Besluit van 17 juli 1998, houdende uitvoering van artikel 2, tweede lid, onder a, van de Opiumwet (Besluit aanwijzing 2-CB)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 juni 1998, GMV 983348, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Justitie;

Gelet op artikel 2, tweede lid, onder a, van de Opiumwet;

De Raad van State gehoord 9 juli 1998, no. W13.98.0281;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 10 juli 1998, GMV 983576, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Als een middel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, van de Opiumwet wordt aangewezen 2-CB (4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine).

Artikel 2

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing 2-CB.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Tavarnelle, 17 juli 1998

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de drieëntwintigste juli 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Op grond van artikel 2, derde lid, van de Opiumwet werd bij regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 3 juli 1997, Stcrt. 126, het middel 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine, ook wel 2-CB of Nexus genoemd, aangewezen als Opiumwetmiddel. Ingevolge die bepaling mag een zodanige ministeriële regeling alleen worden vastgesteld indien er naar het oordeel van de minister spoed is geboden bij de aanwijzing van het betreffende middel; dat wil zeggen dat een aanwijzing als Opiumwetmiddel bij een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet, niet kan worden afgewacht. De snelle procedure van een ministeriële regeling werd destijds onder meer gekozen ter vermijding van de risicovolle gevolgen van een eventuele dumpingsactie van een grote voorraad 2-CB pillen die op dat moment aanwezig werd verondersteld. Indien het noodzakelijk wordt geacht de aanwijzing van 2-CB ook na één jaar in stand te doen blijven, dient de ministeriële regeling binnen een jaar te worden gevolgd door een algemene maatregel van bestuur met dezelfde inhoud. Aangezien er geen reden is om de aanwijzing van 2-CB te laten vervallen, is het onderhavige besluit voorgesteld.

Een groot aantal stoffen die Ecstasy-achtige (XTC of MDMA) eigenschappen hebben is aangewezen als middel waarop de bepalingen van de Opiumwet van toepassing zijn (o.a. verbod op invoer, uitvoer, productie, bezit en handel). Het gaat dan om stoffen zoals MDEA, Brolamfetamine, N-hydroxy MDA en 2-CB. Evenals de andere Extasy-achtigen heeft 2-CB zowel een stimulerend als een hallucinogeen effect. Typerend voor 2-CB is dat het werkzaam is in een relatief lage dosering, waardoor het risico van overdosering bij onervaren gebruikers ontstaat en dat het hallucinogene effect relatief sterk is. Om volksgezondheidsreden en ter bescherming van de openbare orde en veiligheid dient dit middel onder het regime van de Opiumwet te blijven.

Het ontwerp-besluit is op 24 juni 1998 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan art.8, eerste lid, van Richtlijn 83/189/EEG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1983 L 109, zoals gewijzigd), notificatienummer 98/0288/NL. Tevens heeft melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994/235).

Dit besluit is opgesteld na afweging van het belang van het streven naar een vrij verkeer van goederen (artikel 30 van het EG-verdrag) met het belang van de volksgezondheid (artikel 36 van het EG-verdrag) en de openbare orde en veiligheid. De betreffende stof 2-CB wordt als drug op de markt gebracht en kent geen andere toepassing bijvoorbeeld als geneesmiddel of in de chemische industrie. Een vrij verkeer van deze stof is daarom niet wenselijk. Bovendien is de stof in Engeland en Ierland reeds verboden; in onder meer Spanje, Duitsland en Frankrijk worden hiertoe voorbereidingen getroffen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven