Wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter uitvoering van de richtlijn inzake de beleggerscompensatiestelsels

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Wet toezicht effectenverkeer 1995 te wijzigen ter uitvoering van de richtlijn nr. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PbEG L 84);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet toezicht effectenverkeer 19951 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien Onze Minister vaststelt dat een kredietinstelling of financiële instelling als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, niet voldoet aan de in het tweede en derde lid van dat artikel bedoelde verplichting, kan Onze Minister bepalen dat artikel 7, tweede lid, onder h, niet van toepassing is ten aanzien van die instelling.

B. Na artikel 28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 28a

  • 1. Onze Minister pleegt overleg met representatieve organisaties van in Nederland gevestigde effecteninstellingen over de invoering van één of meer regelingen omtrent een garantie voor nader te bepalen vorderingen van beleggers in verband met beleggingsverrichtingen, tot een nader te bepalen maximum, op in Nederland gevestigde effecteninstellingen waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verleend, alsmede op kredietinstellingen en financiële instellingen waaraan het ingevolge artikel 6 onderscheidenlijk artikel 45 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 is toegestaan diensten ter zake van effectenbemiddeling of vermogensbeheer aan te bieden of te verrichten, tegen het risico dat een zodanige instelling haar verplichtingen met betrekking tot die vorderingen niet nakomt.

  • 2. Indien het overleg, bedoeld in het eerste lid, leidt tot overeenstemming tussen Onze Minister en de betrokken representatieve organisaties, kan bij koninklijk besluit worden bepaald dat de instellingen, bedoeld in het eerste lid, verplicht zijn aan de uitvoering van een samenstel van regelingen mee te werken.

  • 3. Onze Minister kan besluiten dat een effecteninstelling die niet in een Lid-Staat is gevestigd en waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verleend onderscheidenlijk een kredietinstelling of een financiële instelling, waaraan het ingevolge artikel 38 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 is toegestaan in Nederland diensten ter zake van effectenbemiddeling of vermogensbeheer aan te bieden of te verrichten, verplicht is aan de uitvoering van een van de op hem toepasselijke regelingen, bedoeld in het eerste lid, mee te werken indien Onze Minister van oordeel is dat op vorderingen in verband met beleggingsverrichtingen op die onderneming of instelling geen beleggerscompensatieregeling van toepassing is waarvan de dekking gelijkwaardig is aan de dekking, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van richtlijn nr. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PbEG L 84).

  • 4. Indien het overleg, bedoeld in het eerste lid, niet binnen een door Onze Minister te bepalen termijn leidt tot overeenstemming dan wel indien de regeling of het samenstel van regelingen waaromtrent overeenstemming is bereikt, niet de instemming heeft van Onze Minister, kan bij koninklijk besluit een regeling als bedoeld in het eerste lid worden ingevoerd, nadat de in het eerste lid bedoelde organisaties van effecteninstellingen alsmede, indien van toepassing, de rechtspersoon, waaraan ingevolge artikel 40 de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid is overgedragen, in de gelegenheid zijn gesteld hun gevoelen omtrent de inhoud van de in te voeren regeling kenbaar te maken.

  • 5. Na inwerkingtreding van een koninklijk besluit als bedoeld in het vierde lid wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht weken, een voorstel van wet tot goedkeuring van het koninklijk besluit aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien één van de Kamers der Staten-Generaal tot het niet-aannemen van het voorstel besluit, wordt zo spoedig mogelijk bij koninklijk besluit een nieuwe regeling als bedoeld in het eerste lid ingevoerd. Het vierde lid en de eerste twee volzinnen van dit lid zijn op het in de vorige volzin bedoelde koninklijk besluit van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Het eerste, tweede, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op wijziging of intrekking van een met inachtneming van die leden tot stand gekomen regeling.

C. In artikel 40 wordt na «27,» ingevoegd: 28a, vierde lid,.

ARTIKEL II

In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten2 wordt onder de Wet toezicht effectenverkeer 1995 «19, tweede lid» gewijzigd in 19, derde lid en wordt na «28, derde lid,» ingevoegd: 28a, tweede en vierde lid,.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 1 juli 1998

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de zesde augustus 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1995, 574, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 maart 1998, Stb. 320.

XNoot
2

Stb. 1950, K258, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 1998, Stb. 438.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/98, 25 623.

Handelingen II 1997/98, blz. 5842.

Kamerstukken I 1997/98, 25 623 (351, 351a).

Handelingen I 1997/98, blz. 1769–1771.

Naar boven