Besluit van 20 juli 1998 tot wijziging van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, het Rechtspositiebesluit wethouders, het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 en het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mw. A. G. M. van de Vondervoort, van 17 april 1998, nr. BW98/U585, directoraat-generaal Openbaar bestuur;

Gelet op de artikelen 44, 66, 95 en 96 van de Gemeentewet en de artikelen 43, 65 en 93 van de Provinciewet;

De Raad van State gehoord (advies van 26 mei 1998, nr. W04.98.0156);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mw. A. G. M. van de Vondervoort, van 10 juli 1998, nr. BW98/U937, directoraat-generaal Openbaar Bestuur;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 9, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, die luidt:

De uitkering eindigt in ieder geval met ingang van de maand volgend op die waarop de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt.

B

Aan artikel 16, tweede lid, wordt aan het slot van de tweede zin toegevoegd:

, met dien verstande dat de raad voor de voorzitter van het dagelijks bestuur de tijdbestedingsnorm kan verhogen tot maximaal 100%.

ARTIKEL II

Het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden2 wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 8, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, die luidt:

De uitkering eindigt in ieder geval met ingang van de maand volgend op die waarop de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt.

ARTIKEL III

Het Rechtspositiebesluit wethouders3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, tweede lid, vervalt de zinsnede: en bij die wijziging is bepaald, dat zij een algemeen karakter heeft.

B

In artikel 3, vierde lid, vervalt de zinsnede: en wordt bepaald dat deze uitkering een algemeen karakter draagt.

C

Aan artikel 10 wordt, onder aanduiding van het bestaande artikel als het eerste lid, een tweede lid toegevoegd, dat luidt:

  • 2. De wethouder ontvangt de overeenkomstige toeslag, bedoeld in het eerste lid, niet, indien hij uit hoofde van zijn wethoudersambt recht heeft op de toeslag, bedoeld in artikel 1 van de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies.

ARTIKEL IV

Het Rechtspositiebesluit gedeputeerden4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel b, vervalt: en artikel 4, vierde lid.

B

In artikel 4 vervalt het eerste lid onder vernummering van het tweede, het derde en het vierde lid tot het eerste, het tweede en het derde lid.

C

In het nieuwe tweede lid van artikel 4 vervalt de zinsnede: en wordt bepaald, dat deze uitkering een algemeen karakter draagt.

D

Aan artikel 7 wordt, onder aanduiding van het bestaande artikel als het eerste lid, een tweede lid toegevoegd, dat luidt:

  • 2. De gedeputeerde ontvangt de overeenkomstige toeslag, bedoeld in het eerste lid, niet, indien hij uit hoofde van het ambt van gedeputeerde recht heeft op de toeslag, bedoeld in artikel 1 van de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies.

ARTIKEL V

Het Rechtspositiebesluit burgemeesters 19945 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, derde lid, vervalt de zinsnede: en bij die wijziging is bepaald dat zij een algemeen karakter heeft.

B

In artikel 8, vierde lid, vervalt de zinsnede: en wordt bepaald dat deze uitkering een algemeen karakter draagt.

C

In artikel 17, derde lid wordt «43 tot en met 45» vervangen door: 43 tot en met 46a.

ARTIKEL VI

Het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning6 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, vierde lid, vervalt de zinsnede: , voor zover bij die wijzigingen is bepaald dat zij een algemeen karakter dragen.

B

In artikel 3, vijfde lid, vervalt de zinsnede: en wordt bepaald dat deze uitkering een algemeen karakter draagt.

C

In artikel 6 wordt in de eerste zin na «van 12½,» ingevoegd: 25,

ARTIKEL VII

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel III, onderdelen A en B, artikel IV, onderdelen A, B en C, artikel V, onderdelen A en B, en artikel VI, onderdelen A en B, terugwerken tot en met 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 juli 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

Uitgegeven de dertiende augustus 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De rechtspositiebesluiten voor politieke ambtsdragers dienen op een aantal punten te worden aangepast. De wijzigingen zijn voornamelijk technisch van aard.

Artikel I, onderdeel A, en artikel II

Uit de strekking van artikel 9 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en artikel 8 van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden en uit de toelichting blijkt dat de uitkering bij aftreden niet is bedoeld als uitkering in de pensioensfeer (vanaf 65 jaar). Reden hiervoor is dat de uitkering bij aftreden is bedoeld om binnen de termijn waarin recht op deze uitkering bestaat in plaats van het raads- of statenlidmaatschap een andere nevenfunctie te vinden of de hoofdfunctie uit te breiden. Voormalige raads- en statenleden die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt hoeven zich echter niet meer beschikbaar te houden voor de arbeidsmarkt. Voor hen geven de rechtspositiebesluiten gemeenten en provincies de mogelijkheid een pensioenvoorziening te treffen.

In de praktijk blijkt de huidige tekst echter tot misverstanden te leiden. De leeftijdsgrens voor de uitkering bij aftreden wordt daarom ter wille van de duidelijkheid in de tekst van de beide rechtspositiebesluiten zelf opgenomen.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 16 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden regelt de rechtspositie van bestuurders van deelgemeenten. Aan leden van het dagelijks bestuur kan een bezoldiging worden toegekend.

Daarbij werd geen onderscheid gemaakt tussen de voorzitter en de overige leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente. Voor de bezoldiging van leden van het dagelijks bestuur is een aantal artikelen uit het Rechtspositiebesluit wethouders van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond van dat besluit worden wethouders van gemeenten met minder dan 18 000 inwoners bezoldigd volgens een bepaalde deeltijdfactor, de tijdbestedingsnorm. Deze tijdbestedingsnormen waren ingevolge artikel 16, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden tevens van toepassing op de leden van het dagelijks bestuur en dus ook op de voorzitter van een deelgemeente.

Het is in de praktijk echter wenselijk gebleken om een voorzitter van een kleinere deelgemeente toch full-time te kunnen bezoldigen. In dat opzicht kan worden vergeleken met de situatie in kleinere gemeenten, waar ook de burgemeester full-time wordt bezoldigd. Ingevolge het gewijzigde tweede lid van artikel 16 kan een gemeente bij verordening bepalen dat ook voorzitters in deelgemeenten met minder dan 18 000 inwoners full-time worden bezoldigd.

Artikel III tot en met artikel V, onderdeel B, en artikel VI, onderdelen A en B

De hier genoemde rechtspositiebesluiten worden aangepast omdat op dit moment aanpassing van de bezoldiging van deze politieke ambtsdragers is gekoppeld aan wijzigingen van de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk, waarbij is bepaald dat dit alleen het geval is indien de wijziging een algemeen karakter heeft. Het algemeen karakter van een wijziging is echter bedoeld om de doorwerking van de aanpassing van de bezoldiging naar de hoogte van uitkeringen en pensioenen te regelen. Indien salariswijzigingen niet doorwerken naar uitkeringen en pensioenen, hoeft dit echter niet te betekenen dat deze ook niet zouden moeten doorwerken naar de bezoldiging van politieke ambtsdragers. Beoogd is immers de hoogte van de bezoldiging te koppelen aan die van het personeel van de sector Rijk. Zo komen de bezoldigingen voor wethouders feitelijk overeen met regelnummers uit bijlage B bij het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en is de bezoldiging van gedeputeerden gekoppeld aan het maximum van salarisschaal 17. Het vereiste dat een wijziging in de bezoldiging van het rijkspersoneel voor doorwerking naar de bezoldiging van politieke ambtsdragers een algemeen karakter moet hebben, kan daarom vervallen.

De rechtspositiebesluiten wethouders en gedeputeerden moeten tevens worden aangepast in verband met een eventuele ongewenste samenloop van overhevelingstoeslag op grond van de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies en de «pseudo-toeslag» op grond van de artikelen 10 en 11 van het Rechtspositiebesluit wethouders en de artikelen 7 en 8 van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden. Door een wijziging van de Wet op de Loonbelasting is het mogelijk dat politieke ambtsdragers recht krijgen op overhevelingstoeslag indien voor vrijwillige toepassing van het loonbelasting-regime wordt gekozen. Voorkomen moet worden dat de indruk ontstaat dat de gewone overhevelingstoeslag en de pseudovariant op grond van de rechtspositieregelingen kunnen samenlopen. De artikelen zijn in die zin aangepast.

Artikel V, onderdeel C

Deze wijziging beoogt het misverstand te voorkomen dat waarnemend burgemeesters recht hebben op dezelfde wachtgeldvoorziening ingevolge artikel 46 als burgemeesters. Artikel 46b geeft immers een aparte wachtgeldvoorziening voor waarnemend burgemeesters. Ook de regeling van de aanvulling op de VUT-uitkering bij herindeling, neergelegd in artikel 46a, is niet van toepassing op waarnemend burgemeesters.

Gekozen is daarom om de artikelen 46 en 46a alsnog op te nemen in de opsomming van artikelen, welke uitdrukkelijk niet van toepassing zijn op waarnemend burgemeesters in artikel 17, derde lid.

Artikel VI, onderdeel C

Volgens de toelichting op artikel 6 van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, waarin de gratificatieregeling voor commissarissen is neergelegd, komt deze geheel overeen met de gratificatieregeling voor het personeel in de sector Rijk. Het personeel in de sector Rijk heeft echter tevens recht op een gratificatie bij het 25-jarig dienstjubileum, evenals burgemeesters.

Het is dan ook gewenst deze omissie te herstellen en de gratificatie bij het 25-jarig dienstjubileum ook voor commissarissen van de Koning te laten gelden.

Artikel VII

Besloten is om aan de onderdelen die betrekking hebben op de doorwerking van ambtelijke salarisaanpassingen naar de bezoldiging van politieke ambtsdragers, terugwerkende kracht te verlenen tot 1 januari 1998. Met ingang van die datum heeft een aanpassing van de ambtelijke salarisschalen plaatsgevonden, waaraan geen algemeen karakter is verbonden. Het is wenselijk om ook deze aanpassing door te laten werken naar de bezoldiging van burgemeesters, wethouders, commissarissen van Koning en gedeputeerden, zodat de bedragen van deze bezoldigingen gelijk kunnen blijven met de bijbehorende ambtelijke salarissschalen. Verwezen wordt naar de toelichting bij de artikelen III tot en met V, onderdeel B, en artikel VI, onderdelen A en B.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort


XNoot
1

Stb. 1994, 244, gewijzigd bij besluit van 20 september 1995, Stb. 448.

XNoot
2

Stb. 1994, 242, gewijzigd bij besluit van 20 september 1995, Stb. 448.

XNoot
3

Stb. 1994, 243, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 januari 1998, Stb. 89.

XNoot
4

Stb. 1994, 241, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 januari 1998, Stb. 89.

XNoot
5

Stb. 1994, 462, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 mei 1998, Stb. 340.

XNoot
6

Stb. 1994, 451, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 mei 1998, Stb. 340.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 september 1998, nr. 170.

Naar boven