en de opgave van andere beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden van de effecteninstelling, naar soort onderscheiden (onderdeel m). Op grond van deze bepaling is de STE tevens bevoegd om een standaardvorm voor het programma van werkzaamheden voor te schrijven.

Onderdeel E (artikel 22)

Op grond van artikel 22, eerste lid, dient een effecteninstelling aan de toezichthouder te melden iedere voorgenomen wijziging in de gegevens die bij de vergunningverlening een rol hebben gespeeld, bijvoorbeeld omtrent het aantal en de identiteit van de beleidsbepalers, structurering, administratieve organisatie en interne controleprocedures. Het vierde lid van artikel 22 bepaalt dat zon wijziging niet kan worden doorgevoerd indien de STE het voornemen daartoe afwijst binnen vier weken na ontvangst van de melding of, indien de toezichthouder om andere gegevens en bescheiden heeft verzocht, na de ontvangst van die informatie.

In de eerste plaats wordt de termijn van vier weken verlengd tot zes weken. Deze termijn sluit aan bij de termijn die is opgenomen in de vergelijkbare bepaling in de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992)1. Voorts wordt de formulering redactioneel meer in lijn gebracht met de bedoelde bepaling in de Wtk 1992.

In de tweede plaats wordt aan artikel 22 Bte 1995 een nieuw vijfde lid toegevoegd. In dat lid is bepaald dat, indien zich na de vergunningverlening een wijziging van de antecedenten voordoet, de effecteninstelling de STE daarvan onverwijld schriftelijk in kennis dient te stellen. De recente fraudegevallen hebben geleerd dat een dergelijke meldingsplicht noodzakelijk is. In de AEX-reglementen was hierin reeds voorzien, maar de desbetreffende beursregel zal in het kader van de herijking dienen te worden overgeheveld naar de op grond van de Wte 1995 vastgestelde regels. De toevoeging aan artikel 22 Bte 1995 is overigens ontleend aan de formulering in het vergelijkbare artikel in de Wtk 1992.2 Hiernaast is in het nieuwe vijfde lid bepaald dat de effecteninstelling de STE onverwijld in kennis stelt van wijzigingen die zich voordoen in het programma van werkzaamheden. Verwezen zij naar de toelichting bij de wijziging van artikel 20.

Onderdeel F (artikel 23)

Verwezen zij naar de toelichting bij onderdeel B.

Onderdeel G (artikel 25)

Artikel 25, vierde lid, Bte 1995 voorziet in de bevoegdheid voor de STE om met betrekking tot de inhoud van cliëntenovereenkomsten nadere regels te stellen. Van belang is dat de thans door de tot de AEX toegelaten effecteninstellingen uniform gehanteerde modellen ook in de toekomst gehanteerd blijven worden. Voor alle duidelijkheid is derhalve geëxpliciteerd dat de STE het gebruik van (door de STE goedgekeurde) modellen kan voorschrijven.

Onderdeel H (artikel 26)

In de beurshandel komt de combinatie professionele cliënten en particuliere cliënten veelvuldig voor. Deze scheiding wordt reeds geregeld in het eerste lid. Door het tweede lid wordt er echter ook binnen de particuliere cliënten een scheiding aangebracht, waardoor de grens tussen het wel of niet dienen af te sluiten van een overeenkomst vervaagt. Gelet hierop dient het tweede lid te vervallen.

Onderdeel I (artikel 29)

Voor alle duidelijkheid is in artikel 29, tweede lid, verduidelijkt dat de STE niet alleen een model kan voorschrijven van de periodieke rapporten van de vermogensbeheerder aan zijn cliënt, maar tevens nadere regels kan stellen ten aanzien van de frequentie van die rapportages.

Onderdeel J (artikel 30)

In artikel 30, eerste lid, is een redactionele verbetering aangebracht.

Onderdeel K (artikel 32)

In artikel 32 is een technisch-redactionele wijziging aangebracht.

Onderdeel L (artikel 34)

In artikel 34, tweede lid, Bte 1995 is bepaald dat op kredietinstellingen van toepassing zijnde regels van de STE op het terrein van de artikelen 15 (interne structurering), 16 (vermogensscheiding) en 17 (administratieve organisatie) worden gesteld met inachtneming van het daaromtrent bepaalde bij of krachtens de Wtk 1992.

Deze bepaling dient te worden gewijzigd. Aanleiding is dat het overnemen van de AEX-gedragsregels op het gebied van gebruik van voorwetenschap, koersstabilisatie en koersmanipulatie met zich zal dienen te brengen dat ook de door AEX gestelde maatregelen en procedures in de sfeer van administratieve organisatie en interne controle (AO/IC-regels) worden overgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om procedures met betrekking tot de behandeling van cliënten, procedures ter vastlegging van afspraken met cliënten, voorschriften met betrekking tot een adequate contractadministratie en voorschriften voor een gescheiden behandeling van koersgevoelige informatie (denk onder meer aan Chinese Walls constructies). Aangezien de STE verantwoordelijk is voor het stellen van effectentypische gedragsregels voor alle effecteninstellingen, inclusief kredietinstellingen die het effectenbedrijf uitoefenen, is het van belang dat zij ook de bevoegdheid heeft de regels te stellen waarmee de naleving van die gedragsregels wordt gewaarborgd.

Om te voorkomen dat onnodige overlap ontstaat tussen de door de STE op grond van de Wte 1995 gestelde effectentypische AO/IC-regels voor kredietinstellingen en de door DNB op grond van de Wtk 1992 gestelde AO/IC-regels voor deze instellingen en om recht te doen aan de verantwoordelijkheden van beide toezichthouders, zijn de toezichthouders wederzijds gehouden de desbetreffende regels in onderling overleg af te stemmen.

Tevens wordt de termijn genoemd in het vijfde lid verlengd van vier naar zes weken. Verwezen zij naar de toelichting bij onderdeel E.

Onderdeel M (artikel 36)

Verwezen zij naar de toelichting bij onderdeel G.

Onderdeel N (artikel 37)

Verwezen zij naar de toelichting bij onderdeel H.

Onderdeel O (artikel 39)

Verwezen zij naar de toelichting bij onderdeel I.

Onderdeel P (artikel 40)

Verwezen zij naar de toelichting bij onderdeel J.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Stb. 1995, 623, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 1997, Stb. 703.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Kamerstukken II 1997/98, 25 670.

XNoot
2

Bijvoorbeeld artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, zoals dit komt te luiden zodra het Voorstel van Wet tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 teneinde de effectiviteit van deze wet op enkele punten te verbeteren (Kamerstukken II, 1996/97, 25 406) in werking is getreden.

XNoot
1

Artikel 13, tweede lid, Wtk 1992., zoals dit komt te luiden zodra het Voorstel van Wet tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 teneinde de effectiviteit van deze wet op enkele punten te verbeteren (Kamerstukken II, 1996/97, 25 406) in werking is getreden.

XNoot
2

Idem. Artikel 13, derde lid, Wtk 1992.

Naar boven