Beschikking van de Minister van Justitie van 24 juli 1998, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Varkensbesluit, zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 20 maart 1998, Stb. 214

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel II van het besluit van 20 maart 1998, Stb. 214;

Besluit:

de tekst van het Varkensbesluit, zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 20 maart 1998, Stb. 214 in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 24 juli 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de dertigste juli 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

TEKST VAN HET VARKENSBESLUIT, ZOALS DIT LAATSTELIJK IS GEWIJZIGD BIJ KONINKLIJK BESLUIT VAN 20 MAART 1998, STB. 214

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

b. varken: varken dat kennelijk wordt gehouden voor de fokkerij of voor de mesterij;

c. beer: geslachtsrijp varken van het mannelijk geslacht dat kennelijk bestemd is voor de fokkerij;

d. volwassen beer: beer van 18 maanden of ouder;

e. gelt: geslachtsrijp varken van het vrouwelijk geslacht, kennelijk bestemd voor de fokkerij, dat nog niet heeft geworpen;

f. gebruiksvarken: varken met een leeftijd van ten minste tien weken tot aan het moment waarop het wordt geslacht dan wel een beer of gelt is geworden;

g. big: varken vanaf zijn geboorte tot aan het spenen;

h. spenen: blijvend onttrekken van biggen aan een zogende zeug;

i. zeug: varken van het vrouwelijk geslacht, kennelijk bestemd voor de fokkerij, na de worp van haar eerste biggen;

j. zogende zeug: zeug tot aan het spenen van de biggen;

k. gespeend varken: gespeend varken met een leeftijd tot tien weken;

l. stal: ruimte bestemd voor het houden van één of meer varkens;

m. richtlijn 91/630/EEG: richtlijn nr. 91/630/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (Pb EG L 340);

n. bijlage: bijlage bij richtlijn 91/630/EEG;

o. derde land: land waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie niet van toepassing is.

§ 2. Houden en huisvesten van varkens

Artikel 2

  • 1. Het houden van varkens geschiedt overeenkomstig de artikelen 2a, 2b, eerste lid, en 3 van dit besluit en hoofdstuk II, onder IV, van de bijlage.

  • 2. Het huisvesten van varkens geschiedt overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11 van dit besluit en hoofdstuk I, de punten 1 tot en met 3, 4, derde zin, 5, 6, derde zin, 8, 9, tweede en laatste zin, 11, 13, laatste zin, 14 en 15 voor zover betreffend het ontwerpen, bouwen en plaatsen van voeder- en drinkinstallaties, hoofdstuk II, onder I, onder II, de punten 2 tot en met 4, en onder III, de punten 1 en 2, van de bijlage.

Artikel 2a

  • 1. Gespeende varkens, gebruiksvarkens, gelten en zeugen worden in afzonderlijke groepen gehouden.

  • 2. In zoverre in afwijking van het in hoofdstuk II, onder IV, laatste zin, van de bijlage bepaalde, worden aan een eenmaal gevormde groep gespeende varkens of gebruiksvarkens geen varkens toegevoegd.

  • 3. Een groep gespeende varkens wordt uiterlijk één week na het spenen gevormd.

  • 4. Een groep gebruiksvarkens wordt gevormd uit varkens afkomstig uit één groep gespeende varkens.

Artikel 2b

  • 1. In afwijking van artikel 2a, eerste lid, is het toegestaan een zeug ten behoeve van het zogen van de biggen, tezamen met de biggen, individueel te houden.

  • 2. Voorts is het in afwijking van artikel 2a, eerste lid, toegestaan een gelt of zeug individueel te houden:

    a. vanaf één week vóór het berekende tijdstip van werpen tot het tijdstip van werpen, en

    b. vanaf twee dagen voorafgaand aan de dag van natuurlijke dekking of kunstmatige inseminatie tot en met vier dagen na de dag van natuurlijke dekking of kunstmatige inseminatie.

  • 3. Onverminderd het overigens in punt 7, tweede zin, van hoofdstuk I van de bijlage bepaalde, is het toegestaan gespeende varkens, gebruiksvarkens, gelten of zeugen tijdelijk af te zonderen van de groep voor de tijdspanne die nodig is:

    a. voor het om gezondheidsredenen onderzoeken of behandelen van het varken;

    b. ten behoeve van drachtigheidsonderzoek of het collecteren van sperma;

    c. voor identificatie, wassen, ontsmetten of wegen van het varken;

    d. voor voeropname, of

    e. om de stal te reinigen.

Artikel 2c

  • 1. Met het oog op de uitvoering van de artikelen 2a en 2b wordt medewerking gevorderd van het bestuur van het Produktschap voor Vee en Vlees.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde medewerking bestaat uit het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden en het bij verordening stellen van regels.

  • 3. De krachtens de in het tweede lid bij verordening vastgestelde voorschriften en genomen besluiten behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 4. Onze Minister kan met betrekking tot het verlenen van de in het eerste lid bedoelde medewerking beleidsregels stellen.

  • 5. De in het tweede bedoelde regels kunnen onder meer betrekking hebben op de instelling van de plicht tot identificatie van varkens, de registratie daarvan, alsmede op de melding daarvan aan een daarbij aan te wijzen instantie.

Artikel 3

Met ingang van 1 januari 1996 worden zeugen en gelten niet aangebonden gehouden.

Artikel 4

  • 1. De beschikbare oppervlakte van een stal bedraagt voor gelten of zeugen zonder biggen, die in een groep worden gehouden, tenminste per gelt of zeug 2,25 m2.

  • 2. De voor de varkens beschikbare oppervlakte van een stal bestemd voor gespeende varkens, gebruiksvarkens en niet in een groep gehouden gelten of zeugen bedraagt tenminste per varken met een gemiddeld gewicht:

    a. tot 30 kg: 0,4 m2;

    b. van 30 tot 50 kg: 0,6 m2;

    c. van 50 tot 85 kg: 0,8 m2;

    d. van 85 kg tot en met 110 kg: 1,0 m2;

    e. van meer dan 110 kg: 1,3 m2.

Artikel 4a

Onverminderd het in hoofdstuk II, onder I, van de bijlage bepaalde, bedraagt in een stal bestemd voor een beer, de voor de beer beschikbare oppervlakte tenminste:

a. voor een beer jonger dan 12 maanden: 4 m2;

b. voor een beer van 12 maanden of ouder en jonger dan 18 maanden: 5m2;

c. ingeval de stal tevens voor het dekken wordt gebruikt: 7m2.

Artikel 5

  • 1. Onverminderd punt 11 van hoofdstuk I van de bijlage bestaat de voor de varkens beschikbare vloer van een stal niet geheel uit roostervloer, tenzij de vloer bestemd is voor gespeende varkens of zogende zeugen met biggen en niet is vervaardigd van beton.

  • 2. Indien de vloer van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde stal gedeeltelijk uit roostervloer bestaat, bedraagt de oppervlakte van het dichte deel van de voor gelten of zeugen zonder biggen beschikbare vloer tenminste per gelt of zeug 1,3 m2.

  • 3. Indien de vloer van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde stal gedeeltelijk uit roostervloer bestaat, bedraagt de oppervlakte van het dichte deel van de voor varkens beschikbare vloer tenminste per varken met een gemiddeld gewicht:

    a. tot 30 kg: 0,12 m2;

    b. van 30 tot 50 kg: 0,20 m2;

    c. van 50 kg tot 85 kg: 0,25 m2;

    d. van 85 kg tot en met 110 kg: 0,30 m2;

    e. van meer dan 110 kg: 0,40 m2.

  • 4. Indien de vloer van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde stal gedeeltelijk uit roostervloer bestaat, bedraagt, in afwijking van het derde lid, vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de oppervlakte van het dichte deel van de voor varkens beschikbare vloer tenminste per varken met een gemiddeld gewicht:

    a. tot 30 kg: 0,24 m2;

    b. van 30 tot 50 kg: 0,35 m2;

    c. van 50 tot 85 kg: 0,45 m2;

    d. van 85 tot en met 110 kg: 0,60 m2;

    e. van meer dan 110 kg: 0,75 m2.

  • 5. Indien de vloer van de in artikel 4a bedoelde stal gedeeltelijk uit roostervloer bestaat, bedraagt de oppervlakte van het dichte deel van de vloer tenminste twee derden van de totale vloeroppervlakte.

  • 6. In een stal, bestemd voor één of meer zogende zeugen met biggen, beschikken de biggen over een dichte vloer of een vloer bedekt met een rubber mat waarvan de oppervlakte ten minste 0,6 m2 per toom biggen bedraagt.

Artikel 6

Een vloer of een gedeelte daarvan, voorzien van gierdoorlatende openingen, wordt als dicht beschouwd indien:

a. het totaal aan gierdoorlatende openingen niet meer bedraagt dan 5% van de totale oppervlakte van het dichte deel van de vloer, en

b. de breedte van gierdoorlatende spleten ten hoogste 10 mm en de doorsnede van ronde gierdoorlatende openingen ten hoogste 20 mm bedraagt.

Artikel 7

Onverminderd artikel 3 en punt 8 van hoofdstuk I van de bijlage heeft in een stal waarin gelten of zeugen zonder biggen aangebonden of in voerligboxen worden gehouden elk varken de beschikking over een vrije ruimte met een lengte van tenminste 2 meter.

Artikel 8

  • 1. Onverminderd punt 11 van hoofdstuk I van de bijlage is de spleetbreedte tussen de roosterbalken van een roostervloer over de gehele oppervlakte van de roostervloer gelijk en bedraagt deze bij stallen bestemd voor:

    a. zeugen zonder biggen: ten hoogste 20 mm;

    b. zogende zeugen met biggen: ten hoogste 10 mm bij betonroostervloeren en 12 mm bij andere roostervloeren;

    c. gespeende varkens: ten hoogste 15 mm;

    d. gebruiksvarkens: ten hoogste 20 mm.

  • 2. Onverminderd het eerste lid voldoen betonroostervloeren aan de Nederlandse normen, bedoeld in NEN-normen nr. 3873 betreffende roostervloeren van gewapend beton voor stalgebouwen, zoals uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut in februari 1989.

Artikel 9

Onverminderd hoofdstuk I, punt 16, alsmede hoofdstuk II, onder I, onder II, punt 2, en onder III, punt 1, van de bijlage is het dichte deel van de vloer van een stal bestemd voor een beer of een zogende zeug met biggen voorzien van strooisel bestaande uit stro, hooi, houtkrullen, zaagsel, compost, turf of een mengsel daarvan, dan wel, in geval van een zogende zeug met biggen, bedekt met een rubber mat.

Artikel 10

Van voldoende daglicht of kunstlicht als bedoeld in punt 5 van hoofdstuk I van de bijlage is sprake indien de verlichting in de stal verticaal op dierhoogte gemeten ten minste 12 lux bedraagt.

Artikel 11

Onverminderd punt 13 van hoofdstuk I van de bijlage bedraagt de lengte van de rechte trog tenminste 0,30 m per geslachtsrijp varken indien de varkens worden gehouden in groepen die niet ad libitum of door middel van een automatisch voedersysteem worden gevoederd.

§ 3. De verzorging van varkens

Artikel 12

De verzorging van varkens geschiedt overeenkomstig artikel 13 van dit besluit en hoofdstuk I, de punten 4, eerste, tweede en laatste zin, 6, eerste, tweede en laatste zin, 7, 9, eerste zin, 10, 12, 13, eerste zin, 15 voor zover betreffend het onderhoud van voeder- en drinkinstallaties, 16, en hoofdstuk II, onder II, punt 1 van de bijlage.

Artikel 13

Onverminderd punt 16 van hoofdstuk I van de bijlage wordt aan zeugen zonder biggen enig ruwvoer verstrekt.

§ 4. Ingrepen bij varkens

Artikel 14

[Vervallen.]

Artikel 15

Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde geschiedt het castreren van mannelijke varkens ouder dan vier weken slechts indien de varkens verdoofd zijn.

§ 5. Scheiden van het ouderdier

Artikel 16

Het spenen van biggen geschiedt overeenkomstig hoofdstuk II, onder III, punt 5, van de bijlage.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 17

Onverminderd het overigens ten aanzien van de invoer bepaalde geschiedt de invoer van varkens die vanuit een derde land via Nederland voor het eerst op het grondgebied van de Europese Gemeenschappen worden gebracht, slechts indien de varkens vergezeld gaan van een geldig, door de bevoegde autoriteit van dat derde land afgegeven, volledig ingevuld en gedagtekend certificaat als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 91/630/EEG.

Artikel 18

  • 1. Een wijziging van artikel 8 van richtlijn 91/630/EEG dan wel van de bijlage, bedoeld in artikel 2, 12, 14 en 16, treedt voor de toepassing van die artikelen in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2. Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij doet mededeling van een wijziging als bedoeld in het eerste lid, in de Staatscourant.

Artikel 19

  • 1. Artikel 2a, eerste lid, voorzover van toepassing op gelten en zeugen, is tot 1 januari 2008 niet van toepassing indien het een stal betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat hij vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit in gebruik is genomen en dat die stal of de vloer van de stal nadien niet is verbouwd of herbouwd.

  • 2. Artikel 2a, tweede tot en met vierde lid, is tot 1 januari 2008 niet van toepassing indien het een stal betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat hij vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit in gebruik is genomen en dat die stal of de vloer van de stal nadien niet is verbouwd.

  • 3. De artikelen 4 en 5, tweede lid, zijn tot 1 januari 2008 niet van toepassing mits de gebruiker van de stal kan aantonen dat de stal vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit in gebruik is genomen, dat de stal vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit voldoet aan de artikelen 4, eerste lid, en 5, tweede lid, van het Varkensbesluit zoals dat luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit en dat die stal of de vloer van de stal na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is verbouwd of herbouwd.

  • 4. De artikelen 3, 5, eerste lid, en 8 zijn tot 1 januari 2002 niet van toepassing indien het een stal betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat hij vóór 1 januari 1994 in gebruik is genomen en dat die stal of het in het desbetreffende artikel bedoelde onderdeel daarvan nadien niet is verbouwd of herbouwd.

  • 5. Artikel 4a, aanhef en onderdelen a en b, zijn tot 1 januari 2000 niet van toepassing indien het een stal betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat hij vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit in gebruik is genomen en dat die stal of de vloer van de stal nadien niet is verbouwd of herbouwd.

  • 6. Artikel 5, vierde lid, is gedurende 10 jaar na het in dat lid bedoelde tijdstip niet van toepassing indien het een stal betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat hij vóór dat tijdstip in gebruik is genomen en dat die stal of de vloer van de stal na dat tijdstip niet is verbouwd of herbouwd.

Artikel 19a

  • 1. Vanaf het tijdstip waarop registratie van de kennisgeving van overgang van een varkensrecht als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet herstructurering varkenshouderij, of een gedeelte daarvan, overeenkomstig de artikelen 18 en 19, onderscheidenlijk 20, van die wet heeft plaatsgevonden is artikel 19 niet van toepassing op een in dat artikel bedoelde stal:

    a. die tot een bedrijf als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van die wet behoort waarnaar het varkensrecht, of een gedeelte van dat recht, is overgegaan, behoudens indien deze overgang heeft plaatsgevonden in 1998 of 1999 en als gevolg van deze overgang het varkensrecht van het bedrijf niet groter is geworden dan het varkensrecht zoals dat gold op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet, vermenigvuldigd met 100/90, of

    b. die tot een bedrijf als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van die wet behoort waarnaar het varkensrecht is overgegaan in het kader van een bedrijfsoverdracht als bedoeld in artikel 20 van die wet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is artikel 19 van toepassing op een stal waarvan de gebruiker kan aantonen dat:

    a. de overgang van het varkensrecht, of een gedeelte van dat recht, heeft plaatsgevonden in 1998 of 1999, met betrekking tot die stal vóór 10 juli 1997 een milieuvergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend, de stal op dat tijdstip in aanbouw was en het aantal varkenseenheden dat overeenkomstig de artikelen 18 en 19 van de Wet herstructurering varkenshouderij is overgegaan niet groter is dan het aantal varkens, uitgedrukt in varkenseenheden overeenkomstig artikel 1, onderdeel e, van laatstgenoemde wet, dat ten hoogste in die stal zal kunnen worden gehuisvest, of

    b. die stal vóór 10 juli 1997 in gebruik is genomen en op het tijdstip van ingebruikname de stal overeenkwam met een stalsysteem waarvoor op dat tijdstip een Groen Label, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het Convenant Groen Label (Stcrt. 1993, 21), was afgegeven.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder «varkensrecht» niet begrepen het grondgebonden deel van het varkensrecht, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Wet herstructurering varkenshouderij.

  • 4. Ingeval artikel 24 van de Wet herstructurering varkenshouderij of het bepaalde krachtens artikel 25 van die wet van toepassing is, wordt in het eerste lid, onderdeel a, in plaats van «100/90» gelezen: 100 gedeeld door het getal voor het percentage dat in plaats van het percentage van 90 is vastgesteld op grond van artikel 24 of krachtens artikel 25 van die wet.

Artikel 20

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 21

Dit besluit kan worden aangehaald als: Varkensbesluit.

Naar boven