Besluit van 7 juli 1998, houdende instelling van de Adviescommissie studie cross-ownershipregels in de mediasector (Besluit Adviescommissie cross-ownershipregels in de mediasector)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis, van 24 juni 1998, nr. MLB/OP/1998/28.277, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, J. Kohnstamm en in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Economische Zaken;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Er is een Adviescommissie cross-ownershipregels in de mediasector, verder te noemen de adviescommissie.

Artikel 2

  • 1. De adviescommissie heeft tot taak advies uit te brengen over de noodzaak van aanvullende regels met betrekking tot concentraties in de Nederlandse mediasector in brede zin, zowel horizontaal, verticaal als diagonaal (cross-ownership), en de wijze waarop deze regels effectief kunnen worden vormgegeven, zowel nationaal als ook in een grensoverschrijdende context, op basis van onderzoek naar:

    a. de actuele situatie met betrekking tot concentraties in de Nederlandse mediasector in brede zin, zowel horizontaal, verticaal als diagonaal (cross-ownership), alsmede de ontwikkelingen die op dit terrein in Nederland kunnen worden verwacht ;

    b. de effecten die (verwachte) concentraties hebben op de pluriformiteit en onafhankelijkheid van het informatie-aanbod voor de burgers in Nederland;

    c. de effectiviteit van bestaande regelingen (Mediawet, Mededingingswet, Telecomwet) in het licht van de bescherming van de centrale doelstelling van het mediabeleid, en de eventuele noodzaak van aanvullende regels.

  • 2. De adviescommissie bestaat uit een voorzitter, tevens lid, en ten hoogste acht andere leden.

  • 3. De adviescommissie brengt haar eindrapport uiterlijk 1 januari 1999 uit aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Economische Zaken.

  • 4. Na het uitbrengen van haar eindrapport wordt de adviescommissie opgeheven.

Artikel 3

Na opheffing van de adviescommissie wordt het secretariaatsarchief overgedragen aan het archief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, directie Media, Letteren en Bibliotheken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 april 1999.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Adviescommissie cross-ownershipsregels in de mediasector.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 7 juli 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm

Uitgegeven de dertigste juli 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges wordt door middel van het onderhavige besluit de Adviescommissie cross-ownershipregels in de mediasector ingesteld.

De mediaconcentraties van de afgelopen jaren zijn hand in hand gegaan met zorg over de mogelijke schadelijke effecten daarvan voor de pluriformiteit en de onafhankelijkheid van het informatie-aanbod via omroep en pers.

Het begrip «pluriformiteit» houdt in dat in het informatie-aanbod ruimte wordt geboden aan een breed scala van opvattingen, aan de verscheidenheid van opinies die ten aanzien van een bepaald onderwerp leven in de samenleving. Daarbij wordt doorgaans een onderscheid gemaakt tussen interne en externe pluriformiteit. Interne pluriformiteit houdt in dat binnen één medium diverse opvattingen aan bod komen; externe pluriformiteit betekent dat het totaal van de media een redelijke afspiegeling vormt van de diversiteit aan opvattingen over een bepaald onderwerp binnen de samenleving.

Aangezien de overheid zich – gelet op de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting – verre houdt van bemoeienis met de inhoud van de media, heeft de overheidszorg voor de pluriformiteit van het informatie-aanbod zich voor een belangrijk deel vertaald in een kwantitatieve benadering van het begrip pluriformiteit. De overheid streeft er naar dat zoveel mogelijk aanbieders van informatie op de markt actief kunnen zijn. In dat licht is de zorg over concentraties en cross-ownerships op het brede terrein van media en informatie begrijpelijk. In Nederland heeft dit geleid tot de motie-Van Zuijlen c.s. (kamerstukken II, 1996/97, 24 808, nr. 29).

In de motie-Van Zuijlen wordt het kabinet gevraagd «een studie te (laten) doen naar nationale cross-ownershipregels in de mediasector in brede zin en deze studie op zo'n termijn af te ronden dat de resultaten meegenomen kunnen worden (met de resultaten van het zero-base-onderzoek), zodat bij de te verwachten veiling tot een zo evenwichtig mogelijke verdeling van o.a. radio-etherfrequenties gekomen kan worden». Bij de behandeling van het wetsvoorstel privatisering NOB heeft de regering desgevraagd toegezegd (Nota naar aanleiding van het Verslag d.d. 12 september 1997, kamerstukken II, 1996/97, 25 312, nr. 5) dat bij dit onderzoek tevens de mededingingsaspecten in de audiovisuele bedrijfstak zullen worden betrokken. De aan de Adviescommissie cross-ownershipregels in de mediasector op te dragen onderzoeksopdracht wil uitvoering geven aan deze motie van de Tweede Kamer en de toezegging van de regering.

Bij de formulering van de onderzoeksopdracht is overwogen dat de Mediawet slechts beperkte regelingen voor cross-ownership kent. Dat zijn de artikelen 71b, onderdelen c, d en e, die enkel betrekking hebben op cross-ownership tussen dagbladen, nieuwsbladen en commerciële omroep. Daar is bijgekomen de eerder genoemde beperking van het aantal FM-frequenties dat eenzelfde instelling mag gebruiken voor uitzending van radioprogramma's (artikel 82f Mediawet). Het is de vraag of de Mediawet op het punt van concentraties voldoende is toegesneden op de huidige en te verwachten media-ontwikkelingen, dan wel of de Mededingingswet voldoende waarborgen biedt.

Een wettelijke persfusieregeling is nimmer tot stand gebracht, terwijl de zelfregulerende Code voor Dagbladconcentraties kon leiden tot een situatie waarin nog maar vier concerns de markt beheersen. Eigendomsbeperking bij commerciële etherradio is mogelijk, maar wordt vooralsnog niet toegepast. Het instrument van de zenderkleuring bij commerciële FM-radiofrequenties (artikel 82e Mediawet) wordt beperkt ingezet.

In de studie moet ondermeer worden bezien of het algemene mededingingsrecht – de nieuwe Mededingingswet trad met ingang van 1 januari 1998 in werking – voldoende is toegesneden op de specifieke mediapolitieke en cultuurpolitieke aspecten van mediaconcentratie. Bij de behandeling van dat wetsvoorstel is vanuit de Kamer naar voren gebracht dat de NMa concentraties niet enkel vanuit mededingingsoogpunt zou moeten beoordelen, maar daarbij ook culturele en sociale belangen zou moeten meewegen.

Vanwege de convergentie tussen media en telecom zullen ook de desbetreffende delen van het telecom-terrein bij het onderzoek moeten worden betrokken. De motie vraagt immers om een studie naar cross-ownershipregels in de mediasector in brede zin.

Instelling van een afzonderlijke Adviescommissie cross-ownershipregels in de mediasector is noodzakelijk gebleken, in verband met de vereiste specifieke deskundigheid van de (bedrijfs-)economische, mededingings- en juridische (w.o. Europeesrechtelijke) aspecten die verbonden zijn aan het vraagstuk van cross-ownership in de mediasector. Een aanvraag voor een gezamenlijk advies van de Raad voor Cultuur, Raad voor verkeer en waterstaat en Adviesraad voor Wetenschap en Technologie, die ter voorbereiding hiervan een gemengde commissie ex. artikel 23 van de Kaderwet adviescolleges zouden kunnen instellen, zou een relatief groot aantal externe deskundigen vereisen. Mede gelet hierop is het meer aangewezen een tijdelijke onafhankelijke commissie ex. artikel 6 van de Kaderwet in te stellen.

De taak van de adviescommissie is naar zijn aard eenmalig en tijdelijk. Het advies wordt tegen het einde van 1998 verwacht. De toezichthouders OPTA, NMa en het Commissariaat voor de Media zullen worden verzocht het onderzoeksresultaat te becommentariëren. Om te voorkomen dat een geringe overschrijding van deze planning tot een verlenging van de instelling van de commissie zou moeten leiden, is de instelling van de commissie beperkt tot uiterlijk 1 april 1999. Wegens de tijdelijkheid van de adviestaak is bepaald dat dit besluit vervalt met ingang van 1 april 1999.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm

Naar boven