Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1998, 431 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1998, 431 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in het veld van de educatie en het beroepsonderwijs de wachtgelduitgaven te decentraliseren en dat het tevens wenselijk is de vermindering van de rijksbijdragen op grond van de Tijdelijke wet arbeidsbemiddeling onderwijs stop te zetten in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en in het veld van de educatie en het beroepsonderwijs en dat het met het oog daarop noodzakelijk is onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs aan te passen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de Wet educatie en beroepsonderwijs1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel 2.2.1, derde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onder schrapping van het woord «en» aan het slot van onderdeel g en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door «, en» wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidend als volgt:
i. kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid aan gewezen personeel.
2. Onder vernummering van het vijfde tot zesde lid wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende als volgt:
5. Op de rijksbijdrage wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels een bedrag in mindering gebracht in verband met werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid aan gewezen personeel van instellingen en agrarische innovatie- en praktijkcentra. Deze regels kunnen in elk geval voorzien in onderscheid in verband met de datum waarop gewezen personeel is ontslagen, alsmede onderscheid in verband met de beslissing van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 4.4.2, eerste lid, zoals luidend op 31 juli 1998.
3. In het zesde lid wordt na «in het eerste lid» ingevoegd: en in het vijfde lid.
In artikel 2.2.12 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onder vernummering van het tweede tot derde lid, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende als volgt:
2. Artikel 2.2.1, vijfde lid, is van toepassing.
In artikel 2.4.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onder vernummering van het tweede tot derde lid, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende als volgt:
2. Op de rijksbijdrage wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels een bedrag in mindering gebracht in verband met werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid aan gewezen personeel van landelijke organen. Artikel 2.2.1, vijfde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
2. In het derde lid wordt na «in het eerste lid» ingevoegd: en in het tweede lid.
In artikel 2.5.8 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste, derde, vierde en vijfde lid vervallen.
2. In het tweede lid vervalt: eveneens.
3. In het zevende lid wordt «bedoeld in het eerste lid en het tweede lid onderdeel a» vervangen door: bedoeld in het tweede lid onderdeel a.
1. Tot het tijdstip waarop de algemene maatregelen van bestuur op grond van de artikelen 2.2.1 en 2.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs in werking treden, wordt binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen, jaarlijks de toevoeging aan de rijksbijdrage en de vermindering van de rijksbijdrage in verband met de kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel als bedoeld in de artikelen 2.2.1, derde lid, onder i, respectievelijk vijfde lid, 2.2.12, en 2.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgesteld bij ministeriële regeling.
2. Een in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De regeling treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die regeling geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.
In afwijking van artikel 19 van de Tijdelijke wet arbeidsbemiddeling onderwijs zoals luidend op 31 december 1995 en in afwijking van artikel XII van de wet van 9 maart 1995, houdende wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de budgettering van ten laste van het Rijk komende werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden in het onderwijs, alsmede de instelling van een participatiefonds ten behoeve van de beheersing van de werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden (budgettering wachtgelden en instelling participatiefonds; Stb. 1995, 155) heeft de toepassing van de artikelen uit eerstgenoemde wet inzake een vermindering van de rijksvergoeding betrekking op de periode tot 1 augustus 1998.
1. Op geschillen die op grond van artikel 4.4.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals luidend op 31 juli 1998, op die datum in beroep aanhangig zijn of na die datum binnen de beroepstermijn aanhangig zijn gemaakt, blijven de op die datum geldende regelingen van toepassing. De eerste volzin is hangende het beroep van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van beslissingen die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op geschillen ten aanzien van beslissingen van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ter zake van het vaststellen van rijksbijdragen voor zover verband houdend met de kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid, van instellingen als bedoeld in artikel 1.3.1, van agrarische innovatie- en praktijkcentra als bedoeld in artikel 1.3.4 en van landelijke organen als bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
1. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 4.4.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals luidend op 31 juli 1998, dient voor 1 juli 1999 een verslag in als bedoeld in dat artikellid, met dien verstande dat de periode waarover verslag wordt uitgebracht, aanvangt op 1 januari 1998 en eindigt op 1 augustus 1998.
2. Artikel 4.4.3, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals luidend op 31 juli 1998, is van overeenkomstige toepassing op het in het eerste lid bedoelde verslag, met dien verstande dat verzending geschiedt voor 1 september 1999.
De rechtspersoon, bedoeld in artikel 4.4.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals luidend op 31 juli 1998:
a. handelt aanvragen als bedoeld in artikel 2.5.8, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals luidend op 31 juli 1998, die betrekking hebben op ontslagen die uiterlijk op 31 juli 1998 worden geëffectueerd, af volgens de op 31 juli 1998 ter zake geldende regels;
b. laat aanvragen als bedoeld in onderdeel a die voor 1 augustus 1998 zijn ingediend en betrekking hebben op ontslagen die na 31 juli 1998 worden geëffectueerd, buiten verdere behandeling.
1. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 4.4.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals luidend op 31 juli 1998, stelt per 1 augustus 1998 vast hoeveel hij in de periode 1 augustus 1995 tot 1 augustus 1998 aan bijdragen als bedoeld in artikel 4.4.2, tweede lid, zoals luidend op 31 juli 1998, heeft ontvangen van instellingen als bedoeld in artikel 1.3.1, van agrarische innovatie- en praktijkcentra als bedoeld in artikel 1.3.4, en van landelijke organen als bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Vervolgens stelt genoemde rechtspersoon vast hoeveel hij in de periode 1 augustus 1995 tot 1 augustus 1998 ten behoeve van gewezen personeel van een van de in de eerste volzin bedoelde onderwijsinstanties heeft vergoed aan de instantie die de werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid verstrekt. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een verschil tussen de in de eerste respectievelijk tweede volzin bedoelde inkomsten respectievelijk uitgaven wordt verrekend volgens bij deze regeling vast te stellen regels.
2. De in het eerste lid bedoelde onderwijsinstanties ontvangen na 1 augustus 1998 geen rijksvergoeding meer ten behoeve van de bijdragen die zij tot die datum op grond van artikel 4.4.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals luidend op 31 juli 1998, aan de rechtspersoon genoemd in het eerste lid moeten voldoen.
1. De werkingsduur van beslissingen van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tot vermindering van de rijksbijdrage op grond van artikel 2.5.8, eerste en vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals luidend op 31 juli 1998, heeft betrekking op de periode tot 1 augustus 1998.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op beslissingen van de aldaar genoemde ministers tot vermindering van de rijksbijdrage op grond van:
a. artikel 96o, eerste en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor zover het betreft het middelbaar beroepsonderwijs, het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en het vormingswerk voor jeugdigen,
b. de artikelen 3.49, eerste en derde lid, 3.66, eerste lid onder a en tweede lid, van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, en
c. artikel 61, tweede lid, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991, zoals luidend voor 1 januari 1996.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op beslissingen van de aldaar genoemde ministers over de periode van 1 april 1994 tot 1 augustus 1995 tot vermindering van de rijksbijdrage in verband met vermijdbare ontslagen aan scholen en instellingen bekostigd op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs voor zover het betreft het middelbaar beroepsonderwijs, het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs respectievelijk het vormingswerk voor jeugdigen, de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs en de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991, alle zoals luidend voor 1 augustus 1995.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen
Uitgegeven de eenentwintigste juli 1998
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1997/98, 25 899.
Handelingen II 1997/98, blz. 5848–5863; 5871–5872; 5910.
Kamerstukken I 1997/98, 25 899 (352, 352a, 352b, 352c).
Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 29 juni 1998.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-431.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.