Besluit van 26 januari 1998, tot wijziging van het
Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen
in verband met het vervallen van de horizonbepaling
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer van 4 december 1997, nr. MJZ97579610, Centrale Directie Juridische
Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen;
De Raad van State gehoord (advies van 22 januari 1998, nr. W.08.97.0783);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer van 23 januari 1998, nr. MJZ 98005818, Centrale Directie
Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke
stoffen1 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 36, eerste lid, vervalt de zinsnede:
«en het vervalt met ingang van de dag waarop na die inwerkingtreding
acht jaar zijn verstreken, indien op laatstbedoelde datum terzake geen wetsvoorstel
bij de Staten-Generaal aanhangig is».
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de negenentwintigste dag
na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 26 januari 1998
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Margaretha de Boer
Uitgegeven de negenentwintigste januari 1998
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
NOTA VAN TOELICHTING
Het onderhavige besluit voorziet in de aanpassing van het Besluit genetisch
gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen (hierna te noemen
besluit GGO). Bij de totstandkoming in 1990 is in artikel 36, eerste lid,
van het besluit GGO bepaald dat het vervalt met ingang van de datum waarop
na de datum van inwerkingtreding (1 maart 1990) zes jaar zijn verstreken,
indien op laatstbedoelde datum ter zake geen wetsvoorstel bij de Staten-Generaal
aanhangig is. Bij besluit van 12 december 1995 (Stb. 613) is deze termijn
met twee jaren verlengd. Gelet op dit laatste besluit en gezien het feit dat
er geen wetsvoorstel terzake aanhangig is op 1 maart 1998, vervalt op die
datum het besluit GGO. Het onderhavige besluit strekt ertoe dit – door
het schrappen van de horizonbepaling – te voorkomen.
De vaststelling van het besluit GGO in 1990 was aanleiding tot nader overleg
tussen de Tweede Kamer en de regering, mede in verband met het advies van
de Raad van State terzake. De Raad van State stelde namelijk dat de in het
besluit GGO geregelde materie, gezien de importantie ervan, bij wet zou moeten
worden geregeld. Op grond van een uitgebreide inventarisatie concludeerde
de regering dat het niet wenselijk was om te streven naar een integrale regeling
bij wet. Bij die gelegenheid heeft de regering zijn voornemen uitgesproken
om de bestaande en in voorbereiding zijnde regelgeving binnen vier jaar te
evalueren. Inmiddels heeft die evaluatie plaatsgevonden en heeft in 1996 opnieuw
overleg plaatsgevonden met de Tweede Kamer over de resultaten daarvan. Bij
die gelegenheid is ondermeer geconcludeerd dat de in 1990 gemeende noodzaak
om de materie bij wet te regelen niet meer aanwezig is. Wel is vastgesteld
dat het besluit GGO uit een oogpunt van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid,
gelet op de verworven kennis en de opgedane ervaring met genetisch gemodificeerde
organismen vereenvoudigd kan worden.
Daarnaast is de Nederlandse regelgeving inzake genetisch gemodificeerde
organismen inmiddels grotendeels gebaseerd op de richtlijnen nr. 90/219/EEG
en nr. 90/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 april
1990 (PbEG L 117/1 en L 117/15) inzake het ingeperkte gebruik van genetisch
gemodificeerde organismen in het milieu, respectievelijk inzake de doelbewuste
introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu. Beide richtlijnen
worden thans herzien, mede op basis van ervaringen die in Nederland zijn opgedaan
met de uitvoering en handhaving van de Nederlandse regelgeving.
Teneinde uitvoering te geven aan de afspraken die naar aanleiding van
het rapport met de Tweede Kamer zijn gemaakt1, zal in 1998
een nieuw besluit (het besluit GGO 1998) in procedure worden gebracht. Dit
besluit is thans in voorbereiding. Bij die gelegenheid worden ook de gevolgen
van de wijzigingen van de eerder genoemde richtlijnen verwerkt.
Om die reden wordt thans volstaan met wijziging van artikel 36, eerste
lid, van het besluit GGO in die zin dat het besluit GGO ook na 1 maart 1998
onverkort van kracht blijft.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Margaretha de Boer
XNoot
1Stb. 1993, 435; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 februari 1997
(Stb. 74).
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat
het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
XNoot
1Tweede Kamer 1995–1996, 24 400 XI, nr. 63.