Besluit van 25 juni 1998, houdende wijziging van de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht en van het Algemeen militair ambtenarenreglement (maatregelen voor BBT personeel)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 9 april 1998, nr. P/98002309;

Gelet op artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931;

De Raad van State gehoord (advies van 4 mei 1998, nr. WO7.98.0151);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 18 juni 1998, nr. P/98004139;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht1 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 3, tweede lid, komt de zinsnede «en tweede» te vervallen.

B. Artikel 4, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Een premie als bedoeld in artikel 3 wordt uitbetaald nadat daarop aanspraak is ontstaan. Een voorschot op de premie voor ten hoogste twaalf maanden kan worden uitbetaald nadat de initiële opleiding, bedoeld in artikel 13 van het Algemeen militair ambtenarenreglement, met gunstig resultaat is volbracht.

ARTIKEL II

Het Algemeen militair ambtenarenreglement2 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 27, zesde lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. bij de land- en luchtmacht: de bevordering van soldaat tot soldaat der 1e klasse, de bevordering van korporaal tot korporaal der eerste klasse, de bevordering van marechaussee tot marechaussee der 1e klasse, de bevordering van sergeant tot sergeant der 1e klasse, alsmede de bevordering van tweede-luitenant tot eerste luitenant.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt wat artikel I betreft terug tot en met 1 april 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 juni 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

Uitgegeven de twintigste augustus 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Door de keuze voor een krijgsmacht bestaande uit uitsluitend beroepspersoneel en de hiermee verband houdende opschorting van de opkomstplicht is de behoefte aan beroepspersoneel aangesteld voor een bepaalde tijd sterk toegenomen. Functies die voordat de opkomstplicht werd opgeschort in beginsel door het dienstplichtig personeel werden vervuld worden thans door het beroepspersoneel aangesteld voor een bepaalde tijd vervuld. De gewijzigde opbouw van het personeelsbestand en de daarmee gepaard gaande wervingsbehoefte nopen tot het treffen van enkele maatregelen voor het beroepspersoneel aangesteld voor een bepaalde tijd. Over deze maatregelen is overeenstemming bereikt met de centrales van overheidspersoneel.

Artikel I

A. In artikel 3 is een foutieve verwijzing verwijderd.

B. Bij de totstandkoming van de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht werd een tweeledig doel beoogd, te weten het stimuleren van de vrijwillige dienstneming en het vergemakkelijken van de overgang naar de burgermaatschappij. In verband met deze laatste doelstelling wordt de premie pas toegekend en uitbetaald als de militair de aan de aanstelling verbonden verplichting heeft volbracht. Om het wervende karakter van de premie te versterken is in artikel 4 de mogelijkheid geopend om reeds in het eerste jaar van aanstelling een voorschot op de premie uit te betalen.

Artikel II

De huidige redactie van artikel 27, zesde lid, onderdeel b, vloeit voort uit het feit dat thans militairen bij het beroepspersoneel worden aangesteld die bestemd zijn om functies te vervullen waaraan de stand van soldaat is verbonden. Zoals gesteld werden deze functies voor dat de opkomstplicht werd opgeschort in beginsel vervuld door het dienstplichtig personeel, zodat bij de totstandkoming van het Algemeen militair ambtenarenreglement geen behoefte bestond aan een bepaling waarin de bevordering tot soldaat der eerste klasse werd geregeld. De bevordering tot soldaat der eerste klasse brengt, evenals dit het geval is bij de overige bevorderingen, genoemd in het zesde lid van artikel 27, tot uitdrukking de grotere ervaring in de functie en niet de zwaarte van de functie. Dit betekent dat met de bevordering tot soldaat der 1e klasse geen functietoewijzing gepaard hoeft te gaan.

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling


XNoot
1

Stb. 1982, 648, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 december 1997, Stb. 702.

XNoot
2

Stb. 1982, 279, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 december 1997, Stb. 669.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven