Besluit van 20 juli 1998, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 18 mei 1998, DSB/LB-982237,

Gelet op artikel 10 van de Welzijnswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 12 juni 1998, nr. W13.98.0206) Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 juli 1998, DSB/LB-983419

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 52 komt te luiden:

Artikel 52

  • 1. Onze Minister verstrekt aan gemeenten uitkeringen in de kosten van inburgeringsprogramma's voor nieuwkomers.

  • 2. De uitkering voor een gemeente wordt vastgesteld door vermenigvuldiging van een vast bedrag per nieuwkomer met het met toepassing van het bepaalde in artikel 53, eerste lid, onder c, voor de desbetreffende gemeente vastgestelde aantal nieuwkomers.

  • 3. De uitkeringen voor inburgeringsprogramma's worden door gemeenten aangewend voor nieuwkomers die:

    a. op het moment van verlening van de relevante verblijfstitel de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;

    b. voor het eerst in een gemeente worden gehuisvest en binnen vier maanden na huisvesting met de gemeente afspraken hebben gemaakt omtrent het volgen van een inburgeringsprogramma, welke afspraken zijn vastgelegd in een schriftelijk document.

  • 4. De uitkering kan voor zover deze niet wordt besteed aan elementen als bedoeld in artikel 53, eerste lid, onder b, worden besteed aan inburgering, bedoeld in artikel 2.3.1, eerste lid, derde volzin, van de Wet educatie en beroepsonderwijs. De uitkering kan, voor zover zij aantoonbaar niet kan worden besteed aan inburgering van nieuwkomers als bedoeld in de vorige volzin worden besteed aan uitvoerend werk op de terreinen, bedoeld in artikel 2, onder k, van de Welzijnswet 1994 dan wel worden gereserveerd ten behoeve van in latere jaren aan nieuwkomers aan te bieden inburgeringsprogramma's.

B

Artikel 53, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden als volgt: de hoogte van het bedrag per nieuwkomer, bedoeld in artikel 52, tweede lid; .

2. In onderdeel c wordt «aan een gemeente» vervangen door ten behoeve van een gemeente, en wordt «kan worden verleend» vervangen door: kan worden vastgesteld.

C

Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «verlening» vervangen door: vaststelling.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De artikelen 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel 55a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

Binnen tien maanden na afloop van het kalenderjaar waarvoor een uitkering is vastgesteld, legt de gemeente een verantwoording over, waaruit blijkt dat de uitkering rechtmatig is besteed dan wel gereserveerd. Uit de verantwoording blijkt tevens dat de aan de uitkering verbonden voorschriften zijn nageleefd. De verantwoording is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. In het tweede lid wordt «als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin» vervangen door: als bedoeld in het eerste lid, derde volzin.

E

Artikel 55b komt te luiden:

Artikel 55b

Artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 juli 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

Uitgegeven de zesde augustus 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Aanvankelijk was het de verwachting dat de Wet inburgering nieuwkomers op 1 januari 1998 in werking zou treden. Naar het zich thans laat aanzien zal daarvan niet voor september 1998 sprake zijn. Dat betekent dat de Welzijnswet 1994 en het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid voor geheel 1998 nog de basis zullen zijn voor de uitkeringen aan gemeenten in de kosten van het welzijnsdeel van de inburgeringsprogramma's nieuwkomers. Een ministeriële regeling op basis van de Wet inburgering nieuwkomers zal dat mogelijk maken. Op die wijze wordt voorkomen dat gemeenten gedurende het jaar geconfronteerd worden met veranderende (financiële) regelgeving.

Wel is er voor gekozen de bekostigingswijze aan te passen.

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet inburgering nieuwkomers zal vanaf 1998 niet langer gewerkt worden met een systeem van bevoorschotting en afrekening. De uitkering wordt voorafgaand aan het jaar in één keer toegekend en tegelijkertijd vastgesteld. Daarmee is sprake van een garantie van 100%. De gemeente behoudt de mogelijkheid middelen die beschikbaar zijn gesteld voor inburgering op basis van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid ook in te zetten voor educatieve activiteiten ten behoeve van nieuwkomers. Daarnaast zal de mogelijkheid worden gecreëerd voor gemeenten om de middelen die aantoonbaar niet kunnen worden besteed ten behoeve van inburgering, in te zetten voor de integratie van minderheden (uitvoerend werk als bedoeld in artikel 2, onder k, van de Welzijnswet 1994) dan wel deze te reserveren voor inburgeringsactiviteiten in volgende jaren. De reservering maakt het voor gemeenten mogelijk jaarlijkse schommelingen in de aantallen nieuwkomers op te vangen. De Welzijnsregeling inburgering zal daartoe aan de nieuwe systematiek aangepast worden. Doordat reserveren niet onder «besteding» van artikel 55a valt moeten de artikelen 52 en 55a worden aangepast.

De gemeente zal binnen tien maanden na afloop van het desbetreffende jaar een verantwoording moeten indienen, gewaarmerkt door een accountant, waaruit blijkt dat de middelen rechtmatig zijn besteed, dan wel zijn gereserveerd.

Vanaf het jaar 2000 zal niet langer de verwachte instroom van nieuwkomers bepalend zijn voor het aandeel van de gemeente in het landelijk budget, maar het twee jaar tevoren gerealiseerde aantal inburgeringsovereenkomsten en aan nieuwkomers uitgereikte verklaringen als bedoeld in artikel 7.4.15. van de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals dat zal luiden na inwerkingtreding van de Wet inburgering nieuwkomers: de t-2 systematiek. Deze bekostigingswijze wordt ook voorzien in de op de Wet inburgering nieuwkomers gebaseerde algemene maatregel van bestuur inzake bekostiging.

Tot 2000 zullen de middelen nog op basis van de verwachte instroom worden verdeeld.

In de Onderwijsregeling inburgering nieuwkomers 1998 is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van gemeenten cijfers over de in 1998 gerealiseerde inburgeringsovereenkomsten en afgelegde toetsen vraagt. De door de gemeenten geleverde cijfers zullen bepalend zijn voor de uitkering voor het onderwijsdeel en het welzijnsdeel van de inburgering voor het jaar 2000. De t-2 systematiek doet recht aan de inspanningen van gemeenten. Er is sprake van een groot draagvlak onder gemeenten voor deze systematiek, zo blijkt uit hun reacties op de Wet inburgering nieuwkomers.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

In het derde lid wordt omschreven voor welke nieuwkomers gemeenten de uitkeringen voor inburgeringsprogramma's mogen besteden. In dit artikel was het vereiste opgenomen dat de nieuwkomer binnen negen maanden na afspraken gemaakt te hebben over de inburgering met de gemeente, gedurende ten minste zes maanden aan het programma moest hebben deelgenomen. Aangezien deze voorwaarde de afrekening betreft en de afrekening is komen te vervallen, komt deze bepaling te vervallen.

In het vierde lid is de in het algemene deel van deze toelichting al genoemde mogelijkheid opgenomen de middelen in te zetten voor educatieve activiteiten van nieuwkomers, dan wel bij niet besteding de middelen aan te wenden voor de integratie van minderheden (uitvoerend werk als bedoeld in artikel 2, onder k, van de Welzijnswet 1994).

Onderdeel C

Doordat er niet langer sprake is van een verlening dienen de in het tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen, waaronder de bij verlening gebruikelijke voorschotverlening, te vervallen.

Onderdeel D

Op grond van artikel 56 kunnen bij ministeriële regeling nadere regels gesteld worden omtrent de inrichting van de verantwoording.

Er gold een vrijstelling van de plicht een accountantsverklaring in te dienen indien het aantal nieuwkomers in het desbetreffende jaar lager dan 25 was. Nu de uitkering meteen wordt vastgesteld en van de gemeente nog slechts een rechtmatigheidsverklaring wordt verlangd, worden de administratieve lasten voor de gemeente dusdanig beperkt dat er geen aanleiding meer is een onderscheid tussen gemeenten aan te brengen. Derhalve is de vrijstelling komen te vervallen en dient iedere gemeente een accountantsverklaring in te zenden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra


XNoot
1

Stb. 1994, 909, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 juli 1998, Stb. 441.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven