Besluit van 3 juli 1998, houdende wijziging van het Besluit premiedifferentiatie WAO

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 mei 1998, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/AVF/98/1981;

Gelet op de artikelen 78, zesde en tiende lid, en 78a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

De Raad van State gehoord (advies van 4 juni 1998, No. W12.98.0204);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 juni 1998, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/AVF/98/1981b;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Besluit premiedifferentiatie WAO1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

h. minimumpremie: de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 9, die een werkgever ten minste verschuldigd is;

i. maximumpremie: de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 9, die een werkgever ten hoogste verschuldigd is.

B

Na artikel 4 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4a Afkoopsom kleine werkgever

  • 1. De kleine werkgever die eigenrisicodrager wordt met ingang van een datum waarop hem nog de maximumpremie in rekening zou worden gebracht, is aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen een afkoopsom verschuldigd ter zake van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, tenzij hij voor een of meer arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op grond van artikel 75b, eerste lid, van de Wet, het risico van betaling zelf gaat dragen.

  • 2. De afkoopsom, bedoeld in het eerste lid, wordt verkregen door het verschil tussen de maximum- en minimumpremie in het kalenderjaar vóór het jaar waarin het eigenrisicodragen aanvangt, te vermenigvuldigen met de loonsom van de werkgever in dat kalenderjaar, en de uitkomst daarvan te vermenigvuldigen met het aantal hele en halve kalenderjaren dat de maximumpremie nog in rekening zou zijn gebracht indien hij niet eigenrisicodrager was geworden.

Artikel 4b Afkoopsom trap op/trap af-werkgever

  • 1. De kleine werkgever, bedoeld in artikel 78, vijfde lid, van de Wet, die eigenrisicodrager wordt met ingang van een datum waarop hem nog de maximumpremie of een met toepassing van dat artikellid gemaximeerde verlaagde gedifferentieerde premie in rekening zou worden gebracht, is aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen een afkoopsom verschuldigd ter zake van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, tenzij hij voor een of meer arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op grond van artikel 75b, eerste lid, van de Wet, het risico van betaling zelf gaat dragen.

  • 2. De afkoopsom, bedoeld in het eerste lid, is het totaal van de in het derde lid bedoelde bedragen die de werkgever, indien hij niet eigenrisicodrager was geworden, jaarlijks nog verschuldigd zou zijn aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen totdat hem de minimumpremie weer in rekening zou worden gebracht.

  • 3. Het bedrag dat de werkgever in enig jaar nog verschuldigd zou zijn wordt telkens verkregen door het verschil tussen de gedifferentieerde premie van dat jaar en de minimumpremie van het kalenderjaar vóór het jaar waarin het eigenrisicodragen aanvangt, te vermenigvuldigen met de loonsom van de werkgever in dat kalenderjaar.

Artikel 4c Verhoging en verlaging met maximaal één procentpunt

De verhoging en verlaging van de gedifferentieerde premie met maximaal één procentpunt per kalenderjaar als bedoeld in artikel 78, vijfde lid, van de Wet, vindt plaats ten opzichte van de gedifferentieerde premie van het voorgaande kalenderjaar.

C

Artikel 5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1°. Na de puntkomma aan het slot van onderdeel a wordt toegevoegd: en.

2°. Onderdeel b wordt vervangen door:

b. wordt het ten laste van de werkgever die de onderneming heeft overgedragen gekomen premieplichtig loon in enig kalenderjaar telkens opgeteld bij het premieplichtig loon in dat kalenderjaar van de werkgever die de onderneming verkrijgt, voordat het gemiddelde premieplichtig loon van laatstgenoemde werkgever wordt berekend.

D

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6 Intrekking of herziening arbeidsongeschiktheidsuitkering

  • 1. Indien blijkt dat een in artikel 4, tweede lid, bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of ten dele ten onrechte is toegekend, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage in het kalenderjaar waarin het besluit tot toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken of herzien, het in artikel 4, tweede lid, bedoelde totaalbedrag verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de te veel betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 2. Indien voor een kleine werkgever het door toepassing van het eerste lid verkregen percentage lager is dan de minimumpremie, wordt dit percentage vermeerderd met de minimumpremie. Indien deze vermeerdering leidt tot een percentage dat hoger is dan de minimumpremie, wordt dit percentage vastgesteld op de minimumpremie.

E

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1°. In het derde lid wordt «2001 en 2002» vervangen door: 2001, 2002 en 2003.

2°. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een nieuw zesde lid ingevoegd, luidende:

  • 6. De artikelen 4a en 4b zijn niet van toepassing op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die zijn ingegaan vóór 1 januari 1998.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 juli 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave

Uitgegeven de zestiende juli 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Deze wijziging van het Besluit premiedifferentiatie WAO strekt ertoe om regels te stellen over de wijze waarop de afkoopsom voor kleine werkgevers in de zin van artikel 78a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) moet worden bepaald. Tevens worden regels vastgesteld over de toepassing van de trap op/trap af-regeling van artikel 78, vijfde lid, van de WAO. Ook is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de systematiek bij intrekkingen en herzieningen van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor kleine werkgevers te wijzigen. Ten slotte is een aantal wijzigingen van meer technische aard meegenomen. Deze onderwerpen worden hieronder in algemene zin nader toegelicht.

Afkoopregeling

Artikel 78a van de WAO dient om onbedoelde voordelen en mogelijk ontwijkgedrag van kleine werkgevers die eigenrisicodrager worden, tegen te gaan. Dit kan in twee situaties voorkomen. Een kleine werkgever die de maximumpremie in rekening wordt gebracht, kan in de eerste plaats eigenrisicodrager worden voordat hij de minimumpremie weer is verschuldigd en daardoor premie ontwijken. Verder kan een kleine werkgever die voor de trap op/trap af-regeling heeft gekozen, premie ontwijken als hij eigenrisicodrager wordt voordat de trap af-fase geheel is doorlopen.

De mogelijkheid voor een werkgever om een aantal jaren (maximum-)premie te ontlopen kan als volgt worden toegelicht. Het systeem van premiedifferentiatie werkt met een vertraging van twee jaar. Bij de berekening van de gedifferentieerde premie worden die WAO-uitkeringen betrokken die in twee jaar voorafgaande aan het premiejaar zijn uitbetaald en die nog geen vijf jaar hebben geduurd. Een eigenrisicodrager neemt uitsluitend die WAO-uitkeringen mee die nog geen vijf jaar hebben geduurd op het moment dat hij eigenrisicodrager wordt. Doordat de lasten van WAO-uitkeringen in de gedifferentieerde premie doorwerken met een vertraging van twee jaar, bestaat er dus een verschil tussen de WAO-uitkeringen die meetellen voor de gedifferentieerde premie van een werkgever en de WAO-uitkeringen die een werkgever moet meenemen als hij eigenrisicodrager wordt. Door dit verschil zou een werkgever een aantal jaren de maximumpremie kunnen ontlopen en geen lasten van WAO-uitkeringen uit het publieke stelsel meenemen. Door de afkoopregeling wordt ontwijkgedrag van kleine werkgevers tegengegaan.

Voor beide situaties waarin ontwijkgedrag kan voorkomen, geldt dat de afkoopregeling beperkt is tot die gevallen waarin de werkgever als eigenrisicodrager niet een of meer WAO-uitkeringen uit het publieke stelsel meeneemt. Als een werkgever op het moment dat hij eigenrisicodrager wordt het risico van betaling van een of meer WAO-uitkeringen met inachtneming van artikel 75b, eerste lid van de WAO gaat dragen, is hij dus geen afkoopsom verschuldigd.

In de eerste situatie waarbij de werkgever niet heeft gekozen voor de trap op/trap af-regeling geldt dat een werkgever uitsluitend een afkoopsom moet betalen als hij op het moment dat hij eigenrisicodrager wordt, de maximumpremie nog is verschuldigd. In de toelichting op artikel 4a wordt beschreven hoe de afkoopsom moet worden berekend.

Ook een werkgever die heeft gekozen voor de trap op/trap af-regeling en die eigenrisicodrager wordt voordat hij de trappenfase volledig heeft doorlopen, is een afkoopsom verschuldigd. Omdat een werkgever in de trap op-fase in het algemeen een of meer WAO-uitkeringen uit het publieke stelsel zal meenemen, is een werkgever die tijdens de trap op-fase eigenrisicodrager wordt bijna altijd geen afkoopsom verschuldigd.

De wijze waarop de afkoopsom in deze situatie moet worden berekend, wordt in de toelichting op artikel 4b uitgelegd.

WAO-uitkeringen die vóór 1 januari 1998 zijn aangevangen en die nog geen vijf jaar hebben geduurd komen niet voor rekening van een eigenrisicodrager. Bij de invoering van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) is er namelijk voor gekozen om alle WAO-gevallen die vóór 1 januari 1998 zijn aangevangen ten laste te brengen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds. In de aanvangsfase van Pemba is dus sprake van een bijzondere situatie en kan er niet worden gesproken van afwenteling van uitkeringslasten op het publieke stelsel. Dit betekent dat de afkoopregeling niet van toepassing is voor werkgevers die op basis van lasten van WAO-uitkeringen van voor 1 januari 1998 nog de maximumpremie zijn verschuldigd, maar die op het moment dat zij eigenrisicodrager worden geen WAO-uitkeringen meenemen omdat de uitkering voor 1 januari 1998 is aangevangen.

Verduidelijking trap op/trap af-regeling

In artikel 78, vijfde lid, van de WAO is de zogenaamde trap op/trap af-regeling opgenomen. Deze regeling geeft kleine werkgevers de mogelijkheid om een stijging van de minimumpremie naar de maximumpremie in tijd te spreiden. Op verzoek van een werkgever bedraagt de verhoging en verlaging van de gedifferentieerde premie, per kalenderjaar maximaal 1 procentpunt. Hierdoor wordt voorkomen dat een kleine werkgever, als gevolg van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer, wordt geconfronteerd met een premieverhoging in één keer van de minimum- naar de maximumpremie.

De toepassing van de trap op/trap af-regeling is op een punt verduidelijkt. In dit besluit is bepaald dat de verhoging en verlaging van de gedifferentieerde premie moet worden gerelateerd aan de gedifferentieerde premie ten opzichte van het voorgaande jaar. Dit betekent dat de minimumpremie van het jaar waarin de werkgever de beslissing neemt om gebruik te maken van de trap op/trap af-regeling het vertrekpunt is.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de trap op/trap af-regeling uitsluitend is bedoeld voor kleine werkgevers. Op het moment dat een kleine werkgever groot wordt, kan de trap op/trap af-regeling niet meer worden toegepast. In dat geval zal dus het premieregime voor grote werkgevers toegepast moeten worden.

Berekening gemiddeld premieplichtig loon bij overgang onderneming

Indien sprake is van een overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt het gemiddeld premieplichtige loon van de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, toegerekend aan de werkgever die de onderneming verkrijgt. Als slechts een deel van de onderneming overgaat, wordt het gemiddeld premieplichtige loon van de overdragende werkgever naar rato toegerekend.

Omdat over de regeling die in artikel 5 van het Besluit premiedifferentiatie WAO was opgenomen, verschil van interpretatie mogelijk was, is de regeling opnieuw geformuleerd.

In de toelichting op artikel 5, onderdeel b, wordt beschreven op welke wijze bij overgang van onderneming het gemiddeld premieplichtige loon moet worden berekend.

Wijziging herzieningssystematiek voor kleine werkgevers

Omdat inmiddels gebleken is dat de restitutieregeling voor kleine werkgevers, die oorspronkelijk was opgenomen in artikel 6 voor de uitvoeringsinstellingen uitvoeringstechnische problemen zou gaan opleveren, is deze regeling in dit besluit gewijzigd en vereenvoudigd. In eerste instantie waren voor grote en kleine werkgevers verschillende herzieningsregelingen in het besluit opgenomen. Reden hiervoor was dat kleine werkgevers in een premiejaar altijd de minimumpremie zijn verschuldigd. In afwijking van de systematiek van grote werkgevers, zou voor kleine werkgevers bij een intrekking of herziening van een WAO-uitkering, de gedifferentieerde premie over het voorgaande jaar of voorgaande jaren opnieuw moeten worden berekend. Vervolgens zou het verschil tussen de feitelijk betaalde premie en de verschuldigde premie van dat jaar of die jaren moeten worden gerestitueerd.

Gebleken is dat op een meer eenvoudige wijze ook kan worden bereikt dat kleine werkgevers in ieder geval de minimumpremie betalen. Deze vereenvoudiging wordt bereikt door voor kleine werkgevers ook de herzieningssystematiek voor grote werkgevers toe te passen.

Dit betekent concreet dat in geval van intrekking of herziening van een WAO-uitkering, het bedrag van de eerder te veel betaalde WAO-uitkering in mindering wordt gebracht op de WAO-lasten van het jaar waarin het besluit tot intrekking of herziening wordt genomen. Door deze systematiek kan voor grote en kleine werkgevers een gedifferentieerde premie worden vastgesteld die lager is dan de minimumpremie of die zelfs negatief is.

Omdat kleine werkgevers altijd de minimumpremie zijn verschuldigd, is in het tweede lid van artikel 6 voor deze categorie van werkgevers nog een specifieke regel opgenomen. Indien na intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering het berekende gedifferentieerde premiepercentage lager is dan de minimumpremie, moet dit percentage worden vermeerderd met de minimumpremie. Als de gedifferentieerde premie hierdoor boven de minimumpremie uitkomt, wordt de premie teruggebracht tot de minimumpremie. Zou dit laatste niet gebeuren dan zouden er situaties kunnen ontstaan, waarin een kleine werkgever geen voordeel zou hebben van de intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel B

De nieuwe artikelen 4a en 4b regelen de gevallen waarin kleine werkgevers een afkoopsom dienen te betalen indien zij eigenrisicodrager worden, alsmede de wijze waarop die afkoopsom wordt berekend. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de «gewone» kleine werkgever (artikel 4a), en de kleine werkgever die gekozen heeft voor het trap op/ trap af-systeem (artikel 4b).

Artikel 4a, eerste lid, bevat twee voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om een afkoopsom in rekening te kunnen brengen. De kleine werkgever zou, ware hij niet eigenrisicodrager geworden, de maximumpremie nog verschuldigd zijn.

Voorts dient hij op het moment dat hij eigenrisicodrager wordt voor geen enkele vóór dat moment ingegane arbeidsongeschiktheidsuitkering het risico van betaling te gaan dragen. Op grond van artikel 75b WAO is dit namelijk het geval bij arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die nog geen vijf jaar geleden zijn ingegaan op het moment dat een werkgever eigenrisicodrager wordt.

De afkoopsom wordt als volgt berekend. De minimumpremie in het kalenderjaar voor het jaar waarin het eigenrisicodragen aanvangt wordt in mindering gebracht op de maximumpremie. Het verkregen percentage wordt vermenigvuldigd met de loonsom van de werkgever in dat kalenderjaar. De uitkomst daarvan wordt vermenigvuldigd met het aantal hele en halve kalenderjaren dat de werkgever de maximumpremie nog verschuldigd zou zijn (tweede lid).

Artikel 4b, eerste lid, bevat in feite dezelfde voorwaarden voor een afkoopsom als artikel 4a, eerste lid, zij het dat naast het nog verschuldigd zijn van de maximumpremie ook «afkoopwaardig» is het nog verschuldigd zijn van een (gemaximeerde) trap af-premie. Bij eigenrisicodragen in de trap op fase is derhalve bijna altijd geen afkoopsom verschuldigd. De berekening van de afkoopsom kan in verschillende fasen van het traject aan de orde komen. Het is gewenst om voor de berekening een zo eenduidig mogelijke maatstaf te hanteren. Als uitgangspunt is gekozen voor de minimum- en de maximumpremie en het premieloon van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het eigenrisicodragen aanvangt. Dit is niet alleen het meest eenvoudig, maar ook het meest actueel. Indien het premieloon van een werkgever nog niet definitief is vastgesteld, kan een voorlopige afkoopsom worden vastgesteld. Na de definitieve vaststelling van het premieloon, kan dan de definitieve afkoopsom worden bepaald.

De berekening van de afkoopsom is iets ingewikkelder dan bij de «gewone» kleine werkgever. Uitgaande van het kalenderjaar voor het jaar waarin het eigenrisicodragen aanvangt wordt bezien welke gedifferentieerde premie de kleine werkgever nog verschuldigd zou zijn. Dit kan zijn de maximumpremie en/of een tot een procentpunt verlaagde gemaximeerde premie. De gedifferentieerde premie van dat jaar wordt telkens verminderd met de minimumpremie van het jaar voor het kalenderjaar waarin het eigenrisicodragen aanvangt en de uitkomst daarvan vermenigvuldigd met de loonsom van dat kalenderjaar. De minimumpremie en de loonsom zijn bij deze berekening een vast gegeven, alleen de gedifferentieerde premie wijzigt telkens. De afkoopsom is het totaal van de aldus verkregen bedragen.

Alhier wordt opgemerkt dat ingevolge het in onderdeel E voorgestelde nieuwe zesde lid van artikel 10 de afkoopregeling van artikel 4a en 4b – vanzelfsprekend – niet geldt voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die zijn ingegaan vóór 1 januari 1998.

Onderdeel C

Onderdeel b van artikel 5 betreft de toedeling van de loonsom ingeval van overgang van onderneming. Met de voorgestelde aanpassing wordt de bedoeling van dit artikelonderdeel duidelijker verwoord.

Bij de berekening van de opslag of korting als bedoeld in artikel 4 dient onder meer het gemiddeld premieplichtig loon van een werkgever over de laatste vijf jaar te worden berekend. In geval van overgang van een onderneming wordt de loonsom van de overdragende werkgever toegerekend aan de verkrijgende werkgever. Het is echter niet de bedoeling dat het gemiddeld premieplichtig loon van de overdragende werkgever één maal wordt berekend en vervolgens telkens wordt opgeteld bij het eveneens afzonderlijk berekende premieplichtig loon van de verkrijgende werkgever.

Er dient, omgekeerd, telkens één samengevoegd premieplichtig loon te worden berekend, waarbij eerst de afzonderlijke loonsommen van beide werkgevers in de referteperiode telkens per kalenderjaar bijelkaar worden opgeteld, voordat dit gemiddelde wordt berekend. Dit is bepaald in het nieuwe onderdeel b.

Onderdeel D

Artikel 6 geeft een regeling in de situatie dat achteraf blijkt dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of ten dele ten onrechte is toegekend. Daarbij was in eerste instantie gekozen voor een verschillend regime voor grote en kleine werkgevers; namelijk verrekening met de lasten bij de berekening van het werkgeversrisicopercentage, respectievelijk premierestitutie. Bij nadere beschouwing wordt thans de voorkeur gegeven aan het over de hele linie berekenen van een nieuw individueel werkgeversrisicopercentage. In het tweede lid van artikel 6 is een specifieke regeling gegeven voor kleine werkgevers in het geval dat dit nieuwe percentage lager is dan de minimumpremie.

Onderdeel E

De toevoeging van het jaar 2003 is nodig omdat in dat premiejaar het jaar 1997 nog deel uitmaakt van de referteperiode. Voor het jaar 1997 kunnen de via de werkgever betaalde WAO-uitkeringen echter nog niet worden uitgezonderd van de loonsom van de werkgever.

Artikel II

De onderhavige wijzigingen zullen terugwerken tot en met 1 januari 1998. Hiermee wordt bereikt dat vanaf dat tijdstip een eenvormig regime geldt. Dit kan zonder bezwaar geschieden omdat bij inwerkingtreding van dit besluit aan de artikelen 4c, 5 en 6 in de praktijk nog geen uitvoering is gegeven.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave


XNoot
1

Stb. 1997, 338.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 augustus 1998, nr. 150.

Naar boven