Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 1998, 427 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 1998, 427 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, mede ter uitvoering van richtlijn nr. 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PbEG 1997, L 27), de mogelijkheden voor opwekking, levering en in- en uitvoer van elektriciteit en voor het gebruik van leidinggebonden elektriciteitswerken te verruimen, en daarvoor met inachtneming van het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening een nieuwe regeling tot stand te brengen met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
b. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau;
c. afnemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die beschikt over een aansluiting op een net;
d. beschermde afnemer: een afnemer die beschikt over een aansluiting op een net met:
1°. een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3•80 A en een beschikbaar gesteld elektrisch vermogen van ten hoogste 2 MW per aansluiting gedurende de periode tot en met 31 december 2001, of
2°. een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3•80 A gedurende de periode tot en met 31 december 2006;
e. directeur van de dienst: de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet, bedoeld in artikel 5, tweede lid;
f. leverancier: een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het leveren van elektriciteit;
g. producent: een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het opwekken van elektriciteit;
h. handelaar: een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het sluiten van overeenkomsten betreffende de koop en verkoop van elektriciteit;
i. net: één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer;
j. landelijk hoogspanningsnet: het net, bedoeld in artikel 10, eerste lid;
k. netbeheerder: een vennootschap die op grond van artikel 10, 13 of 14 is aangewezen voor het beheer van een of meer netten;
l. vergunninghouder: een houder van een leveringsvergunning als bedoeld in artikel 37;
m. richtlijn: richtlijn nr. 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PbEG 1997, L 27).
2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt niet als beschermde afnemer beschouwd een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen afnemer die uitsluitend ingevolge de technische aard van zijn bedrijfsuitoefening beschikt over verscheidene aansluitingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, onder 1° of 2°.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan de termijn worden gewijzigd waarbinnen een afnemer als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, onder 1° of onder 2°, wordt beschouwd als beschermde afnemer.
1. Onze Minister stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een energierapport vast dat richting geeft aan van rijkswege in de eerstvolgende vier jaar te nemen beslissingen voor zover daarbij het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening in beschouwing moet of kan worden genomen. Bij de voorbereiding van een energierapport betrekt Onze Minister de naar zijn oordeel bij de te behandelen onderwerpen meest belanghebbende bestuursorganen, instellingen en organisaties.
2. Voor zover het energierapport onderdelen betreft die tot de verantwoordelijkheid behoren van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, wordt het rapport vastgesteld na overleg met voornoemde minister.
3. Het energierapport bevat ten minste:
a. een analyse van de ontwikkelingen op de nationale en internationale energiemarkt en de effecten daarvan op een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functionerende energiehuishouding;
b. een analyse van veranderingen in het gebruik van energiebronnen voor het opwekken van elektriciteit en van de wijze waarop en de mate waarin zich een duurzame energiehuishouding ontwikkelt;
c. een analyse van de ontwikkeling van de marktwerking in de energievoorziening;
d. een overzicht van de beoogde resultaten inzake de bevordering van een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functionerende energiehuishouding en van de wijzen waarop die resultaten in de desbetreffende periode van vier jaar zullen worden nagestreefd;
e. een analyse van overige aspecten die van belang kunnen zijn in het kader van het energiebeleid in het algemeen.
1. Zodra het energierapport is vastgesteld, doet Onze Minister hiervan mededeling door het rapport aan de beide kamers der Staten-Generaal over te leggen.
2. Onze Minister maakt de vaststelling van het energierapport bekend in de Staatscourant en geeft daarbij aan op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van het energierapport.
1. Het energierapport geldt met ingang van een bij besluit van Onze Minister vast te stellen tijdstip.
2. Het besluit wordt niet eerder genomen dan acht weken nadat het energierapport op grond van artikel 3, eerste lid, is overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.
3. Indien door of namens een der kamers der Staten-Generaal binnen acht weken nadat het energierapport is overgelegd, te kennen wordt gegeven dat zij over het energierapport in het openbaar wil beraadslagen, wordt het besluit niet eerder genomen dan zes maanden na de overlegging van het energierapport, dan wel, indien de beraadslagingen op een eerder tijdstip zijn beëindigd, na die beraadslagingen.
1. Er is een Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet, die ressorteert onder Onze Minister.
2. Aan het hoofd van de dienst staat een directeur.
3. De dienst heeft tot taak werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de uitvoering van deze wet alsmede van het toezicht op de naleving van deze wet.
4. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van de directeur van de dienst aangewezen ambtenaren van de dienst.
5. Van een besluit als bedoeld in het vierde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1. Onze Minister legt algemene aanwijzingen aan de directeur van de dienst met betrekking tot de uitoefening van de hem in deze wet toegekende bevoegdheden vast in beleidsregels.
2. De bekendmaking van de beleidsregels geschiedt door plaatsing in de Staatscourant.
1. De directeur van de dienst kan van een producent, een leverancier, een handelaar of een netbeheerder de gegevens en inlichtingen verlangen die hij nodig heeft voor uitvoering van de hem in deze wet opgedragen taken.
2. Degene aan wie een verzoek is gedaan om gegevens en inlichtingen te verstrekken, is verplicht binnen de door de directeur van de dienst gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
3. Gegevens of inlichtingen omtrent een producent, een leverancier, een handelaar of een netbeheerder, welke in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van deze wet zijn verkregen, mogen uitsluitend voor de toepassing van deze wet worden gebruikt.
Voor zover bij de toepassing van de artikelen 23 tot en met 26 tevens begrippen worden uitgelegd die worden gehanteerd bij de toepassing van artikel 24 van de Mededingingswet, geschiedt de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 25 en 26 in overeenstemming met de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2 van de Mededingingswet.
1. De directeur van de dienst brengt jaarlijks vóór 1 mei aan Onze Minister verslag uit over de werkzaamheden van de dienst in het daaraan voorafgaande jaar.
2. Onze Minister brengt het verslag, vergezeld van zijn bevindingen daaromtrent, vóór 1 juli daaropvolgend ter kennis van de beide kamers van de Staten-Generaal.
1. Het landelijk hoogspanningsnet omvat de netten die bestemd zijn voor transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 220 kV of hoger en die als zodanig worden bedreven, alsmede de landsgrensoverschrijdende netten op een spanningsniveau van 500 V of hoger.
2. De rechtspersoon die een recht van gebruik heeft van meer dan de helft van de totale circuitlengte van het landelijk hoogspanningsnet wijst, na overleg met de andere rechtspersonen die een recht van gebruik hebben van dat net, voor het beheer van dat net een naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder aan.
3. Een rechtspersoon die een recht van gebruik heeft van een ander net dan het landelijk hoogspanningsnet, wijst voor het beheer van dat net een of meer naamloze of besloten vennootschappen als netbeheerder aan.
4. Onverminderd artikel 14, eerste en tweede lid, geldt een aanwijzing als bedoeld in het tweede of derde lid voor een periode van tien jaar, te rekenen vanaf de dag waarop Onze Minister heeft ingestemd met de aanwijzing op grond van artikel 12, tweede lid.
1. Een producent of een leverancier wordt niet aangewezen als netbeheerder.
2. De statuten van de netbeheerder bevatten in ieder geval:
a. de instelling van een raad van commissarissen;
b. de bepaling dat de leden van het bestuur en de meerderheid van de leden van de raad van commissarissen direct noch indirect binding hebben met een producent, een leverancier of een aandeelhouder van de netbeheerder;
c. de bepaling dat aan de goedkeuring van de raad van commissarissen ten minste zijn onderworpen de besluiten van het bestuur van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 164, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en
d. de bepaling dat de aandeelhouders van de netbeheerder zich onthouden van iedere bemoeiing met de uitvoering van de werkzaamheden die op grond van artikel 16, eerste of tweede lid, aan een netbeheerder zijn opgedragen.
3. De statuten van de rechtspersoon die voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet wordt aangewezen, bevatten in aanvulling op het tweede lid de bepaling dat een lid van de raad van commissarissen niet wordt benoemd dan nadat de Minister van Economische Zaken heeft ingestemd met het voornemen tot benoeming.
1. De netbeheerder meldt aan Onze Minister onverwijld na zijn aanwijzing zijn naam en adres en de naam en het adres van zijn aandeelhouders en zendt aan de minister een beschrijving van het net dat door hem zal worden beheerd. Ten minste eenmaal per jaar meldt hij aan Onze Minister iedere wijziging van de namen of adressen en zendt hij hem een beschrijving van de wijziging van het net dat door hem wordt beheerd.
2. De aanwijzing behoeft de instemming van Onze Minister. De minister onthoudt zijn instemming of kan voorschriften verbinden aan de instemming, indien niet is voldaan aan artikel 11 of indien de aangewezen netbeheerder in onvoldoende mate in staat zal zijn aan een verplichting als bedoeld in artikel 7 te voldoen, een taak als bedoeld in artikel 16, eerste of tweede lid, uit te voeren dan wel een verbod als bedoeld in artikel 17 of 18 na te leven.
3. Indien Onze Minister voorschriften verbindt aan zijn instemming, strekken deze er slechts toe de geconstateerde tekortkomingen, bedoeld in het tweede lid, weg te nemen.
1. Indien een rechtspersoon als bedoeld in artikel 10, tweede of derde lid, in gebreke blijft met het aanwijzen van een netbeheerder binnen twaalf weken na het in werking treden van dit artikel, binnen vier weken na de aanleg van een net dan wel onverwijld na het intrekken of vervallen van een eerdere aanwijzing, wijst Onze Minister een naamloze of besloten vennootschap aan als netbeheerder van dat net.
2. Indien Onze Minister vaststelt dat niet meer voldaan wordt aan artikel 11 of indien Onze Minister vaststelt dat een netbeheerder in onvoldoende mate in staat is of zal zijn om aan een verplichting als bedoeld in artikel 7 te voldoen, om een taak als bedoeld in artikel 16, eerste of tweede lid, uit te voeren of om een verbod als bedoeld in de artikelen 17 en 18 na te leven, kan hij de desbetreffende netbeheerder opdragen door hem noodzakelijk geachte voorzieningen te treffen.
3. Indien de netbeheerder niet voldoet aan een opdracht als bedoeld in het tweede lid, kan Onze Minister de aanwijzing van de desbetreffende netbeheerder vervangen door een aanwijzing van een andere naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder.
1. Een rechtspersoon als bedoeld in artikel 10, tweede of derde lid, kan met inachtneming van een redelijke termijn de aanwijzing als netbeheerder vervangen door een aanwijzing van een andere naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder.
2. In geval van fusie, splitsing, ontbinding of faillissement van de vennootschap die als netbeheerder is aangewezen, vervalt de aanwijzing als netbeheerder van rechtswege en wijzen de rechtspersonen, bedoeld in artikel 10, tweede en derde lid, onverwijld een naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder aan. Deze vennootschap kan dezelfde zijn als de vennootschap die daarvoor als netbeheerder was aangewezen.
3. De rechtspersonen, bedoeld in artikel 10, tweede en derde lid, wijzen voor afloop van de periode, bedoeld in artikel 10, vierde lid, een naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder aan voor de daarop aansluitende periode. Deze vennootschap kan dezelfde zijn als de vennootschap die daarvoor als netbeheerder was aangewezen.
4. De artikelen 10 tot en met 13 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing als netbeheerder, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.
1. Het gebod, bedoeld in artikel 10, derde lid, geldt niet voor zover het een net betreft met een spanningsniveau van ten hoogste 0,4 kV en een verbruik van ten hoogste 0,1 GWh, en een ander dan een leverancier of een netbeheerder een recht van gebruik heeft van dat net.
2. Onze Minister kan een ontheffing verlenen van het gebod, bedoeld in artikel 10, derde lid, voor zover het een net betreft, waarop een beperkt aantal afnemers aangesloten is of zal worden.
3. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 16, eerste lid, en met betrekking tot de tarieven en andere voorwaarden die daarbij gehanteerd moeten worden.
4. Onze Minister kan een ontheffing intrekken indien:
a. degene aan wie de ontheffing is verleend in strijd handelt met de voorschriften, bedoeld in het derde lid, of
b. degene aan wie de ontheffing is verleend bij de aanvraag om een ontheffing onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de criteria voor verlening van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid.
1. De netbeheerder heeft in het kader van het beheer van de netten in het voor hem krachtens artikel 25 vastgestelde gebied tot taak:
a. de door hem beheerde netten in werking te hebben en te onderhouden;
b. de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen;
c. de netten aan te leggen, te herstellen, te vernieuwen of uit te breiden;
d. voldoende reservecapaciteit voor het transport van elektriciteit aan te houden;
e. op de grondslag van artikel 23 derden te voorzien van een aansluiting op de netten en hun desgevraagd een meter ter beschikking te stellen;
f. op de grondslag van artikel 24 ten behoeve van derden transport van elektriciteit uit te voeren;
g. het bevorderen van de veiligheid bij het gebruik van toestellen en installaties die elektriciteit verbruiken.
2. In aanvulling op de taken, bedoeld in het eerste lid, heeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tevens tot taak:
a. technische voorzieningen te treffen die nodig zijn om het transport van elektriciteit over alle netten op een veilige en doelmatige wijze te waarborgen;
b. mede ten behoeve van de andere netbeheerders de technische voorzieningen, bedoeld onder a, te benutten;
c. op de grondslag van paragraaf 5 van dit hoofdstuk ten behoeve van derden transport van elektriciteit uit te voeren met behulp van het landelijk hoogspanningsnet, voor de uitvoer van die elektriciteit vanuit Nederland naar een afnemer of leverancier in het buitenland, dan wel voor de invoer van die elektriciteit vanuit het buitenland naar een afnemer of leverancier in Nederland.
3. Het is anderen dan de desbetreffende netbeheerder verboden een taak uit te voeren als bedoeld in het eerste of tweede lid, behoudens voor zover het betreft het aanleggen, beheren en onderhouden van een net als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, dan wel ter uitvoering van een procedure als bedoeld in artikel 20, derde lid.
4. Producenten en leveranciers onthouden zich van iedere bemoeiing met de uitvoering van de taken die op grond van het eerste of tweede lid aan een netbeheerder zijn opgedragen.
5. Onder behoud van de verantwoordelijkheid van de netbeheerder voor de volledige en juiste uitvoering van zijn taak in het kader van het beheer van de netten, kunnen de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, worden verricht door een rechtspersoon die niet als netbeheerder is aangewezen.
Het is de netbeheerder of een rechtspersoon waarin de netbeheerder een deelneming heeft als bedoeld in artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, niet toegestaan goederen of diensten waarmee zij in concurrentie treden te leveren, tenzij het betreft het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van:
a. de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 16, eerste of tweede lid, voor zichzelf, voor andere netbeheerders of voor anderen die een recht van gebruik van een net hebben;
b. de aanleg, het beheer of het onderhoud van leidingen buiten gebouwen voor het transport van gas, warmte, koude of water; of
c. het ter beschikking stellen en houden van netten ten behoeve van het gebruik van daarmee verbonden zaken door derden.
1. Indien een met de netbeheerder in een groep verbonden groepsmaatschappij in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek activiteiten verricht die de netbeheerder op grond van artikel 17 niet zelf mag verrichten, mag de netbeheerder of een rechtspersoon waarin de netbeheerder een deelneming heeft als bedoeld in artikel 17 een dergelijke groepsmaatschappij niet bevoordelen boven anderen waarmee een dergelijke groepsmaatschappij in concurrentie treedt, of anderszins voordelen toekennen die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is.
2. Als bevoordelen van een groepsmaatschappij als bedoeld in het eerste lid of het toekennen van voordelen die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is, worden in ieder geval aangemerkt:
a. het verstrekken van gegevens aan een groepsmaatschappij over afnemers, niet zijnde beschermde afnemers, die een verzoek als bedoeld in artikel 23 of 24 hebben gedaan;
b. het leveren van goederen of diensten aan een groepsmaatschappij tegen een vergoeding die lager is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten, of
c. het toestaan van het gebruik door een groepsmaatschappij van de naam en het beeldmerk van de netbeheerder op een wijze waardoor verwarring bij het publiek te duchten is over de herkomst van goederen of diensten.
3. De netbeheerder voegt bij zijn jaarrekening een verklaring waaruit blijkt dat de financiële verhouding tussen de netbeheerder en de groepsmaatschappijen, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de in het eerste lid gestelde eisen. De netbeheerder legt een exemplaar van zijn jaarrekening, de daartoe behorende toelichting en de daarbij gevoegde verklaring voor een ieder ter inzage in al zijn kantoren en zendt een exemplaar daarvan aan de directeur van de dienst.
De netbeheerder gebruikt aan hem verstrekte gegevens over beschermde afnemers uitsluitend voor het uitvoeren van in deze wet aan de netbeheerder opgedragen taken, met dien verstande dat deze gegevens mede kunnen worden gebruikt voor het ten behoeve van de vergunninghouder innen van de vergoeding voor het leveren van elektriciteit.
1. Een net dat door een netbeheerder is of wordt aangelegd, hersteld, vernieuwd of uitgebreid in het voor hem krachtens artikel 25 vastgestelde gebied, wordt voor de toepassing van de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht aangemerkt als openbaar werk van algemeen nut.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot daarbij aan te wijzen gebieden regels worden gesteld over de wijze waarop, gelet op het belang van een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functionerende energiehuishouding, een afweging wordt gemaakt met betrekking tot de aanleg van een net en de aanleg van leidingen voor het transport van gas of warmte.
3. De maatregel, bedoeld in het tweede lid, kan inhouden dat een net slechts wordt aangelegd en een vergunning als bedoeld in artikel 37 slechts wordt verleend als resultaat van een openbare procedure waarin gegadigden op een te plaatsen opdracht kunnen inschrijven met een aanbieding voor de aanleg van een net of van leidingen voor het transport van gas of warmte.
1. De netbeheerder verschaft de directeur van de dienst eenmaal in elke twee jaar zo nauwkeurig mogelijke ramingen van de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit over de door hem beheerde netten in het eerste tot en met het zevende jaar na het jaar, waarin de ramingen worden vastgesteld. Hij vermeldt daarbij de gemaakte vooronderstellingen en brengt de van belang zijnde onderscheidingen aan.
2. Tevens geeft de netbeheerder op basis van de ramingen aan op welke wijze hij in het eerste tot en met het zevende jaar na het jaar, waarin de ramingen worden vastgesteld, zal voorzien in de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit over de door hem beheerde netten.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van de inhoud van de ingevolge het eerste en tweede lid te verschaffen gegevens.
1. Indien naar het oordeel van de directeur van de dienst uit de gegevens, bedoeld in artikel 21, of anderszins blijkt dat een netbeheerder in onvoldoende mate of op een ondoelmatige wijze kan of zal kunnen voorzien in de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit over de door hem beheerde netten, meldt hij zulks na overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de beheerder van het desbetreffende net aan Onze Minister.
2. Nadat hij een melding heeft ontvangen, kan Onze Minister aan de desbetreffende netbeheerder opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat het transport van elektriciteit in voldoende mate of op een doelmatige wijze plaatsvindt met inachtneming van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
3. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de opdracht, bedoeld in het tweede lid.
1. De netbeheerder is verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 25 tot en met 27.
2. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt.
1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 25 tot en met 27.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover de netbeheerder voor het gevraagde transport redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft.
3. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt.
1. De directeur van de dienst stelt de algemene structuren van de tarieven vast voor de aansluiting op het net, het transport van elektriciteit en het leveren van daarmee rechtstreeks verband houdende diensten.
2. De directeur van de dienst stelt op grond van de tariefstructuren, bedoeld in het eerste lid, voor iedere netbeheerder de tarieven vast die deze ten hoogste mag berekenen voor de aansluiting op een net of voor het transport van elektriciteit. De tarieven kunnen verschillen voor de verschillende netbeheerders.
3. De directeur van de dienst stelt de voorwaarden vast die de netbeheerders in acht nemen bij het in werking hebben van de netten, bedoeld in artikel 16, eerste en tweede lid, bij het voorzien van een aansluiting op het net, bedoeld in artikel 23, en bij het uitvoeren van transport van elektriciteit over het net, bedoeld in artikel 24.
4. De voorwaarden met betrekking tot het in werking hebben van de netten betreffen mede de gebiedsindeling van de netbeheerders, alsmede de samenwerking tussen de netbeheerders in het kader van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 16, eerste en tweede lid.
5. Bij de vaststelling van de tariefstructuren, de tarieven en de voorwaarden, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, neemt de directeur van de dienst het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening in acht.
1. De gezamenlijke netbeheerders zenden aan de directeur van de dienst een voorstel met betrekking tot de tariefstructuren of de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, eerste en derde lid, voordat de tariefstructuren of de voorwaarden worden vastgesteld.
2. Iedere netbeheerder zendt aan de directeur van de dienst een voorstel met betrekking tot de tarieven, bedoeld in artikel 25, tweede lid, voordat de tarieven worden vastgesteld.
3. Indien het voorstel met betrekking tot de tariefstructuren of de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, niet tijdig aan de directeur van de dienst is gezonden, is iedere netbeheerder gerechtigd aan hem een voorstel te zenden met betrekking tot de tariefstructuren of de voorwaarden, voordat deze worden vastgesteld.
4. Indien de voorstellen, bedoeld in het tweede en derde lid, niet tijdig aan de directeur van de dienst zijn gezonden, stelt deze de tariefstructuren, tarieven of voorwaarden uit eigen beweging vast.
5. De directeur van de dienst kan de tariefstructuren of de voorwaarden ambtshalve of op verzoek wijzigen. Hij hoort de gezamenlijke netbeheerders over iedere wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden.
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. de vaststelling van de tariefstructuren, de tarieven en de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, eerste, tweede en derde lid, en
b. de periode waarvoor de tariefstructuren, de tarieven en voorwaarden zullen gelden, alsmede de termijnen voor het indienen van een voorstel als bedoeld in artikel 26, eerste, tweede of derde lid.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden tevens nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. de wijze waarop wordt bepaald of een netbeheerder voor het gevraagde transport redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft als bedoeld in artikel 24, tweede lid;
b. de wijze waarop investeringen die worden gedaan teneinde te kunnen voorzien in de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit over een net, worden verrekend in de tarieven, bedoeld in artikel 25, tweede lid, en
c. de wijze waarop een netbeheerder zijn boekhouding inricht.
1. Eenmaal in elke drie maanden, alsmede op een verzoek daartoe, meldt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan Onze Minister alle in die periode tot hem gerichte verzoeken om elektriciteit te transporteren vanuit een land naar Nederland dan wel vanuit Nederland naar een ander land.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de melding, bedoeld in het eerste lid.
1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is verplicht aan een afnemer die daarom verzoekt, dan wel aan een leverancier die ten behoeve van een afnemer daarom verzoekt, een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren vanuit een ander land naar deze afnemer die de desbetreffende elektriciteit zelf zal verbruiken, indien:
a. deze afnemer jaarlijks meer elektriciteit verbruikt dan een bij ministeriële regeling aangegeven hoeveelheid of
b. deze afnemer, gesteld dat hij gevestigd zou zijn in dat andere land, op grond van het recht van dat land zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de richtlijn.
2. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is verplicht aan een leverancier die daarom verzoekt, een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren vanuit een ander land naar deze leverancier, indien deze leverancier een vergunninghouder is en hij, gesteld dat hij gevestigd zou zijn in het andere land, op grond van het recht van dat land zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de richtlijn.
3. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is verplicht aan degene die daarom verzoekt, een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren, indien op grond van artikel 32 een ontheffing is verleend voor het gevraagde transport van elektriciteit of de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, van de richtlijn aan de netbeheerder de verplichting oplegt om het gevraagde transport van elektriciteit uit te voeren.
4. Bij ministeriële regeling worden afnemers, leveranciers, overeenkomsten of landen aangewezen ten aanzien waarvan het eerste lid of het tweede lid van toepassing is.
5. Indien het andere land geen lid-staat is van de Europese Unie, wordt onder een in aanmerking komende afnemer verstaan een afnemer of leverancier die op grond van het recht van dat land in staat is om elektriciteit uit een ander land af te nemen.
Indien de afnemer of de leverancier, bedoeld in artikel 29, eerste en tweede lid, in het andere land niet zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de richtlijn, is het de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verboden een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren vanuit dat land naar de desbetreffende afnemer of leverancier. Dit verbod geldt niet in de gevallen, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, en derde lid.
1. De afnemer of leverancier die verzoekt om elektriciteit te transporteren als bedoeld in artikel 29, eerste of tweede lid, verstrekt de netbeheerder de inlichtingen die deze nodig heeft om te beoordelen of en zo ja, in welke mate, de in Nederland gevestigde afnemer of leverancier op grond van het recht van het andere land zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer. In ieder geval geeft hij aan in welk land de desbetreffende elektriciteit is opgewekt en, voor zover het betreft de afnemer, bedoeld in artikel 29, eerste lid, de hoeveelheid elektriciteit die hij jaarlijks verbruikt.
2. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet benut bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, de gegevens en alle andere informatie, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de richtlijn.
1. Onze Minister kan op aanvraag van een afnemer of een leverancier ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 30, indien aannemelijk is dat het desbetreffende transport van elektriciteit niet leidt tot een verstoring van het evenwicht op de elektriciteitsmarkten, mede gelet op de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens die de aanvrager dient te verstrekken.
2. Bij de beoordeling van de aanvraag om een ontheffing houdt Onze Minister rekening met de vraag of een verbod om het desbetreffende transport van elektriciteit uit te voeren noodzakelijk en proportioneel is in het licht van het doel ervan, alsmede met de vraag of het verbod de ontwikkeling van het handelsverkeer zou beïnvloeden in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de richtlijn.
De afnemer of leverancier wiens transactie als bedoeld in artikel 19, vijfde lid, onder b, van de richtlijn, is geweigerd, kan aan Onze Minister verzoeken zijn bevoegdheid, bedoeld in dat artikelonderdeel van de richtlijn, uit te oefenen.
Geschillen als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de richtlijn, worden op de grondslag van de Mededingingswet beslecht door de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2 van die wet.
In geval een geschil de uitvoering betreft van transport van elektriciteit in het kader van een landsgrensoverschrijdende overeenkomst, is de directeur-generaal, bedoeld in artikel 34, onbevoegd het geschil te behandelen, voor zover de netbeheerder van een net dat in een andere lid-staat van de Europese Unie is gelegen, weigert dit transport uit te voeren of tarieven en voorwaarden voor dit transport van elektriciteit vaststelt, waarmee de verzoeker zich niet kan verenigen.
1. Het is verboden zonder vergunning elektriciteit te leveren aan beschermde afnemers.
2. Het verbod geldt niet ten aanzien van het leveren van elektriciteit:
a. indien de elektriciteit is opgewekt met een installatie die voor rekening en risico van de beschermde afnemer, alleen of, voor een evenredig deel, tezamen met andere beschermde afnemers, in werking wordt gehouden en de beschermde afnemer de geleverde elektriciteit verbruikt;
b. door een buiten Nederland gevestigde leverancier van elektriciteit aan ten hoogste 500 beschermde afnemers, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 2°, die wonen in gebieden aan de Nederlandse landsgrens;
c. ter bevoorrading als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder i), van de richtlijn, indien de afnemer aan dezelfde rechtspersoon toebehoort als de producent die de elektriciteit heeft opgewekt dan wel een dochtermaatschappij daarvan is in de zin van artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de afnemer de geleverde elektriciteit verbruikt, of
d. indien de elektriciteit anders dan bedrijfsmatig wordt geleverd overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels.
1. Onze Minister verleent op aanvraag een leveringsvergunning indien de aanvrager genoegzaam aantoont dat voldoende voorzieningen zijn getroffen om te kunnen voldoen aan de verplichting tot levering van elektriciteit aan beschermde afnemers, bedoeld in artikel 39, eerste lid.
2. Onder voorzieningen worden mede begrepen de voorwaarden die de aanvrager stelt voor de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers en de behandeling van klachten ten aanzien van die levering.
1. Een leveringsvergunning is geldig tot en met 31 december 2006, dan wel tot het tijdstip waarop de gewijzigde termijn, bedoeld in artikel 1, derde lid, afloopt.
2. In de leveringsvergunning wordt het gebied aangewezen waarin de vergunninghouder elektriciteit levert aan beschermde afnemers.
3. Een leveringsvergunning kan gewijzigd worden indien de uitvoering van een procedure als bedoeld in artikel 20, derde lid, aanleiding geeft tot het verlenen van een nieuwe leveringsvergunning.
4. Ter waarborging van de belangen die worden gediend door deze wet en in het bijzonder het belang van beschermde afnemers om tegen redelijke voorwaarden verzekerd te zijn van levering van elektriciteit, kan Onze Minister aan een leveringsvergunning voorschriften verbinden en deze voorschriften wijzigen.
1. De vergunninghouder is verplicht in het gebied waarvoor de leveringsvergunning is verleend, elektriciteit te leveren ten behoeve van elke beschermde afnemer die in dat gebied gevestigd is en die daartoe een verzoek doet, tegen een tarief dat in overeenstemming is met het bepaalde bij of krachtens de artikel 40 en met inachtneming van paragraaf 3 van dit hoofdstuk.
2. Het eerste lid geldt niet indien in redelijkheid niet van de vergunninghouder kan worden gevergd dat hij elektriciteit levert aan de desbetreffende beschermde afnemer.
1. Onze Minister stelt voor iedere vergunninghouder de tarieven vast die deze ten hoogste mag berekenen voor de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers aan wie deze vergunninghouder op grond van artikel 39, eerste lid, verplicht is elektriciteit te leveren. De tarieven kunnen verschillen voor de verschillende vergunninghouders.
2. Bij de vaststelling van de tarieven neemt Onze Minister het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening in acht. In het bijzonder neemt hij het belang van beschermde afnemers om tegen redelijke voorwaarden verzekerd te zijn van levering van elektriciteit in acht en houdt hij bij de vaststelling van de tarieven rekening met het effect van een doelmatige bedrijfsvoering door vergunninghouders, waaronder begrepen de inkoop van elektriciteit en van energiebronnen bestemd voor de opwekking daarvan.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de vaststelling van de tarieven en de periode waarvoor de tarieven zullen gelden.
1. Iedere vergunninghouder zendt aan Onze Minister een voorstel met betrekking tot de tarieven voordat deze zullen worden vastgesteld.
2. Indien het voorstel niet tijdig aan Onze Minister is gezonden, stelt deze de tarieven uit eigen beweging vast.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de termijnen voor het indienen van een voorstel.
1. Het is de vergunninghouder verboden aan de beschermde afnemers jegens wie hij op grond van artikel 39 een leveringsplicht heeft, elektriciteit te leveren tegen hogere tarieven dan de tarieven, vastgesteld op grond van artikel 40, in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag, bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Wet energiedistributie.
2. Het is de vergunninghouder verboden in een gebied waarvoor aan een andere leverancier een leveringsvergunning is verleend, elektriciteit te leveren ten behoeve van een beschermde afnemer die in dat gebied gevestigd is.
1. Het is de vergunninghouder verboden in een overeenkomst tot het leveren van elektriciteit aan een beschermde afnemer een beding op te nemen dat ertoe strekt de mogelijkheid tot het opwekken van elektriciteit door de beschermde afnemer tegen te gaan.
2. Een beding dat in strijd met het eerste lid in een overeenkomst tot het leveren van elektriciteit aan een beschermde afnemer is opgenomen, is nietig.
De vergunninghouder voert een afzonderlijke boekhouding met betrekking tot de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers.
De vergunninghouder gebruikt aan hem verstrekte gegevens over beschermde afnemers uitsluitend voor het uitvoeren van in deze wet aan de vergunninghouder opgedragen taken, met dien verstande dat deze gegevens mede kunnen worden gebruikt voor het ten behoeve van de netbeheerder innen van de vergoeding voor de aansluiting op een net of voor het transport van elektriciteit.
1. De vergunninghouder verschaft de directeur van de dienst eenmaal in elke twee jaar zo nauwkeurig mogelijke ramingen van de totale behoefte aan elektriciteit van de beschermde afnemers aan wie de vergunninghouder op grond van artikel 39, eerste lid, verplicht is elektriciteit te leveren, in het eerste tot en met het vijfde jaar na het jaar, waarin de ramingen worden vastgesteld. Hij vermeldt daarbij de gemaakte vooronderstellingen en brengt de van belang zijnde onderscheidingen aan.
2. Tevens geeft de vergunninghouder op basis van de ramingen aan op welke wijze hij in het eerste tot en met het vijfde jaar na het jaar, waarin de ramingen worden vastgesteld, zorg zal dragen voor de levering van elektriciteit aan de beschermde afnemers aan wie hij op grond van artikel 39, eerste lid, verplicht is elektriciteit te leveren.
1. Indien naar het oordeel van de directeur van de dienst uit de gegevens, bedoeld in artikel 46, of anderszins blijkt dat een vergunninghouder in onvoldoende mate of op ondoelmatige wijze kan of zal kunnen voorzien in de levering van elektriciteit aan de beschermde afnemers aan wie hij op grond van artikel 39, eerste lid, verplicht is elektriciteit te leveren, meldt hij zulks aan Onze Minister.
2. Nadat hij een melding heeft ontvangen, kan Onze Minister aan de desbetreffende vergunninghouder opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat de levering van elektriciteit aan de desbetreffende beschermde afnemers in voldoende mate of op doelmatige wijze plaatsvindt met inachtneming van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
3. De voorzieningen kunnen mede inhouden dat aan de beschermde afnemers bij voorrang elektriciteit wordt geleverd.
4. De staat is niet aansprakelijk voor de kosten of de schade verbonden aan de uitvoering van de opdracht tot het treffen van voorzieningen.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van:
a. de inhoud van een aanvraag om een leveringsvergunning en de daarbij te overleggen gegevens;
b. de wijze waarop een aanvraag om een leveringsvergunning wordt ingediend en behandeld;
c. de wijze waarop aan de in artikel 44 bedoelde verplichting wordt voldaan;
d. de inhoud van de ingevolge artikel 46 te verschaffen gegevens.
Onze Minister kan een leveringsvergunning intrekken, indien:
a. de vergunninghouder dit verzoekt;
b. de vergunninghouder in onvoldoende mate voldoet aan de verplichting tot levering van elektriciteit aan beschermde afnemers, bedoeld in artikel 39, eerste lid;
c. de vergunninghouder de in de leveringsvergunning gestelde voorschriften niet nakomt;
d. de vergunninghouder tarieven stelt voor de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers die hoger zijn dan de tarieven, vastgesteld op grond van artikel 40;
e. de vergunninghouder de opgedragen voorzieningen, bedoeld in artikel 47, tweede lid, niet treft;
f. de vergunninghouder bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of
g. de vergunninghouder anderszins niet langer in staat moet worden geacht de vergunde activiteit of de in de leveringsvergunning gestelde voorschriften na te kunnen komen.
1. Producenten en leveranciers hebben tot taak, mede gelet op het belang van de bescherming van het milieu, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de richtlijn, te bevorderen dat elektriciteit door henzelf en door afnemers op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt geproduceerd of gebruikt.
2. Iedere producent of leverancier die per jaar gemiddeld 10 GWh of meer levert meldt eenmaal in elke twee jaar vóór 1 maart aan Onze Minister op welke wijze hij in de twee jaar voorafgaande aan het jaar, waarin de melding wordt verricht, uitvoering heeft gegeven aan zijn taak, bedoeld in het eerste lid.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan een toeslag worden vastgesteld ter dekking van de kosten voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid.
4. De toeslag, bedoeld in het derde lid, wordt opgelegd indien gelijksoortige toeslagen of heffingen in onvoldoende mate bijdragen aan de bevordering van de productie en het verbruik van elektriciteit op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze.
5. De directeur van de dienst verhoogt de tarieven voor het transport van elektriciteit, bedoeld in artikel 25, tweede lid, met de toeslag, bedoeld in het derde lid.
6. De algemene maatregel van bestuur bepaalt tevens de afdracht van de bedragen, verkregen met toepassing van de toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit, aan de producent of leverancier die overeenkomstig het tweede lid heeft gemeld op welke wijze hij uitvoering heeft gegeven aan zijn taak, bedoeld in het eerste lid, dan wel aan afnemers die energiebesparingsmaatregelen treffen.
7. Met ingang van het tijdstip waarop de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, in werking treedt, stelt Onze Minister het in artikel 10, tweede lid, van de Wet energiedistributie bedoelde deel van de vergoeding voor het leveren van elektriciteit vast op nihil.
1. De vergunninghouder is verplicht een aanbod tot het leveren van elektriciteit te aanvaarden, indien een beschermde afnemer dit aanbod doet en deze afnemer elektriciteit opwekt met een warmtekrachtinstallatie, een waterkrachtcentrale of een installatie waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit en een dergelijke installatie of centrale een vermogen heeft van ten hoogste 2 MW.
2. Indien een afnemer elektriciteit opwekt met een installatie voor de opwekking van elektriciteit door middel van windenergie of zonne-energie, is de vergunninghouder aan wie voor het gebied waar deze afnemer gevestigd is, een leveringsvergunning is verleend, verplicht een aanbod tot het leveren van elektriciteit te aanvaarden, mits deze installatie een vermogen heeft van ten hoogste 8 MW gedurende de periode tot en met 31 december 2001, of van ten hoogste 600 kW gedurende de periode tot en met 31 december 2006, dan wel tot het tijdstip waarop de gewijzigde termijn, bedoeld in artikel 1, derde lid, afloopt.
1. Onze Minister stelt voor iedere vergunninghouder de vergoeding vast die deze verschuldigd is voor het leveren van elektriciteit, opgewekt op een wijze als bedoeld in artikel 51. De vergoedingen kunnen verschillen voor de verschillende vergunninghouders.
2. Iedere vergunninghouder zendt aan Onze Minister een voorstel met betrekking tot de vergoeding voordat deze zal worden vastgesteld.
3. Indien het voorstel niet tijdig aan Onze Minister is gezonden, stelt deze de vergoeding uit eigen beweging vast.
4. Bij de vaststelling van de vergoedingen neemt Onze Minister het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening in acht.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de vaststelling van de vergoedingen, de termijnen voor het indienen van een voorstel, en de periode waarvoor de vergoedingen zullen gelden. De algemene maatregel van bestuur kan tevens nadere regels stellen omtrent het aanmerken van installaties als warmtekrachtinstallaties als bedoeld in artikel 51, eerste lid.
1. Onze Minister kan ter stimulering van de productie van duurzame energie overeenkomstig het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde een systeem voor het uitgeven en innemen van certificaten instellen.
2. In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. certificaat: een overdraagbaar document dat aantoont dat een producent in een daarin aangegeven jaar een daarin aangegeven hoeveelheid duurzame elektriciteit, uitgedrukt in kWh, heeft opgewekt of zal opwekken;
b. duurzame elektriciteit: elektriciteit, opgewekt met een waterkrachtcentrale voor de opwekking van elektriciteit met een vermogen van minder dan 15 MW of door middel van windenergie, zonne-energie, of installaties waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit.
Onze Minister verleent op aanvraag een certificaat voor de hoeveelheid duurzame elektriciteit waarvan de aanvrager heeft aangetoond dat deze is opgewekt of zal worden opgewekt met behulp van een energiebron, genoemd in artikel 53, tweede lid, onder b, en is getransporteerd of zal worden getransporteerd naar een in Nederland gevestigde leverancier of afnemer.
1. Iedere afnemer is verplicht vóór een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen datum aan Onze Minister zoveel certificaten over te leggen als voor het desbetreffende jaar vereist is op grond van het bij of krachtens het tweede lid bepaalde.
2. De hoeveelheid certificaten waarvan de overlegging door een afnemer in een jaar is vereist, wordt vastgesteld met toepassing van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen formule, waarin tot uitdrukking komt dat voor een daarbij aan te geven factor van de totale hoeveelheid elektriciteit die in een jaar wordt geleverd, certificaten worden overgelegd.
Onze Minister stelt een toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit vast die verschuldigd is indien een afnemer vóór een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen datum niet of in onvoldoende mate voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 55, eerste lid.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. de informatie die door producenten, leveranciers, afnemers of netbeheerders verstrekt wordt aan Onze Minister;
b. de wijze waarop aan de verplichting tot het overleggen van certificaten, bedoeld in artikel 55, eerste lid, wordt voldaan;
c. het verhandelen, innemen, registreren, ongeldig maken en bewaren van certificaten;
d. de berekening van de toeslag, bedoeld in artikel 56, tweede lid, voor ieder certificaat dat in afwijking van de verplichting, bedoeld in artikel 55, eerste lid, niet is overgelegd;
e. de procedure tot vaststelling en oplegging van de toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit;
f. de afdracht van de bedragen, verkregen met toepassing van de toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit, door een netbeheerder aan Onze Minister.
1. Onze Minister kan van een producent, een leverancier, een handelaar of een netbeheerder de gegevens en inlichtingen verlangen die hij nodig heeft voor de uitvoering van deze wet.
2. Degene aan wie een verzoek is gedaan om gegevens en inlichtingen te verstrekken, is verplicht binnen de door Onze Minister gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
3. Onze Minister gebruikt gegevens of inlichtingen omtrent een producent, een leverancier, een handelaar of een netbeheerder, welke hij heeft verkregen in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van een van zijn taken, uitsluitend voor de uitvoering van die taak.
Een netbeheerder of een vergunninghouder die bij de uitvoering van zijn taak de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover de artikelen van deze wet hem tot mededeling verplichten of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
1. Onze Minister zendt binnen vier jaar na de plaatsing van deze wet in het Staatsblad, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
2. In het verslag wordt in ieder geval aandacht besteed aan de wijze waarop, gelet op de Mededingingswet, de uitvoering en het toezicht op de naleving van deze wet is georganiseerd.
1. De eerste maal dat een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 1, 20, 27, 40, 41, 50, 52, 55, 56, 57, 72 of 75 zal worden vastgesteld, wordt de voordracht voor een dergelijke maatregel niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Binnen vier weken na de overlegging kan door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen worden gegeven dat het in het ontwerp te regelen onderwerp bij de wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.
2. Een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 15, 64 of 65 dan wel strekkend tot wijziging van een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 1, 20, 27, 40, 41, 50, 52, 55, 56, 57, 72 of 75, treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit, met uitzondering van een besluit als bedoeld in artikel 56, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit op grond van artikel 56 is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank te Rotterdam bevoegd.
Provinciale staten en de gemeenteraad zijn niet bevoegd het opwekken, het transporteren en het leveren van elektriciteit in het belang van de energievoorziening aan regels te binden.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van een besluit op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden die door een netbeheerder of een leverancier in het belang van de veiligheid en de doelmatigheid worden gesteld voor het leveren van elektriciteit of voor het aansluiten van toestellen of installaties die elektriciteit verbruiken, en de toepassing van zodanige voorwaarden.
1. Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels is een door Onze Minister vast te stellen vergoeding verschuldigd voor het verlenen van instemming als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van een aanwijzing als bedoeld in artikel 13, van een ontheffing als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van een vergunning als bedoeld in artikel 37, dan wel van een certificaat als bedoeld in artikel 54, welke vergoeding verschuldigd is voor ten hoogste de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot de instemming, de aanwijzing, de ontheffing, het besluit, de vergunning, onderscheidenlijk het certificaat.
2. Overeenkomstig de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen aan netbeheerders en vergunninghouders tevens de kosten in rekening worden gebracht die gemaakt worden voor de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 22, 25, 26, 41 en 47.
Artikel 1 van de Wet op de economische delicten1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel 1° wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Elektriciteitswet 1998, de artikelen 7, tweede lid, 12, eerste lid, 16, 18, derde lid, 21, 30, 31, eerste lid, 36, eerste lid, 39, 42, 44, 46, 51, 58, tweede lid, 59 en 64.
2. In onderdeel 4° vervalt de zinsnede met betrekking tot de Elektriciteitswet 1989.
De Wet energiedistributie2 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. De zinsnede «distributie van elektriciteit of gas: het in het kader van de openbare voorziening leveren van elektriciteit of gas aan verbruikers» wordt vervangen door:
distributie van elektriciteit: het leveren van elektriciteit aan beschermde afnemers, bedoeld in artikel 39 van de Elektriciteitswet 1998;
distributie van gas: het in het kader van de openbare voorziening leveren van gas aan verbruikers.
2. Na de omschrijving van «distributie van warmte» wordt ingevoegd: verbruiker van elektriciteit: een afnemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998;.
3. De omschrijving van «distributiebedrijf» wordt vervangen door: een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het geheel of ten dele in het kader van de distributie leveren van elektriciteit of met de distributie van gas of warmte;.
Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel b vervalt: elektriciteit,.
2. In onderdeel c wordt «verbruikers van elektriciteit, gas of warmte» vervangen door: verbruikers ten behoeve van wie het distributiebedrijf de distributie van elektriciteit, gas of warmte verzorgt.
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «in rekening wordt gebracht voor het» ingevoegd: in het kader van de distributie.
2. Toegevoegd wordt een zesde lid, luidende:
6. Indien een distributiebedrijf en een verbruiker van elektriciteit overeenkomen dat de elektriciteit die aan de verbruiker zal worden geleverd, geheel of gedeeltelijk op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt opgewekt, kan het distributiebedrijf bedingen dat aan de vergoeding die het in rekening brengt voor het in het kader van de distributie leveren van elektriciteit aan die verbruiker, een bedrag wordt toegevoegd ter dekking van de kosten, verbonden aan de opwekking van elektriciteit door middel van een van de wijzen, bedoeld in artikel 36c, zevende lid, onder a, van de Wet belastingen op milieugrondslag, voor zover deze kosten de kosten, verbonden aan andere wijzen van opwekking van elektriciteit, te boven gaan.
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt aan het slot van onderdeel d de komma vervangen door: of. Tevens wordt aan het slot van onderdeel e «of» vervangen door een punt. Ten slotte vervalt onderdeel f.
2. In het derde lid, eerste volzin, vervalt «en die activiteiten verband houden met het verbruiken van elektriciteit, gas of warmte, geleverd door het distributiebedrijf, of met het voortbrengen van elektriciteit, gas of warmte».
3. In het zesde lid, eerste volzin, vervallen de woorden «van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek».
Artikel 16 komt te luiden:
Artikel X van de wet van 18 december 1997, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking) (Stb. 732) komt te luiden:
1. Ten aanzien van ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in artikel 2, derde lid, tweede volzin, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en van lichamen als bedoeld in het zevende lid, tweede volzin, onderdeel j, van dat artikel, die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend activiteiten verrichten als bedoeld in het derde lid, tweede volzin, van dat artikel, bedraagt de vennootschapsbelasting over de jaren 1998 tot en met 2006, in afwijking in zoverre van artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, het in het tweede lid aangegeven gedeelte van de op de voet van het laatstgenoemde artikel berekende belasting.
2. Het in het eerste lid bedoelde gedeelte bedraagt:
over boekjaren die eindigen in of met 1998 of 1999: nihil;
over het boekjaar dat eindigt in of met 2000: 10 percent;
over het boekjaar dat eindigt in of met 2001: 20 percent;
over boekjaren die eindigen in of met 2002 of 2003: 40 percent;
over boekjaren die eindigen in of met 2004 of 2005: 60 percent;
over het boekjaar dat eindigt in of met 2006: 80 percent.
3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing voorzover de op de voet van artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 berekende belasting betrekking heeft op winst die een in het eerste lid bedoelde belastingplichtige heeft behaald met of bij de overdracht van een onderneming, of een zelfstandig onderdeel daarvan.
1. Aan de bijlage, bedoeld in artikel 20 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie3, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 4 door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
5. Artikel 56 van de Elektriciteitswet 1998.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 15 september 1997 ingediende voorstel van wet houdende regels inzake de telecommunicatie (Telecommunicatiewet) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt onderdeel 5 van de bijlage, bedoeld in artikel 20 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, vernummerd tot onderdeel 4.
Na de inwerkingtreding van artikel 78 berust het structuurschema elektriciteitsvoorziening, bedoeld in artikel 14 van de Elektriciteitswet 1989 en vastgesteld bij besluit van 1 februari 1994 door Onze Minister en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, alleen op artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
1. Tot en met 31 december 2002 behoeft iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van de aandelen in een producent die vergunninghouder was als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1989 of zijn rechtsopvolger de instemming van Onze Minister.
2. Onze Minister kan zijn instemming onthouden, indien de eigendom van de aandelen in de producent zou worden overgedragen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon buiten de kring dergenen aan wie aandelen in een producent die vergunninghouder was als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1989 of zijn rechtsopvolger toebehoren.
3. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het verlenen van instemming met de wijziging.
1. Indien zich in de periode tussen 1 juli 1996 en de datum van de aanwijzing van de netbeheerder, bedoeld in artikel 10, een wijziging heeft voorgedaan met betrekking tot de eigendom van het desbetreffende net of van de aandelen in een rechtspersoon aan wie het desbetreffende net toebehoort, is voor de aanwijzing van de netbeheerder vereist dat Onze Minister geen bedenkingen heeft tegen die wijziging.
2. Indien zich in de periode tussen 1 juli 1996 en de datum van indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 37, een wijziging heeft voorgedaan met betrekking tot de eigendom van de aandelen in de leverancier die een vergunning aanvraagt, is voor de verlening van de vergunning vereist dat Onze Minister geen bedenkingen heeft tegen die wijziging.
3. Tot en met 31 december 2002 behoeft iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen in een netbeheerder of in een vergunninghouder de instemming van Onze Minister.
4. Onze Minister kan zijn instemming onthouden, indien de eigendom van een net of van de aandelen in de netbeheerder of de vergunninghouder zou worden overgedragen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon buiten de kring dergenen aan wie aandelen in een netbeheerder of een vergunninghouder toebehoren.
5. Indien Onze Minister zijn instemming onthoudt en de voorgenomen wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen voortgang vindt, kan Onze Minister een andere rechtspersoon aanwijzen als netbeheerder van het net dat door de desbetreffende netbeheerder wordt beheerd, onderscheidenlijk kan Onze Minister de vergunning intrekken.
6. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het verlenen van instemming met de wijziging.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kan de termijn, bedoeld in het derde lid, worden verlengd tot uiterlijk 31 december 2006.
Een meter die eigendom is van een producent of een leverancier en die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 10 is geplaatst bij een afnemer, wordt vanaf dat tijdstip beheerd door de netbeheerder die het transport van elektriciteit voor deze afnemer uitvoert.
1. Leveringsvergunningen als bedoeld in artikel 37 worden de eerste maal na inwerkingtreding van dat artikel verleend aan de distributiebedrijven of hun rechtsopvolgers die op 1 juli 1996 in het kader van de openbare voorziening elektriciteit leveren aan verbruikers.
2. Het voorrangsrecht, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien een distributiebedrijf of zijn rechtsopvolger niet binnen zestien weken na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 37 een aanvraag voor een leveringsvergunning heeft ingediend.
3. Het verbod, bedoeld in artikel 36, eerste lid, is niet van toepassing op andere leveranciers dan bedoeld in het eerste lid, die zich op het tijdstip waarop deze wet in het Staatsblad wordt geplaatst, bezig houden met het leveren van elektriciteit aan beschermde afnemers, voor zover het betreft de levering van elektriciteit aan die beschermde afnemers of hun rechtsopvolgers.
4. Tot het tijdstip waarop in een gebied een leveringsvergunning in werking treedt, blijven de artikelen 12 en 27 van de Elektriciteitswet 1989, zoals deze golden op het tijdstip van plaatsing van deze wet in het Staatsblad, van toepassing voor distributiebedrijven die in dat gebied in het kader van de openbare voorziening elektriciteit leveren aan verbruikers.
1. Tot 1 januari 2022 kan bij algemene maatregel van bestuur een toeslag worden vastgesteld ten bate van de verevening van verliezen die voortvloeien uit stadsverwarmingsprojecten die vóór de inwerkingtreding van artikel 78 in uitvoering zijn genomen.
2. Voorts kan tot 1 januari 2001 bij algemene maatregel van bestuur een toeslag worden vastgesteld ten bate van de verevening van andere verliezen die voor producenten die vergunninghouder waren als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1989 of hun rechtsopvolgers voortvloeien uit de uitvoering van taken op grond van de Elektriciteitswet 1989.
3. Tot uiterlijk de in het eerste lid, onderscheidenlijk het tweede lid genoemde datum verhoogt de directeur van de dienst de tarieven voor het transport van elektriciteit, bedoeld in artikel 25, tweede lid, met de toeslag, bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid.
4. De algemene maatregel van bestuur bepaalt tevens de afdracht van de bedragen, verkregen met toepassing van de toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit, aan de rechtspersonen die de desbetreffende verliezen dragen.
5. De voordracht tot vaststelling van de algemene maatregel van bestuur wordt door Onze Minister gedaan uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van artikel 78.
Indien dit voor een ordelijke overgang van de uitvoering van taken ingevolge de Elektriciteitswet 1989 naar de uitvoering van taken ingevolge deze wet nodig is om het betrouwbaar functioneren van de elektriciteitsvoorziening zeker te stellen, kan Onze Minister tot 1 januari 2001 producenten en leveranciers die vergunninghouder onderscheidenlijk distributiebedrijf waren als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1989 of hun rechtsopvolgers, alsmede netbeheerders verplichten onder door Onze Minister te stellen voorwaarden een overeenkomst te sluiten waarbij de producenten zich verbinden door hen opgewekte elektriciteit aan de leveranciers te leveren, de leveranciers zich verbinden die elektriciteit van de producenten af te nemen en de netbeheerders zich verbinden om het daarvoor benodigde transport uit te voeren. Onze Minister past de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, toe met inachtneming van de gelijkwaardigheid van de belangen van producenten, leveranciers en netbeheerders.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de bindende regeling, bedoeld in artikel 9 van de Elektriciteitswet 1989, die is vastgesteld en in stand wordt gehouden met het oog op de samenwerking ter vervulling van de taak van de vergunninghouders en de aangewezen vennootschap, bedoeld in artikel 2 van die wet, tot uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van artikel 78 blijft gelden tussen producenten die vergunninghouder waren of hun rechtsopvolgers en de krachtens artikel 8 van de Elektriciteitswet 1989 aangewezen vennootschap of haar rechtsopvolger. In deze ministeriële regeling wordt bepaald dat de bindende regeling niet meer strekt tot het opstellen van een elektriciteitsplan en kan worden bepaald dat hoofdstukken of artikelen van die regeling of van de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten die niet in overeenstemming zijn met deze wet, vervallen.
1. De artikelen 15 tot en met 21 van de Elektriciteitswet 1989 vervallen.
2. De Elektriciteitswet 1989 wordt ingetrokken.
1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. De artikelen 29 tot en met 33 vervallen op 19 februari 2006 dan wel op een bij koninklijk besluit te bepalen eerder tijdstip.
3. Artikel 68 treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt terug tot en met 1 januari 1998.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Economische Zaken,
G. J. Wijers
Uitgegeven de zestiende juli 1998
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1997/98, 25 621.
Handelingen II 1997/98, blz. 4655–4667; 4669–4721; 4770–4775.
Kamerstukken I 1997/98, 25 621 (270, 270a, 270b, 270c, 270d, 270e, 270f, 270g, 270h).
Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 30 juni 1998.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-427.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.