Besluit van 7 juli 1998, houdende Landbouwkwaliteitsregels voor zuivelproducten (Landbouwkwaliteitsbesluit zuivelproducten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 23 juli 1997, nr. J. 977662, Directie Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 2, 3, 7, 8, 9 en 12 van de Landbouwkwaliteitswet;

De Raad van State gehoord (advies van 7 oktober 1997, nr. W11.97.0516);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 25 juni 1998, nr. J. 984971, Directie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. wet: Landbouwkwaliteitswet;

    b. COKZ: Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel;

    c. zuivelproduct:

    1e. een product dat uitsluitend is verkregen uit melk, met dien verstande dat stoffen die voor de bereiding ervan noodzakelijk zijn, mogen worden toegevoegd, mits deze stoffen niet worden gebruikt voor de volledige of gedeeltelijke vervanging van één van de bestanddelen van melk, en

    2e. een product dat is samengesteld uit melk, dat wil zeggen een product waarvan geen enkel element in de plaats komt van een melkbestanddeel of bedoeld is om daarvoor in de plaats te komen en waarvan de melk een essentieel bestanddeel is, hetzij door de hoeveelheid, hetzij omdat het effect kenmerkend is voor deze producten;

    d. melk: het door het melken van één of meer koeien, geiten, schapen of buffelkoeien verkregen product, zonder dat daaraan stoffen worden toegevoegd of onttrokken;

    e. kaas: het product dat wordt verkregen door stremming van melk, waaraan al dan niet melkbestanddelen zijn toegevoegd of onttrokken, de verwijdering van wei en de rijping tot voor de consumptie gereed product;

    f. boerenkaas: kaas, waarin slechts op een veehouderijbedrijf gewonnen melk, al dan niet aangevuld met een ten hoogste gelijke hoeveelheid melk rechtstreeks afkomstig van en gewonnen op ten hoogste twee andere veehouderijbedrijven, op dat bedrijf wordt verwerkt en waarvan het woord «boeren» deel uitmaakt van de aanduiding, vermelding of voorstelling.

  • 2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder bereiden mede verstaan: de door Onze Minister bij de in artikel 2, tweede lid, bedoelde regels aangewezen vormen van behandeling van zuivelproducten of van bepaalde zuivelproducten, die de kwaliteit van deze producten in belangrijke mate kunnen beïnvloeden.

Artikel 2

  • 1. Onze Minister kan voor een zuivelproduct bij ministeriële regeling merken, tekenen of bewijsstukken vaststellen.

  • 2. Onze Minister kan bij ministeriële regeling eisen stellen met betrekking tot de kwaliteit van een zuivelproduct, waarvoor merken, tekenen of bewijsstukken als bedoeld in het eerste lid zijn vastgesteld. Deze eisen ten aanzien van het product kunnen betrekking hebben op:

    a. de inrichting en het gebruik van bedrijfsgebouwen en vervoermiddelen;

    b. het gebruik en verbruik van grondstoffen, hulpstoffen en toevoegingen;

    c. de be- of verwerkingswijze;

    d. het gebruik van machines, werktuigen en gereedschappen;

    e. de hoedanigheid en de verzorging;

    f. de vorm, afwerking, maat en gewicht;

    g. de aanduiding, de verpakking en de oorsprong;

    h. de hoedanigheid en het gebruik van verpakkingsmiddelen.

Artikel 3

Het is verboden een zuivelproduct dat voorzien is of bestemd is te worden voorzien van merken, tekenen of bewijsstukken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, te bereiden of te verhandelen, tenzij het voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde eisen.

Artikel 4

Een zuivelproduct, waarvoor een merk, teken of bewijsstuk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt gebruikt, is onderworpen aan een keuring volgens door Onze Minister bij de ministeriële regeling te stellen regels, om vast te stellen of het product voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde eisen.

Artikel 5

  • 1. Onze Minister kan ten behoeve van de keuring bij ministeriële regeling regels stellen inzake de methoden van monsterneming en onderzoek.

  • 2. Onze Minister kan bij de in het eerste lid bedoelde regeling bepalen dat methoden van monsterneming en onderzoek als bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld door een door hem aan te wijzen autoriteit.

Artikel 6

Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen over het vervaardigen, voorhanden en in voorraad hebben, het afleveren en gebruiken van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde merken, tekenen en bewijsstukken.

Artikel 7

Het is verboden merken, tekenen en bewijsstukken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, te bezigen in strijd met het bij of krachtens dit besluit bepaalde.

Artikel 8

Het is anderen dan aangeslotenen bij het COKZ verboden merken, tekenen of bewijsstukken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, te bezigen, aan te brengen of te doen aanbrengen.

Artikel 9

Het is verboden voor levensmiddelen aanduidingen, vermeldingen of voorstellingen te bezigen welke gelijken op merken, tekenen en bewijsstukken als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 10

Het COKZ is:

a. belast met het toezicht op de naleving door de bij haar aangeslotenen van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels;

b. belast met de in artikel 4 bedoelde keuring van producten, en

c. bevoegd tot het uitreiken van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde merken, tekenen of bewijsstukken.

Artikel 11

  • 1. De voorzitter van het COKZ wordt door Onze Minister, telkens voor ten hoogste vier jaren benoemd. Hij is terstond opnieuw benoembaar.

  • 2. Het bestuur van het COKZ doet aan Onze Minister een voordracht voor de benoeming van de voorzitter.

  • 3. De voorzitter mag niet rechtstreeks betrokken zijn bij de bereiding van of de handel in zuivelproducten.

Artikel 12

De bereiding van boerenkaas alsmede van Goudse kaas, Edammer kaas en Commissiekaas als omschreven krachtens artikel 2, tweede lid, is uitsluitend toegestaan aan aangeslotenen bij het COKZ.

Artikel 13

Het is verboden voor kaas, anders dan boerenkaas alsmede Goudse kaas, Edammer kaas en Commissiekaas als omschreven krachtens artikel 2, tweede lid, aanduidingen, vermeldingen of voorstellingen te bezigen welke een zodanige gelijkenis vertonen met de in artikel 12 genoemde benamingen, dat daardoor verwarring kan ontstaan.

Artikel 14

  • 1. De artikelen 12 en 13 zijn niet van toepassing op producten die in een lidstaat van de Europese Unie of in een land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn geproduceerd en aldaar rechtmatig in de handel zijn gebracht.

  • 2. De artikelen 12 en 13 zijn niet van toepassing op de plaatsing van goederen onder enige douaneregeling als bedoeld in artikel 4, onderdeel 16, onder a, d en f, van de verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302).

Artikel 15

  • 1. Van het bij of krachtens dit besluit bepaalde kan Onze Minister vrijstelling en, op aanvraag, ontheffing verlenen.

  • 2. Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen dat een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt verleend door een door hem aan te wijzen autoriteit.

Artikel 16

Onze Minister zendt in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Economische Zaken binnen zes jaar na inwerkingtreding van dit besluit aan de ministerraad een verslag over de wenselijkheid van intrekking van dit besluit.

Artikel 17

Het Landbouwkwaliteitsbesluit boterproducten, het Landbouwkwaliteitsbesluit kaasproducten en het Landbouwkwaliteitsbesluit poedervormige melkproducten worden ingetrokken.

Artikel 18

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 1998.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Landbouwkwaliteitsbesluit zuivelproducten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 juli 1998

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de drieëntwintigste juli 1998

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

In 1994 heeft het kabinet het project Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (hierna: MDW) opgezet, waarmee wordt beoogd om een nieuwe en krachtige impuls te geven aan een moderne samenleving en aan een economische structuur waarin inventiviteit en creativiteit beter worden benut. In het plan van aanpak (kamerstukken II 1994/95, 24 036, nr. 1) is onder meer aangegeven dat regels die de ontplooiing van burgers belemmeren en het bedrijfsleven onnodig belasten, zullen worden verminderd en vereenvoudigd, waarbij de kwaliteit van de wetgeving verder zal worden verbeterd. Op advies van de werkgroep MDW en met instemming van de Tweede Kamer heeft de regering besloten ook de levensmiddelenwetgeving te vereenvoudigen (kamerstukken II 1996/97, 24 036, nrs. 21, 31 en 38).

In 1995 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de nota Dynamiek en Vernieuwing (kamerstukken II 1994/95, 24 140, nrs. 1–2) als één van de uitgangspunten van het beleid gekozen dat landbouw, tuinbouw en visserij en de daarbij behorende industrie in staat dienen te worden gesteld hun concurrentiepositie te versterken en dat zo veel mogelijk innovatie wordt nagestreefd.

De regelgeving op basis van de Landbouwkwaliteitswet met betrekking tot voorschriften voor boterproducten, kaasproducten en poedervormige melkproducten is aan de hierboven omschreven beleidsvoornemens getoetst. Hierbij is gebleken dat tussen de desbetreffende besluiten veel overlap bestond en dat een aantal bepalingen onnodig beperkend of gedetailleerd waren. Naar aanleiding hiervan worden de Landbouwkwaliteitsbesluiten boterprodukten, kaasprodukten en poedervormige melkprodukten ingetrokken en komt hiervoor het onderhavige besluit in de plaats.

Op basis van de bovengenoemde Landbouwkwaliteitsbesluiten met betrekking tot boterproducten, kaasproducten en poedervormige melkproducten waren alle producenten van deze producten verplicht zich aan te sluiten bij een op basis van artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet aangewezen controle-instelling, de Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (hierna: COKZ). De producten mochten uitsluitend op de markt worden gebracht na keuring door het COKZ op basis van bij of krachtens de Landbouwkwaliteitswet gestelde eisen. Als bewijs van het voldoen aan deze eisen, werd een rijksmerk verstrekt, dat op een product of de verpakking hiervan moest worden aangebracht.

Als gevolg van het onderhavige besluit is het voor producenten mogelijk zuivelproducten die alleen voldoen aan de normen op basis van de Warenwet, op de markt te brengen. Voor de bereiding van de meeste zuivelproducten is aansluiting bij het COKZ dus niet meer noodzakelijk. Voor een aantal kaassoorten is aansluiting bij het COKZ in dit besluit echter nog wel verplicht gesteld (zie artikelsgewijze toelichting bij artikel 12). Op basis van het Landbouwkwaliteitsbesluit zuivelproducten kunnen voorschriften ten aanzien van de kwaliteitsaspecten van producten worden geformuleerd. Indien producenten aan deze voorschriften voldoen, kunnen zij, na keuring van hun producten door het COKZ, deze producten voorzien van een rijksmerk.

Met het rijksmerk zal een producent aan kunnen tonen dat zijn producten van een constante, goede en door het COKZ gecontroleerde kwaliteit zijn. De kwaliteit van producten met een rijksmerk zal als gevolg van de eisen op basis vanuit de Landbouwkwaliteitswet altijd hoger liggen dan verplicht is ingevolge de eisen die vanuit het oogpunt van hygiëne en consumentenbelang gesteld zijn in de Warenwet en de Europese regelgeving.

Deregulering

Overeenkomstig het plan van aanpak ter uitwerking van het MDW-levensmiddelenrapport (zie inleiding) is het streven te komen tot een stelsel voor levensmiddelenwetgeving, waarbij de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

– etiketteringsregels die uitgaan boven Europees bepaalde verplichtingen alleen stellen wanneer er sprake is van een essentieel aspect, dat niet door EU-regelgeving wordt bestreken;

– productbenamingen alleen hanteren wanneer er sprake is van in brede kring geconsumeerde levensmiddelen waarbij sprake is van een sterke verwachting van de consument;

– extra-kwaliteitsregels worden in beginsel in overleg met het bedrijfsleven afgeschaft, tenzij in verband met de internationale concurrentiepositie een tijdelijke uitzondering nodig en evenredig is.

Vanuit deze uitgangspunten is het onderhavige Landbouwkwaliteitsbesluit opgesteld. De volgende overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld. Voor Nederland zijn zuivelproducten een belangrijk exportproduct. De totale omzet van de Nederlandse zuivelindustrie bedroeg in 1995 ongeveer 12 miljard gulden. Twee derde van de omzet wordt geëxporteerd. Bijna de helft van deze export bestaat uit kaas. Deze sterke exportpositie is mede tot stand gekomen door de constant hoge kwaliteit van het Nederlandse product, die gewaarmerkt wordt met het rijksmerk.

Enerzijds zou het plotseling afschaffen van de regelgeving met betrekking tot de kwaliteit van zuivelproducten, en daarmee het afschaffen van het rijksmerk, internationaal leiden tot onduidelijkheid over de kwaliteit van Nederlandse producten. Hierdoor wordt de afzet belemmerd en kan de Nederlandse concurrentiepositie schade oplopen. Anderzijds is ook het integraal handhaven van gedetailleerde kwaliteitsregelgeving van de overheid voor boter, kaas en melkpoeder, gelet op het streven naar meer marktwerking en eigen verantwoordelijkheid van het zuivelbedrijfsleven, onwenselijk. Bovendien is van de zijde van het zuivelbedrijfsleven herhaaldelijk aangegeven dat het verplichte karakter van de regelgeving als een belemmering voor innovatie wordt ervaren. Deze overwegingen hebben er toe geleid om als uitgangspunt de verplichting voor zuivelproducenten om te voldoen aan de Landbouwkwaliteits-regelgeving af te schaffen, maar wel de mogelijkheid te handhaven zuivelproducten van een rijksmerk te voorzien. Het MDW-rapport geeft aan dat het handhaven van regels met betrekking tot extra kwaliteit altijd bedoeld is als een overgangsregime. Einddoel is het afschaffen van regels voor extra kwaliteit. Bedoeling is dan ook dat de ondersteuning van de exportpositie van zuivelproducten door middel van het beschikbaar stellen van rijksmerken hiervoor, een tijdelijk karakter heeft. In het onderhavige besluit komt deze bedoeling tot uitdrukking in een evaluatiebepaling (zie artikelsgewijze toelichting bij artikel 16).

Het introduceren van een grotendeels vrijwillig kwaliteitssysteem sluit aan bij de regelgeving in Duitsland en Frankrijk, belangrijke concurrenten van Nederland in de zuivelhandel.

In Frankrijk bestaat een kwaliteitsstelsel vanuit de overheid, waar producenten zich op vrijwillige basis aan kunnen onderwerpen, het systeem van de Appellation d'Origine Controlée. In dit systeem toetst de Franse overheid productdossiers aan inhoudelijke eisen en heeft zij een organisatie als controlerende instelling aangewezen. In Duitsland bestaat geen centrale kwaliteitsregelgeving voor zuivelproducten, maar kunnen op deelstaatniveau wel bepaalde kwaliteitsgaranties voor zuivelproducten door de overheid worden afgegeven. In Denemarken, ook een belangrijk exporteur van zuivelproducten, is een beperkt aantal voorschriften op het gebied van de kwaliteit van zuivelproducten verplicht en zijn daarnaast kwaliteitsstelsels privaat opgezet.

Bedrijfseffecten

Boter, kaas of melkpoeder worden in Nederland geproduceerd door ongeveer 15 industriële zuivelondernemingen en ongeveer 750 bereiders van zuivelproducten op de boerderij. Daarnaast zijn er ongeveer 215 bedrijven waar kaas wordt gerijpt.

Voor al deze ondernemingen betekent dit besluit een grotere keuzevrijheid met betrekking tot de bereiding van producten.

Zij kunnen op vrijwillige basis aan de Landbouwkwaliteitsregels voldoen en zo een rijksmerk verkrijgen, of ervoor kiezen om alleen aan de regels op basis van de Warenwet te voldoen. Bij de keuze voor het voeren van een rijksmerk, maken producenten een afweging tussen de kosten en de baten hiervan. Kosten die horen bij het verwerven van een overheidsmerk zijn onder andere de kosten voor de keuring door het COKZ. De baten van het rijksmerk zijn gelegen in de afzetvoordelen die de producent daarvan verwacht en ondervindt. De opzet van het stelsel zal naar verwachting invloed hebben op de bedrijfsvoering van zuivelproducenten. Er zijn immers meer mogelijkheden om te kiezen welke producten op welke wijze worden geproduceerd.

Kosten voor een overheidsmerk zijn onder andere de kosten van aansluiting bij het COKZ (gemiddeld jaarlijks een bedrag van f 250,– en gemiddeld een bijdrage in de kosten van keuring van f 8 500,– per 1 000 ton eindproduct). Daarbij komen de kosten die gemaakt worden om aan de regels op basis van de Landbouwkwaliteitswet voor het desbetreffende product te voldoen. Deze kosten zijn niet in de algemeenheid aan te geven. Naast de producenten zijn er ongeveer 200 bedrijven actief in de groothandel van boter, kaas en melkpoeder. Nu de producenten meer vrijheid krijgen bij de keuze welke producten op de markt worden gebracht, zullen de handelaren naar verwachting te maken krijgen met een groter productaanbod en een grotere prijsdifferentiatie. Ook zal het rijksmerk als promotie-instrument voor de handel in zuivelproducten niet altijd meer aanwezig zijn. Handelaren zullen daarom wellicht nieuwe, privaatrechtelijke merken ontwikkelen om de afzet van zuivelproducten te garanderen.

Handhaving

Het onderhavige besluit heeft geen wijziging gebracht in de wijze waarop de handhaving van de zuivelregelgeving is ingericht. Het COKZ behoudt de bevoegdheid te controleren bij aangeslotenen bij het COKZ of voldaan is aan de eisen van de Landbouwkwaliteitswet. Het COKZ keurt producten preventief om vast te kunnen stellen of aan deze producten een rijksmerk wordt toegekend. Overtredingen van de Landbouwkwaliteitswet worden via het tuchtrecht bestraft. Voorts heeft de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) de bevoegdheid op te treden op basis van die artikelen van de Landbouwkwaliteitswet (b.v. artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 9), die in de Wet op de Economische Delicten strafbaar zijn gesteld. De door de AID geconstateerde overtredingen worden strafrechtelijk gesanctioneerd.

Uitgebrachte adviezen

Over het onderhavige besluit is advies ontvangen van het Productschap Zuivel, het COKZ, de Nederlandse Zuivel Organisatie (hierna: NZO) en de Bond van Boerderij-Zuivelbereiders (hierna: BBZ), het Gemeenschappelijk Zuivelsecretariaat en het Regulier Overleg Warenwet. Ten algemene ondersteunen de adviezen de keus om te komen tot een grotendeels vrijwillig en sterk gedereguleerd kwaliteitsregime. De BBZ geeft echter aan te betreuren dat de algemene aansluitingsverplichting voor boerderijzuivelbereiders is vervallen. Als argument wordt genoemd dat de sector onvoldoende in staat is om in te spelen op de nieuwe regelgeving. Wij hebben gemeend met de bescherming van het product boerenkaas de sector een passende bescherming te bieden.

De NZO geeft aan te betreuren dat het besluit weinig ruimte biedt voor uitvoeringsregelgeving met betrekking tot de borging van het productieproces. Wij zijn van mening dat binnen de grenzen van de Landbouwkwaliteitswet zo veel mogelijk ruimte wordt geboden voor uitvoeringsregels ten aanzien van zowel het product als het productieproces.

Voorts zijn van diverse kanten enkele redactionele opmerkingen gemaakt. Deze zijn in het onderhavige besluit verwerkt.

Notificatie

Ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109), is het ontwerp van dit besluit op 19 november 1997 genotificeerd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen onder nummer 97/0803/NL. Gelet op het uitdrukkelijke verzoek van de Commissie alsmede gelet op de opmerkingen van diverse lidstaten is in artikel 14 van het besluit een bepaling inzake wederzijdse erkenning opgenomen voor de in artikel 12 van het besluit genoemde kazen die afkomstig zijn uit een lidstaat van de Europese Unie of uit een land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (zie voorts de toelichting bij artikel 14 van het besluit).

Tevens heeft op 30 december 1997 melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech totstandgekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) onder nummer G/TBT/97.796. In het kader van deze procedure zijn geen opmerkingen ontvangen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Voor de definitie van het begrip zuivelproduct is aangesloten bij richtlijn nr. 92/46/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 1992 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en produkten op basis van melk (PbEG L 268) (hierna: richtlijn 92/46/EEG).

Voor de definitie van het begrip kaas is aangesloten bij het Warenwetbesluit zuivel.

Artikel 2

Artikel 2 biedt de basis om bij ministeriële regeling merken, tekenen of bewijsstukken vast te stellen, alsmede regels te stellen waaraan zuivelproducten moeten voldoen alvorens voor een merk, teken of bewijsstuk in aanmerking te komen.

Bij merken, tekenen en bewijsstukken kan met name gedacht worden aan het al langer gehanteerde rijksmerk.

Artikel 3 en 4

In artikel 3 wordt de relatie gelegd tussen de merken, tekenen en bewijsstukken en de regels, die op basis van artikel 2 aan zuivelproducten gesteld kunnen worden. De merken, tekenen en bewijsstukken mogen alleen worden gebruikt indien aan de op basis van dit besluit gestelde regels met betrekking tot de kwaliteit van producten is voldaan. Om vast te stellen of een zuivelproduct een rijksmerk mag voeren, zal dit product gekeurd moeten worden. Artikel 4 geeft de mogelijkheid omtrent deze keuring regels te stellen. Daarnaast zal de aangewezen controle-instelling een reglement moeten vaststellen betreffende het verloop van de keuring en het uitreiken van merken, tekenen en bewijsstukken ingevolge artikel 10, eerste lid, onderdeel e, van de Landbouwkwaliteitswet.

Artikel 5

Bij ministeriële regeling kunnen bepalingen worden opgenomen over de methoden van monsterneming en onderzoek, teneinde op juiste wijze te kunnen bepalen of een product aan de voorgeschreven normen voldoet. In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen dat de vaststelling van methoden van monsterneming en onderzoek wordt gedelegeerd aan een aangewezen autoriteit. Deze bepaling is opgenomen omdat de methoden van monsterneming en onderzoek zeer technisch van aard zijn. In bepaalde gevallen kan het wenselijk zijn om bij voorbeeld de controle-instelling, die ingevolge artikel 10 van dit besluit is belast met de keuring, eveneens te belasten met het vaststellen van de methoden van monsterneming en onderzoek.

Artikel 6

Om te waarborgen dat de rijksmerken op een juiste wijze vervaardigd en gebruikt worden, is de mogelijkheid opgenomen ten aanzien hiervan nadere regels te stellen. De basis daarvoor is gelegen in artikel 7, tweede lid, van de Landbouwkwaliteitswet.

Artikel 7

Uitgangspunt van dit besluit is dat de keuze van een producent om al dan niet een rijksmerk te hanteren vrij is. Indien echter wordt gekozen voor het gebruik van een rijksmerk, moet worden voldaan aan de krachtens dit besluit gestelde eisen aan deze zuivelproducten.

Artikel 8

Om vast te stellen of een product voor een rijksmerk in aanmerking komt, is een keuring voorgeschreven. Deze keuring wordt verricht door de in artikel 10 aangewezen controle-instelling, het COKZ. Het gebruik van de krachtens dit besluit vastgestelde rijksmerken is voorbehouden aan aangeslotenen bij het COKZ.

Artikel 9

In dit artikel is een verbodsbepaling opgenomen, welke er toe strekt te voorkomen dat producenten, die niet voor een rijksmerk in aanmerking (willen) komen, gebruik maken van de goede uitstraling van het rijksmerk, door hierop gelijkende merken te hanteren.

Artikel 10 en 11

In artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet wordt de mogelijkheid gegeven een privaatrechtelijke controle-instelling te belasten met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens een Landbouwkwaliteitsbesluit bepaalde of met de keuring van producten. Ter uitvoering van dit artikel wordt in artikel 10 het COKZ aangewezen. Deze stichting was voorheen eveneens belast met het toezicht in het kader van de Landbouwkwaliteitswet op zuivelproducten. In artikel 11 wordt een aantal voorschriften gegeven over de benoeming van de voorzitter van het COKZ.

Artikel 12 en 13

Artikel 9 van de Landbouwkwaliteitswet biedt de mogelijkheid een bepaalde gedraging, ter zake waarvan bij of krachtens een Landbouwkwaliteitsbesluit regels zijn gesteld, uitsluitend toe te staan aan aangeslotenen bij een controle-instelling. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt voor de productie van een aantal kaassoorten. Goudse kaas, Edammer kaas en Commissiekaas mogen uitsluitend worden geproduceerd door aangeslotenen bij het COKZ. Reden voor deze uitzondering op de keuzevrijheid die het onderhavige besluit ten algemene biedt, is de noodzaak de voor de export zeer belangrijke kazen te beschermen. Een verschillend kwaliteitsniveau van deze kazen zou het imago van het Nederlands product en daarmee de export schade kunnen toebrengen. Het is de bedoeling dat op den duur deze strikte bescherming kan vervallen, omdat producenten private kwaliteitssystemen kunnen hanteren, welke de afzet van deze kazen garanderen.

Ook voor het voeren van de aanduiding «boeren» in combinatie met een benaming van kaas is in dit artikel aansluiting bij het COKZ verplicht gesteld. Dit publiekrechtelijke regime voor producenten die kazen met de benaming «boeren» te koop aanbieden zal in stand blijven. Hiermee krijgen de boerderijzuivelbereiders de gelegenheid een private kwaliteitsborging op te bouwen. Bereiders van kaas op een boerderij, die deze naam niet wensen te voeren, zijn niet verplicht tot aansluiting bij het COKZ. Hiermee wordt ook voor de boerderijzuivelbereiders een keuzevrijheid gecreëerd. Essentieel voor boerenkaas is dat dit product op de boerderij vervaardigd is uit ongepasteuriseerde melk. Deze eisen vragen om een specifieke bescherming. Bij boerenkaas is sprake van een gevestigde naam met een speciale receptuur en een voor de consument niet zichtbare herkomst. Het niet langer stellen van voorwaarden aan het gebruiken van het begrip «boerenkaas» zou bij een overwegend deel van de consumenten tot verwarring kunnen leiden.

Teneinde te voorkomen dat er kazen op de markt komen, die een benaming hebben die sterk lijkt op de in artikel 12 omschreven kazen, maar die niet voldoen aan de daaraan gestelde eisen, is in artikel 13 het verbod opgenomen om voor kaas, met uitzondering van de kazen die in artikel 12 zijn genoemd, benamingen of voorstellingen te hanteren die gelijken op de naam Goudse kaas, Edammer kaas, Commissiekaas en boerenkaas.

Bij ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het besluit, zullen ten aanzien van de kaassoorten Goudse, Edammer en Commissiekaas zodanige kwaliteitseisen worden gesteld, dat alleen en uitsluitend kaas die aan die eisen voldoet, de benaming van die kaas mag dragen.

Artikel 14

De artikelen 12 en 13 zijn slechts van toepassing op in Nederland gevestigde producenten. Derhalve behoeft een in een lidstaat van de Europese Unie gevestigde producent van één van de in artikel 12 genoemde kaassoorten zich niet aan te sluiten bij het COKZ en behoeft hij evenmin zijn kaas te voorzien van een rijksmerk.

Teneinde elke mogelijke twijfel hieromtrent weg te nemen, is in dit artikel op uitdrukkelijk verzoek van de Europese Commissie een bepaling inzake wederzijdse erkenning opgenomen voor producten die afkomstig zijn uit een lidstaat van de Europese Unie of uit een land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 15

Met dit artikel heeft de Minister van LNV ten algemene de mogelijkheid vrijstelling of ontheffing te verlenen van de bepalingen die bij of krachtens dit besluit zijn gesteld. Gelet op het feit dat het Landbouwkwaliteitssysteem nu grotendeels vrijwillig van opzet is, ligt het in de rede dat van de mogelijkheid vrijstelling of ontheffing te verlenen zeer restrictief gebruik wordt gemaakt. In bijzondere gevallen kan het wenselijk zijn ontheffingen te laten verlenen door een organisatie die nauw is betrokken bij de uitvoering van de regelgeving. Ten denken valt hierbij aan het COKZ. In het tweede lid is daarom een delegatiemogelijkheid opgenomen.

Artikel 16

Uit het MDW-rapport volgt dat het handhaven van regels met betrekking tot extra kwaliteit slechts voor een bepaalde tijd wenselijk is. Bedoeling is dat de zorg voor kwaliteit na verloop van een overgangsperiode aan het bedrijfsleven wordt overgelaten. Echter, op dit moment is niet precies vast te stellen op welke termijn het onderhavige besluit kan vervallen. In plaats van het opnemen van een einddatum in de regelgeving is daarom een bepaling opgenomen dat over zes jaar de wenselijkheid van het intrekken van dit besluit zal moeten worden bezien.

Artikel 17

Met dit artikel worden de Landbouwkwaliteitsbesluiten die betrekking hadden op zuivelproducten ingetrokken. Hiermee vervalt ook de uitvoeringsregelgeving, die op basis van deze besluiten is opgesteld. Het Landbouwkwaliteitsbesluit rauwe melk en zuivelbereiding wordt niet ingetrokken, omdat dit besluit strekt ter uitvoering van richtlijn 92/46/EEG.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 augustus 1998, nr. 150.

Naar boven