Besluit van 27 juli 1998, houdende wijziging van onder meer het Kaderbesluit rechtspositie personeel universiteiten en onderzoekinstellingen in verband met aanpassing van de normjaartaak

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 29 juni 1998, nr. 1998/16324 (4745), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 4.5, tweede en derde lid, en 10.10, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, artikel 14, eerste lid, van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, de artikelen 4.1.2, derde lid, en 4.3.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 38a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 3 juli 1998, nr. W05.98.0272);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 20 juli 1998, nr. 1998/31609 (4745), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 1.2, eerste lid, van het Kaderbesluit rechtspositie personeel universiteiten en onderzoekinstellingen1 wordt «1710 uur per jaar» vervangen door: 1659 uur per jaar.

ARTIKEL II

Het Kaderbesluit rechtspositie HBO2 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 2 wordt «1710 uur per jaar» vervangen door: 1659 uur per jaar.

B

In titel 2 worden de artikelen 2 en 2a tot en met 2c vernummerd tot de artikelen 2a tot en met 2d.

C

In artikel 33 wordt «Ons besluit» vervangen door: het besluit van Onze minister.

D

In artikel 34a, eerste lid, wordt de zinsnede: «uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit» vervangen door: uiterlijk 29 augustus 1999.

E

In Bijlage 1A wordt in de derde kop van de vierde rij «Schaal 14» vervangen door: Schaal 15.

ARTIKEL III

Artikel 2 van het Kaderbesluit rechtspositie BVE3 komt te luiden:

Artikel 2. Algemene arbeidsduur

  • 1. De algemene arbeidsduur bestaat uit de componenten werktijd en verlof.

  • 2. De werktijd van de betrokkene die is benoemd in een normbetrekking bedraagt 1659 uur per jaar, aangevuld met 51 uur verlof, waarbij de gemiddelde weektaak op jaarbasis gelijk is aan 36,86 uur.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de algemene arbeidsduur van de betrokkene die is benoemd in een normbetrekking ten hoogste 1790 uur per jaar bedragen, waarbij het aantal uren verlof gelijk is aan die arbeidsduur verminderd met 1659 uur. De eerste volzin vindt slechts toepassing mits hieruit geen verdringing van ander personeel voortvloeit.

  • 4. De verlofuren, bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen ofwel in de vorm van een jaarverlof ofwel als meerjarig spaarverlof worden opgenomen.

ARTIKEL IV

Het Kaderbesluit rechtspositie VO4 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2. Algemene arbeidsduur

  • 1. De algemene arbeidsduur bestaat uit de componenten werktijd en verlof.

  • 2. De werktijd van de betrokkene die is benoemd in een normbetrekking bedraagt 1659 uur per jaar, aangevuld met 51 uur verlof, waarbij de gemiddelde weektaak op jaarbasis gelijk is aan 36,86 uur.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de algemene arbeidsduur van de betrokkene die is benoemd in een normbetrekking ten hoogste 1790 uur per jaar bedragen, waarbij het aantal uren verlof gelijk is aan die arbeidsduur verminderd met 1659 uur. De eerste volzin vindt slechts toepassing mits hieruit geen verdringing van ander personeel voortvloeit.

  • 4. De verlofuren, bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen ofwel in de vorm van een jaarverlof ofwel als meerjarig spaarverlof worden opgenomen.

B

In Bijlage 1A wordt het onder Schaal 2 vermelde salarisnummer u15 met bijbehorend maandbedrag 3604 verplaatst naar Schaal 4.

ARTIKEL V

Het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek5 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 16.9, tweede lid, eerste volzin, komt te luiden:

  • 2. De arbeidsduur bedraagt 1659 uur per jaar.

B

In Bijlage A wordt in Hoofdgroep V «Niveaugroep IVe» vervangen door: Niveaugroep Ve.

ARTIKEL VI

  • 1. Artikel II, onderdeel C, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 19 maart 1997.

  • 2. Artikel II, onderdeel E, artikel IV, onderdeel B, en artikel V, onderdeel B, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, en werken terug tot en met 25 juli 1997.

  • 3. Artikel II, onderdelen B en D, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, en werken terug tot en met 28 augustus 1997.

  • 4. Artikel I, artikel II, onderdeel A, artikel III, artikel IV, onderdeel AI, en artikel V, onderdeel A, treden in werking op 1 augustus 1998. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 juli 1998, treden deze artikelen of onderdelen van artikelen in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst, en werken terug tot en met 1 augustus 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 27 juli 1998

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de zesde augustus 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Conform CAO-afspraken zal met ingang van 1 augustus 1998 de algemene arbeidsduur op jaarbasis (ook wel: normjaartaak) voor de hele onderwijssector worden aangepast en formeel worden vastgesteld op 1659 uur. Momenteel bedraagt de normjaartaak 1710 uur.

In het voortgezet onderwijs (VO) en het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (BVE) wordt de vermindering van de normjaartaak gecompenseerd via minimaal 51 uur verlof per jaar bij een normbetrekking van 1710 uur en maximaal 131 uur verlof bij een normbetrekking van 1790 uur per jaar. De verlofuren kunnen ofwel als jaarverlof ofwel als meerjarig spaarverlof worden opgenomen. In de subsectorale CAO's VO en BVE zullen hierover nadere afspraken worden gemaakt.

In de per onderwijssector geldende Kaderbesluiten en het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek dient de algemene arbeidsduur overeenkomstig te worden aangepast.

Nadere invulling van de verlofuren is onderwerp van decentraal overleg.

II. Financiële gevolgen

De aanpassing van de normjaartaak brengt geen directe financiële gevolgen met zich mee. Indirect leidt dit besluit tot financiële consequenties vanwege de herbezetting van de arbeidsduurverkorting (ADV) die uit het besluit voortvloeit.

In de CAO 1996–1998, sector Onderwijs & Wetenschappen (O&W), is een gedeeltelijke herbezetting van de arbeidsduurverkorting (ADV) van gemiddeld 80% overeengekomen. Daarbij is prioriteit gegeven aan herbezetting van de lesgebonden taak door bij de normering van de herbezetting te differentiëren naar subsector en personeelscategorie. De kosten zullen betaald worden uit de bedragen die beschikbaar zijn voor de financiering van de CAO 1996–1998, sector O&W.

III. Artikelsgewijs

Artikel I (artikel 1.2 Kaderbesluit rechtspositie personeel universiteiten en onderzoekinstellingen), artikel II, onderdeel A (artikel 2 Kaderbesluit rechtspositie HBO) en artikel V, onderdeel A (artikel 16.9, tweede lid, Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek)

In deze artikelen is de vermindering van de algemene arbeidsduur voor het personeel bij de universiteiten, het hoger beroepsonderwijs (HBO) en het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie (RIOD) verwerkt. De algemene arbeidsduur van 1659 uur dient op decentraal niveau nader te worden ingevuld met eigen maatregelen die voldoen aan specifieke criteria van kwaliteitsbevordering en leeftijdsbewust personeelsbeleid.

Artikel II, onderdelen B en D (titel 2 en artikel 34a Kaderbesluit rechtspositie HBO)

Met deze aanpassingen wordt een omissie hersteld die is ontstaan in het besluit van 20 augustus 1997, houdende vaststelling van het Kaderbesluit rechtspositie personeel universiteiten en onderzoekinstellingen en wijziging van onder meer het Kaderbesluit rechtspositie HBO (Stb. 369).

De redactie van artikel 34a bepaalt dat uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van het Kaderbesluit rechtspositie HBO door het bevoegd gezag een functiewaarderingssysteem moet zijn ingericht. Bedoeld werd echter te bepalen dat deze termijn van twee jaar inging op het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 20 augustus 1997. De redactie wordt nu zodanig aangepast dat de termijn van twee jaar alsnog op het oorspronkelijk voorziene tijdstip zal zijn ingegaan. Dit onderdeel werkt daartoe terug tot en met de oorspronkelijke datum van inwerkingtreding, te weten, 28 augustus 1997.

Artikel II, onderdeel C (artikel 33 Kaderbesluit HBO)

Benoeming van een lid van het college van bestuur van een rijkshogeschool, als bedoeld in artikel 10.10 van de WHW, dient sinds de invoering van de Wet van 27 februari 1997, houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de bestuursorganisatie van en medezeggenschap in universiteiten (modernisering universitaire bestuursorganisatie) (Stb. 117, MUB) te gebeuren bij ministerieel besluit. Voorheen vond deze benoeming bij koninklijk besluit plaats. De tekst van het Kaderbesluit HBO wordt nu aan de gewijzigde situatie aangepast. Deze wijziging werkt terug tot en met de datum van inwerkingtreden van de MUB, te weten 19 maart 1997.

Artikel II, onderdeel E (Bijlage 1A Kaderbesluit rechtspositie HBO), artikel IV, onderdeel B (Bijlage 1A Kaderbesluit rechtspositie VO) en artikel V, onderdeel B (Bijlage A Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek)

Met deze aanpassingen wordt een omissie hersteld die is ontstaan in het besluit van 5 juli 1997, houdende wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, van het Kaderbesluit rechtspositie HBO, van het Kaderbesluit rechtspositie BVE, van het Kaderbesluit rechtspositie VO, van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel, van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel en van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (Stb. 330). Het betreft kleine redactionele correcties.

Artikelen III (artikel 2 Kaderbesluit rechtspositie BVE) en IV, onderdeel A (artikel 2 Kaderbesluit rechtspositie VO)

In de subsectorale Kaderbesluiten rechtspositie BVE en VO wordt, conform afspraken gemaakt in het Georganiseerd Overleg, in de normjaartaak een component verlof opgenomen, die ten minste 51 verlofuren en ten hoogste 131 verlofuren bedraagt. De verlofuren kunnen ofwel in de vorm van een jaarverlof ofwel als meerjarig spaarverlof worden opgenomen. Op decentraal niveau worden nadere afspraken gemaakt over bijvoorbeeld de te hanteren stappen binnen de bandbreedte uit het tweede en derde lid en de wijze waarop het «verbruik» van het verlof wordt geregeld. Voor de sociale zekerheid wordt uitgegaan van een gemiddelde weektaak die op jaarbasis gelijk is aan 36,86 uur. Voorts wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel VI (inwerkingtreding)

Voor de sectorale CAO-afspraken geldt 1 augustus 1998 als ingangsdatum.

Aan verschillende onderdelen van dit besluit is terugwerkende kracht verleend.

Onderdeel C van artikel II geeft uitvoering aan een wijziging die voortvloeit uit de eerder genoemde wet van 27 februari 1997 (Stb. 117) en dient terug te werken tot en met de datum van inwerkingtreding van die wet, te weten tot en met 19 maart 1997.

Onderdelen B en D van artikel II herstellen twee wijzigingen die met het besluit van 20 augustus 1997 (Stb. 369) zijn aangebracht. Ten behoeve van een naadloze aansluiting op de voordien geldende regeling wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 28 augustus 1997. Artikel II, onderdeel E, artikel IV, onderdeel B, en artikel V, onderdeel B, werken terug tot en met 25 juli 1997. Deze onderdelen betreffen redactionele correcties op het besluit van 5 juli 1997 (Stb. 330), dat op 25 juli 1997 in werking is getreden. Doordat sprake is van duidelijke omissies wordt er in de praktijk al van de gecorrigeerde redactie van de bepalingen uitgegaan, zodat de terugwerkende kracht die dit besluit toekent aan de correcties geen belastende effecten tot gevolg heeft.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen


XNoot
1

Stb. 1979, 369, gewijzigd bij besluit van 28 mei 1998, Stb. 340.

XNoot
2

Stb. 1993, 424, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 augustus 1997, Stb. 369.

XNoot
3

Stb. 1996, 408, gewijzigd bij besluit van 5 juli 1997, Stb. 330.

XNoot
4

Stb. 1995, 371, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 juli 1997, Stb. 330.

XNoot
5

Stb. 1995, 394, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 augustus 1997, Stb. 369.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven