Besluit van 27 juli 1998, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van bepalingen van de Wet van 26 juni 1998 tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met een aanpassing van de regels op het terrein van de binnenvisserij (Stb. 449)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 21 juli 1998, nr. J. 986282, directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel IV van de Wet van 26 juni 1998 tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met een aanpassing van de regels op het terrein van de binnenvisserij (Stb. 449);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De onderdelen A, B, C, D, E, paragraaf 3, opschrift, en artikel 16, F, G, N, O, P en Q van artikel I van de wet van 26 juni 1998 tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met een aanpassing van de regels op het terrein van de binnenvisserij (Stb. 449) treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Tavarnelle, 27 juli 1998

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de twintigste augustus 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt tot vaststelling van het tijdstip waarop een aantal onderdelen van de wet van 26 juni 1998 tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met een aanpassing van de regels op het terrein van de binnenvisserij (Stb. 449) in werking treedt. Deze onderdelen van de wet kunnen thans in werking treden omdat er geen sprake is van een noemenswaardige overgangsproblematiek noch van andere redenen om de inwerkingtreding op een later tijdstip te laten plaatsvinden. Ten aanzien van artikel I, onderdeel C, wordt in dit verband het volgende opgemerkt. Dit onderdeel biedt de wettelijke basis voor het Besluit verbod gebruik van levend aas. De inwerkingtreding van dit Besluit is gekoppeld aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C. In de toelichting bij het Besluit is aangegeven dat inwerkingtreding van het verbod op het gebruik van levend aas niet eerder zal plaatsvinden dan nadat de handhaving ervan en de transactiebevoegdheid zullen zijn geregeld. Inmiddels zijn met de meest betrokken regiokorpsen van de politie en met het Korps Landelijke Politie Diensten afspraken gemaakt over de handhavingsinzet hunner zijde. Daarnaast zullen de bijzondere opsporingsambtenaren, onder meer belast met de controle op visdocumenten, worden ingezet bij de handhaving van het verbod op het gebruik van levend aas. De controledichtheid zal hiermee zodanig zijn, dat van een adequaat handhavingsniveau van het verbod gesproken kan worden. Ook de transactiebevoegdheid is inmiddels geregeld, via het Transactiebesluit 1994. Daarmee kunnen dan ook artikel I, onderdeel C, van de wet en – dus – het Besluit thans in werking treden.

Ten aanzien van de overige onderdelen van vorenbedoelde wet geldt dat wel een – nog nader exact vast te stellen – overgangstermijn is benodigd. De inwerkingtreding hiervan zal daarom bij afzonderlijk koninklijk besluit worden geregeld.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Naar boven