Wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de onteigeningswet (herziening administratieve onteigeningsprocedure voor uitvoering van werken en enige andere doeleinden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is de regeling van de procedure in de onteigeningswet met betrekking tot de totstandkoming van het besluit tot onteigening, in het bijzonder ten behoeve van infrastructurele werken, te herzien met het oog op het bereiken van een doelmatiger en daarmee sneller verloop van die procedure;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De onteigeningswet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van Titel II komt te luiden:

Over de onteigening voor aanleg, herstel, versterking of onderhoud van waterkeringen en bouw van militaire verdedigingswerken

B

De artikelen 62 tot en met 64 worden vervangen door de nieuwe artikelen 62 tot en met 64b, welke luiden als volgt:

Artikel 62

Onteigening van onroerende zaken of rechten ten behoeve van aanleg, het herstel, versterking of onderhoud van waterkeringen of bouw van militaire verdedigingswerken, heeft plaats uit kracht van een koninklijk besluit, de Raad van State gehoord.

Artikel 63

  • 1. Op de voorbereiding van de beslissing tot onteigening is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

  • 2. Met het oog op de toepassing van artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht doet Onze Minister die het aangaat de navolgende stukken, na de overlegging daarvan, ter inzage voor een ieder nederleggen ter secretarie van de gemeente waar de betrokken onroerende zaken zijn gelegen:

    1°. een uitgewerkt plan met uitvoerige kaarten en met grondtekeningen waarop de te onteigenen onroerende zaken, en bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, de onroerende zaken waarop de te onteigenen rechten rusten, met vermelding van hun kadastrale aanduiding zijn aangewezen;

    2°. een lijst van te onteigenen onroerende zaken aangeduid met hun kadastrale aanduiding met vermelding van:

    a. de grootte volgens de kadastrale registratie van elk der desbetreffende percelen en, indien een te onteigenen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte;

    b. de namen van de eigenaars van elk dier zaken, volgens de kadastrale registratie;

    3°. bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, een lijst van de te onteigenen rechten met vermelding van de kadastrale aanduiding van de zaken waarop zij rusten, en de namen van de rechthebbenden op die rechten volgens de kadastrale registratie.

  • 3. Bij de in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde kennisgeving vermeldt Onze Minister tevens de aard en de strekking van de feitelijke werken of werkzaamheden.

  • 4. Alvorens omtrent het verzoek tot onteigening wordt beslist, worden degenen, die tijdig ingevolge artikel 3:13, eerste of tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een zienswijze naar voren hebben gebracht, door of vanwege Onze Minister in de gelegenheid gesteld zich in persoon of bij gemachtigde te doen horen. Zo nodig kan Onze Minister ook andere belanghebbenden in de gelegenheid stellen zich in persoon of bij gemachtigde te doen horen.

Artikel 64

Bij het koninklijk besluit worden de te onteigenen onroerende zaken en rechten aangewezen door aanhaling van de in artikel 63, tweede lid, onder 1° bedoelde grondtekeningen en vermelding van:

1°. de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken met vermelding van de grootte volgens de kadastrale registratie van elk der desbetreffende percelen en, indien een te onteigenen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte;

2°. bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken waarop de te onteigenen rechten rusten;

3°. de namen volgens de kadastrale registratie van de eigenaars van de te onteigenen onroerende zaken en, bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de rechthebbenden op de te onteigenen rechten.

Artikel 64a

  • 1. Het koninklijk besluit wordt genomen binnen zes maanden na afloop van de periode gedurende welke de in artikel 63, tweede lid, bedoelde stukken ter inzage hebben gelegen.

  • 2. Het besluit wordt aan gedeputeerde staten, het gemeentebestuur, de onteigenende partij, en, zo mogelijk, de in artikel 64, bedoelde eigenaren en andere rechthebbenden medegedeeld.

  • 3. Het besluit wordt in de Staatscourant bekendgemaakt en in afschrift of afdruk gedurende vier weken ter inzage van een ieder neergelegd op de secretarie van de betrokken gemeente. Onze Minister maakt de nederlegging te voren in de Staatscourant, in een of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend, onder vermelding van datum en nummer van het koninklijk besluit en van de Staatscourant waarin het openbaar is gemaakt, alsmede van de aard en strekking van het werk. Een en ander geschiedt op kosten van hen, te wier name het werk wordt uitgevoerd.

  • 4. Het koninklijk besluit tot onteigening vervalt, indien de onteigenende partij niet binnen twee jaar na dagtekening van het koninklijk besluit de eigendom bij minnelijke overeenkomst heeft verkregen overeenkomstig artikel 17, of de eigenaren, in het onteigeningsbesluit aangewezen, voor de rechtbank, in welker rechtsgebied de onroerende zaken waarop de onteigening betrekking heeft zijn gelegen, heeft doen dagvaarden overeenkomstig artikel 18.

Artikel 64b

De artikelen 17 tot en met 20 en 22 tot en met 61, behoudens onderdeel 2° van artikel 23 en de onderdelen 1° en 3° van artikel 25, zijn ten deze van toepassing, met dien verstande dat in onderdeel 4° van artikel 25 in de plaats van artikel 12 wordt gelezen artikel 63. Artikel 9 is ten deze van overeenkomstige toepassing.

C

Artikel 72a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

De bepalingen van de artikelen 63 tot en met 64b zijn van toepassing.

2. Het derde lid komt te luiden:

Ingeval ter aanwijzing van een luchtvaartterrein toepassing is gegeven aan de artikelen 19 tot en met 24 van de Luchtvaartwet:

1°. wordt een bewijs overlegd dat artikel 20 van die wet is nageleefd;

2°. is artikel 63 niet van toepassing;

3°. wordt in de plaats van grondtekening bedoeld in artikel 63, tweede lid, onder 1°, gelezen de kaart bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van die wet;

4°. neemt de in artikel 64a, eerste lid, bedoelde termijn van zes maanden een aanvang vanaf de datum waarop het besluit bedoeld in artikel 24 van die wet onherroepelijk is geworden;

5°. vindt de in artikel 64a, derde lid, bedoelde terinzagelegging plaats op de secretarieën der gemeenten, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van die wet.

D

Artikel 72b, tweede lid, komt te luiden:

De bepalingen van de artikelen 63 tot en met 64b zijn van toepassing.

E

Artikel 72c wordt als volgt gewijzigd:

In het vierde lid wordt «de artikelen 62 tot en met 64» vervangen door: de artikelen 63 tot en met 64b.

F

Artikel 123 komt te luiden:

Artikel 123

De bepalingen van de artikelen 63 tot en met 64b zijn van toepassing met dien verstande dat in artikel 63, tweede lid, aanhef, in plaats van «doet Onze Minister die het aangaat» wordt gelezen «doen gedeputeerde staten van de provincie die het landinrichtingsplan hebben vastgesteld» en in het derde onderscheidenlijk vierde lid van dit artikel telkens in plaats van «Onze Minister» wordt gelezen «gedeputeerde staten», terwijl in de slotzin van het vierde lid in plaats van «kan» wordt gelezen «kunnen».

G

Na artikel 123 wordt een artikel 124 ingevoegd luidende:

Artikel 124

Gedeputeerde staten zenden het verslag bedoeld in artikel 3:13, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen als bedoeld in artikel 63, vierde lid, alsmede hun mening daaromtrent aan Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

ARTIKEL II

  • 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. De voorbereiding van de beslissing tot onteigening, met betrekking waartoe voor de in het eerste lid bedoelde datum een of meer commissies als bedoeld in artikel 10 van de onteigeningswet zijn benoemd, geschiedt met toepassing van het voor die datum geldende recht.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 1 juli 1998

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de eenentwintigste juli 1998

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1991, 607, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 november 1997, Stb. 510.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/98, 25 676.

Handelingen II 1997/98, blz. 5950.

Kamerstukken I 1997/98, 25 676 (356, 356a).

Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 29 juni 1998.

Naar boven