Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1998, 409 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1998, 409 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 12 februari 1998, nr. CIM98/241; gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Gelet op de artikelen 4, vijfde lid, 14 en 15, tweede lid van de Wet inburgering nieuwkomers en artikel 6a van de Wet persoonsregistraties;
De Raad van State gehoord (advies van 3 april 1998, nr. W04.98.0054);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 19 juni 1998, nr. CIM98/824; uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: de Wet inburgering nieuwkomers;
b. sociaal-fiscaal nummer: het nummer, bedoeld in artikel 47b, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Tijdens het inburgeringsonderzoek wordt de opleiding en de werkervaring vastgesteld die de nieuwkomer reeds in Nederland of in een ander land heeft genoten, onderscheidenlijk opgedaan.
Bij het vaststellen van de opleiding, bedoeld in artikel 2, wordt, zonodig, het niveau van buitenlandse diploma's vastgesteld door vergelijking van deze diploma's met Nederlandse diploma's.
De test, bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel c, van de wet bestaat in de toepassing van de door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen toegestane instrumenten waarmee de actieve en passieve kennis van de Nederlandse taal, de leerervaring en de studievaardigheden worden gemeten.
Indien de nieuwkomer tijdens zijn deelname aan het voor hem vastgestelde inburgeringsprogramma, op grond van artikel 26 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt ingeschreven in een andere gemeente dan de gemeente waar hij tot dat moment is ingeschreven, doet het college van burgemeester en wethouders van de vorige gemeente van inschrijving het college van burgemeester en wethouders van de volgende gemeente van inschrijving binnen vier weken na de uitschrijving, bedoeld in artikel 30 van die wet, mededeling van het feit dat betrokkene aan een inburgeringsprogramma deelneemt.
1. Binnen twee weken na ontvangst van de in artikel 5 bedoelde mededeling sluiten de colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten, na overleg met de nieuwkomer, een overeenkomst waarin wordt vastgesteld welk van beide colleges vanaf een in die overeenkomst te bepalen datum jegens de nieuwkomer is belast met de uitvoering van de wet en de daarop berustende bepalingen.
2. Indien het college van burgemeester en wethouders van de volgende gemeente van inschrijving wordt aangewezen, draagt het college van burgemeester en wethouders van de vorige gemeente van inschrijving de bij hem aanwezige gegevens over de nieuwkomer aan dat college over.
3. In een geval als bedoeld in het tweede lid wordt, zo nodig, in de overeenkomst tussen de betrokken gemeenten een te betalen vergoeding vastgesteld in verband met reeds gemaakte of nog te maken kosten ten behoeve van de uitvoering van het desbetreffende inburgeringsprogramma.
4. In het inburgeringsprogramma wordt een voorziening opgenomen voor het geval dat, indien een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt, voor het volgen van het educatieve programma een overeenkomst als bedoeld in artikel 8.1.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs moet worden gesloten met het bevoegd gezag van een andere instelling dan de instelling waarbij de nieuwkomer tot dat moment is ingeschreven.
1. Het college van burgemeester en wethouders registreert van de nieuwkomer de voortgang voor elke van de onderdelen van het inburgeringsprogramma. De voortgang bij het deelnemen aan het educatieve programma wordt slechts vastgesteld in overeenstemming met een instelling.
2. Het college van burgemeester en wethouders registreert de voortgang van de nieuwkomer in relatie tot het eveneens door dat college te registreren doel en de inhoud van het inburgeringsprogramma, bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdelen b en c, van de wet.
3. De registratie omvat in elk geval:
a. het individueel trajectplan, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet waarin wordt vastgelegd:
1°. het tijdens het inburgeringsonderzoek vastgestelde niveau van kennis, inzicht en vaardigheden van de nieuwkomer,
2°. het met het inburgeringsprogramma te bereiken einddoel, en,
3°. een regeling van tussentijdse evaluatiegesprekken met de nieuwkomer;
b. het resultaat, de intensiteit en de duur van het educatieve programma, vastgesteld ingevolge artikel 6, tweede lid, van de wet;
c. de wijze waarop en de frequentie waarmee de maatschappelijke begeleiding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de wet plaatsvindt;
d. voor zover de nieuwkomer daarvoor in aanmerking komt, het doel van de doorgeleiding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de wet en het resultaat hiervan, in relatie tot het doel;
e. de uitkomsten van de evaluatiegesprekken, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet;
f. het advies, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet;
g. de datum van ontvangst door het college van burgemeester en wethouders van het afschrift van de verklaring alsmede de datum van afgifte aan de nieuwkomer van de verklaring, bedoeld in artikel 7.4.15 van de Wet educatie en beroepsonderwijs; en
h. de datum waarop het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de wet, is uitgereikt aan de nieuwkomer.
4. Voorzover de nieuwkomer als werkzoekende is geregistreerd en de in die registratie opgenomen gegevens de kennis van, de toegang tot en de doorstroming naar de arbeidsmarkt betreffen, verstrekt de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aan het college van burgemeester en wethouders die gegevens met betrekking tot:
a. het doel van het inburgeringsprogramma, bedoeld in het tweede lid;
b. de doorgeleiding, bedoeld in het derde lid, onderdeel d;
c. het advies, bedoeld in het derde lid, onderdeel f; en
d. de uitkomsten van de evaluatiegesprekken, bedoeld in het derde lid, onderdeel e.
5. Bij ministeriële regeling kunnen ten behoeve van de registratie nog andere gegevens worden genoemd, dan de gegevens bedoeld in het derde lid.
Het sociaal-fiscaal nummer wordt door het college van burgemeester en wethouders in de persoonsregistratie die aangelegd wordt voor de uitvoering van de wet, gebruikt met het oog op de registratie van de gegevens, bedoeld in artikel 7, vierde lid, en gebruikt bij het verstrekken van gegevens daaruit aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie ten behoeve van de uitvoering van artikel 4, eerste en tweede lid, artikel 6, eerste lid, onderdeel c, artikel 12, tweede lid, en artikel 15 van de wet.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot de toepassing van de artikelen 7 en 8.
Indien het bij koninklijke boodschap van 14 januari 1998 ingediende voorstel van wet tot herstel van wetstechnische gebreken en leemten in diverse wetten alsmede intrekking van enkele wetten die geen betekenis meer hebben (Reparatiewet I) (kamerstukken II 1997/98, 25 836, nrs. 1–2) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in artikel 5 «artikel 26» vervangen door: artikel 27.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.
histnootDe Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
Uitgegeven de negende juli 1998
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
In dit besluit worden op grond van de artikelen 4, vijfde lid, 14 en 15 tweede lid van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) regels gesteld over:
– de criteria aan de hand waarvan het inburgeringsonderzoek wordt gehouden;
– de verhuizing van de nieuwkomer naar een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college van burgemeester en wethouders het inburgeringsonderzoek heeft vastgesteld; en
– de vaststelling van de voortgang die de nieuwkomer heeft geboekt bij het deelnemen aan het voor hem vastgestelde inburgeringsprogramma alsmede over de registratie daarvan.
HOOFDSTUK 2. CRITERIA INBURGERINGSONDERZOEK
Het doel van het inburgeringsonderzoek is te onderzoeken in welke mate de nieuwkomer in Nederland mogelijk in een maatschappelijke achterstandssituatie kan geraken. Het onderzoek dient, volgens artikel 4, tweede lid, van de WIN in ieder geval betrekking te hebben op de mate waarin de nieuwkomer actief en passief de Nederlandse taal beheerst en kennis van de Nederlandse samenleving en de Nederlandse arbeidsmarkt heeft, alsmede op de mate waarin hij naar verwachting door het volgen van een voor hem vastgesteld inburgeringsprogramma kennis, inzicht en vaardigheden kan verwerven met het oog op verdere scholing of toegang tot de arbeidsmarkt.
Het inburgeringsonderzoek bestaat uit de volgende onderdelen (artikel 4, derde lid, van de WIN):
* een beoordeling van het ingevulde aanmeldingsformulier;
* een begingesprek met de nieuwkomer waarin het doel van een inburgeringsprogramma en de verdere procedure uiteen worden gezet en de nieuwkomer, zo nodig, om een toelichting op deze gegevens wordt gevraagd;
* een test van de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de nieuwkomer ten behoeve van de vaststelling van de inhoud van het inburgeringsprogramma;
* een eindgesprek met de nieuwkomer waarin met hem het vast te stellen inburgeringsprogramma, het met het programma te bereiken einddoel en zijn rechten en verplichtingen worden besproken.
Bij het inburgeringsonderzoek dient een educatie-instelling en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie te worden betrokken. De betrokkenheid van deze organisaties is van belang bij het vaststellen van het inburgeringsprogramma.
Om het startniveau en het na te streven einddoel van de nieuwkomer te kunnen bepalen is de reeds genoten opleiding en werkervaring mede van belang. Het gaat hierbij zowel om opleiding en ervaring opgedaan in Nederland (bijv. het Dagstructureringsprogramma gevolgd in een asielzoekerscentrum) als om opleiding en ervaring opgedaan in het land van herkomst of elders.
Bij het bepalen van het opleidingsniveau dat de nieuwkomer reeds heeft zal, indien de nieuwkomer een diploma in een ander land heeft behaald, het zinvol zijn dat een Internationale Diploma Waardering (IDW) wordt uitgevoerd. Voor de IDW wordt verwezen naar artikel 7.4.7. van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
Voor de test, bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel c, kunnen voor de onderdelen Nederlandse taal, Maatschappij Oriëntatie (MO) en Beroepenoriëntatie (BO) verschillende toetsinstrumenten worden gebruikt.
Voor het onderdeel Nederlandse taal kan gebruik worden gemaakt van de Intake-toets NT2, gerelateerd aan het Kwalificatiestructuur Educatie, versie 1997; ontwikkeld door het bureau InterCulturele Educatie (ICE). Dit is een algemene intake-toets voor NT2-onderwijs en geschikt voor alfabeten. Daarnaast heeft het bureau ICE een toets ontwikkeld voor analfabeten en alfabeten, versie 1994 .
Voor het bepalen van de studievaardigheid kan de intaketoets Studievaardigheid voor NT2-trajecten worden gebruikt.
Deze toets is eveneens ontwikkeld door het bureau ICE.
Daarnaast is er een trajectkeuze-toets van hetzelfde bureau. Deze toets meet welke leerervaring iemand heeft gehad en op basis van de resultaten van deze toets kan bijvoorbeeld worden bepaald welk programma binnen de educatie geschikt zou zijn. De hierboven genoemde toetsen zijn door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen toegestaan. Indien gemeenten van andere dan de hier genoemde toetsen gebruik willen maken, dient voor deze toetsen instemming van de minister te worden verkregen.
Veel nieuwkomers zullen geen of slechts weinig kennis van de Nederlandse samenleving hebben. Echter, het is denkbaar dat nieuwkomers, die via een asielprocedure hun status hebben verkregen, in een asielzoekerscentra het Dagstructureringsprogramma hebben gevolgd. Door dit programma te volgen hebben zij al enige kennis opgedaan voor het onderdeel MO. Dit kan ertoe leiden dat het college van burgemeester en wethouders besluit de betreffende nieuwkomer een verkort programma MO te laten volgen, bijvoorbeeld gericht op gemeentelijke en regionale informatie.
Het onderdeel BO zal sterk individueel bepaald zijn, afhankelijk van de persoonlijke achtergrond van de nieuwkomer en van zijn persoonlijke wensen. Voor dit onderdeel is met name de Arbeidsvoorzieningsorganisatie bij de intake betrokken. Deze organisatie kan de afstand van de nieuwkomer tot de arbeidsmarkt vaststellen. Voorts is het van belang dat in het eindgesprek het na te streven einddoel wordt bepaald en de mogelijkheden die de nieuwkomer heeft om doorgeleid te worden richting vervolgonderwijs dan wel richting arbeidsmarkt.
In artikel 14 van de WIN is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld voor het geval dat de nieuwkomer tijdens zijn deelname aan het voor hem vastgestelde inburgeringsprogramma aangifte van verblijf en adres als bedoeld in artikel 65 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) doet bij het bestuur van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college van burgemeesters en wethouders het inburgeringsprogramma heeft vastgesteld. Een aangifte van verblijf en adres als hier bedoeld heeft betrekking op het geval dat een persoon uit het buitenland zich in Nederland wil vestigen. Omdat artikel 14 echter uitsluitend betrekking kan hebben op een verhuizing binnen Nederland, zou het beter zijn geweest in dat artikel aan te sluiten bij de inschrijving die in zo'n geval op grond van artikel 27 van de Wet GBA dient plaats te vinden in de gemeente waarheen de betrokkene is verhuisd. Artikel 14 zal op dit punt worden gewijzigd door middel van het voorstel voor een Reparatiewet I (Kamerstukken II 1997/98, 25 836, nrs. 1–2). De onderhavige regeling, die ter uitvoering van artikel 14 strekt, wordt in artikel 10 van dit besluit te zijner tijd aan die wetswijziging aangepast.
Indien een nieuwkomer tijdens zijn deelname aan een inburgeringsprogramma naar een andere gemeente verhuist, kan dit tot gevolg hebben dat hij niet meer in de gelegenheid is het voor hem vastgestelde inburgeringsprogramma te volgen. Dat betekent dat de nieuwkomer niet meer zal kunnen voldoen aan twee verplichtingen, ten eerste de verplichting om aanwezig te zijn bij alle onderdelen van het voor hem vastgestelde educatieve programma (artikel 9, eerste lid, en artikel 10, derde lid, van de WIN) en ten tweede de verplichting om medewerking te verlenen aan de overige onderdelen van het voor hem vastgestelde inburgeringsprogramma (artikel 12, eerste lid, van de WIN). Het ligt in de rede dat de nieuwkomer de educatie-instelling dan wel de gemeente in dat geval op de hoogte stelt van zijn voorgenomen verhuizing. Het onderhavige besluit regelt op welke wijze en binnen welke termijn de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de WIN jegens de nieuwkomer tussen de beide gemeenten in een dergelijk geval wordt geregeld.
Aangrijpingspunt daarvoor is het feit dat de betreffende nieuwkomer wordt ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente waarnaar hij verhuist en dat hij op grond van artikel 30 van de Wet GBA wordt uitgeschreven uit de basisadministratie van de gemeente waar hij vandaan komt.
Het college van burgemeester en wethouders van die gemeente dient vervolgens ingevolge artikel 5 van de regeling binnen vier weken na deze uitschrijving het college van burgemeester en wethouders van de volgende gemeente van inschrijving mededeling te doen van het feit dat betrokkene aan een inburgeringsprogramma deelneemt.
Binnen twee weken na ontvangst van deze mededeling dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten ingevolge artikel 6 van de regeling, na overleg met de nieuwkomer, een overeenkomst te sluiten waarin wordt vastgesteld welk van beide colleges vanaf een in die overeenkomst te bepalen datum jegens de nieuwkomer is belast met de uitvoering van de wettelijke voorschriften inzake de inburgering van de nieuwkomer.
In het tweede lid van artikel 6 wordt bepaald dat, indien het college van burgemeester en wethouders van de volgende gemeente van inschrijving wordt aangewezen, het college van burgemeester en wethouders van de vorige gemeente van inschrijving de bij hem aanwezige gegevens over de nieuwkomer aan dat college overdraagt. In zo'n geval kunnen er tussen de beide colleges van burgemeester en wethouders afspraken worden gemaakt over een financiële vergoeding voor gemaakte of nog te maken kosten voor de uitvoering van het inburgeringsprogramma van de nieuwkomer die is verhuisd. Hiervoor zijn geen algemene regels te stellen. De eventuele vergoeding zal immers afhankelijk zijn van de fase van uitvoering waarin het inburgeringsprogramma zich bevindt. Dit geldt evenzeer voor het bepalen welke van de twee betrokken gemeenten de vergoeding geeft.
Als gevolg van de verhuizing naar een andere gemeente zal het educatieve programma mogelijk bij een andere educatieve instelling moeten worden vervolgd. In het vierde lid van artikel 6 is bepaald dat in het inburgeringsprogramma met het oog op die mogelijkheid een voorziening moet worden opgenomen. Het verdient aanbeveling met die mogelijkheid ook rekening te houden in de overeenkomst die de gemeenten op grond van artikel 2.3.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs met een educatieve instelling afsluit.
Indien een nieuwkomer naar een andere gemeente verhuist, kan dit als een bijzondere reden als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de wet worden aangemerkt die het college van burgemeester en wethouders aanleiding kan geven het inburgeringsprogramma te wijzigen. De aanleiding daartoe zal met name kunnen bestaan in het geval dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarheen de nieuwkomer is verhuisd, verantwoordelijk voor de uitvoering van het inburgeringsprogramma wordt.
HOOFDSTUK 4 VOORTGANG EN REGISTRATIE
In de Derde nota van wijziging bij het voorstel WIN (kamerstukken II 1996/97, 25 114, nr. 17) is aan artikel 15 een tweede lid toegevoegd waarin is bepaald dat ten behoeve van de begeleiding van de nieuwkomer voor hem een individueel trajectplan moet worden opgesteld. De zorg voor het opstellen van deze plannen berust bij het college van burgemeester en wethouders als afgeleide van de in het eerste lid van artikel 15 vastgelegde plicht om voor voldoende trajectbegeleiding te zorgen. In de praktijk zal de opstelling van een trajectplan door een door het college aangewezen trajectbegeleider geschieden. In het trajectplan dienen het beginpunt, de inhoud van het inburgeringsprogramma en het te verwachten eindpunt voor de nieuwkomer te worden beschreven. In het trajectplan dient ook een regeling van tussentijdse evaluatiegesprekken te worden vastgelegd, waarin bijvoorbeeld kan worden aangegeven met wie deze gesprekken zullen worden gevoerd – in de praktijk doorgaans de trajectbegeleider – en hoe vaak. Tijdens die evaluatiegesprekken dient de vastgestelde voortgang van de nieuwkomer te worden vastgelegd.
Afhankelijk van de vorderingen kan het inburgeringsprogramma eventueel worden aangepast (zie artikel 6, vierde lid, van de WIN). In het eerder genoemde tweede lid van artikel 15 is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gegeven over de vaststelling van de voortgang en over de registratie daarvan. Dit besluit strekt hiertoe. De gegevens zullen in geanonimiseerde vorm tevens kunnen dienen als informatiebron ten behoeve van het Rijk. In het derde lid van artikel 7 is bepaald dat de registratie in elk geval de in dat lid genoemde gegevens bevat. Het is echter geen limitatieve opsomming. Bij ministeriële regeling, op grond van het vijfde lid, kunnen, zonodig, nog andere gegevens worden genoemd ten behoeve van de registratie. Uiteraard zullen deze andere gegevens ook betrekking hebben op de in artikel 15 bedoelde trajectplan. De wijze waarop de gegevens worden bijgehouden, staat de colleges van burgemeester en wethouders vrij. Bij ministeriële regeling, op grond van artikel 9, zal worden uitgewerkt om welke onderdelen van de te registreren gegevens het precies gaat.
In dit besluit wordt een kader gegeven voor de vaststelling van de voortgang van de nieuwkomer alsmede over de registratie daarvan.
De WIN en de daarop rustende bepalingen gaan ervan uit dat een nieuwkomer nadat het inburgeringsprogramma is voltooid zal worden doorgeleid ofwel naar de arbeidsmarkt, ofwel naar vervolgonderwijs. In het algemeen zal dit vervolgonderwijs een vorm van beroepsonderwijs betreffen.
Bij doorgeleiding naar de arbeidsmarkt wordt de Arbeidsvoorzieningsorganisatie ingeschakeld. Bij doorgeleiding naar beroepsonderwijs wordt de educatie-instelling ingeschakeld.
Het college van burgemeester en wethouders registreert de voortgang van alle onderdelen van het inburgeringsprogramma, bestaande uit een educatief programma, maatschappelijke begeleiding en doorgeleiding naar vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt, voor zover de nieuwkomer daarvoor in aanmerking komt (artikel 7). De voortgang bij het deelnemen aan het educatieve programma wordt door het college vastgesteld in overeenstemming met een instelling. Het college registreert de voortgang in relatie tot het doel en de inhoud van het inburgeringsprogramma. Het inburgeringsprogramma is gericht op vergroting van de sociale redzaamheid van de nieuwkomer en van diens mogelijkheden om zich verder te scholen of toe te treden tot de arbeidsmarkt. Tenzij uit het ingevulde aanmeldingsformulier blijkt dat de nieuwkomer niet voor een inburgeringsprogramma in aanmerking komt, dient in het begingesprek aan de nieuwkomer het doel van het programma te worden uitgelegd, namelijk dat het inburgeringsprogramma ertoe moet leiden dat de nieuwkomer een bepaald niveau aan kennis, inzicht en vaardigheden dient te bereiken met het oog op verdere scholing of het verwerven van een baan, alsmede het op een bepaald niveau beheersen van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving en arbeidsmarkt. Tevens wordt de nieuwkomer de verdere procedure uitgelegd. Om de inhoud van het inburgeringsprogramma voor de nieuwkomer vast te kunnen stellen, dient er een meting van het vertrekpunt van de nieuwkomer plaats te vinden. Dat gebeurt aan de hand van een test van de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de nieuwkomer. Blijkt uit de resultaten van de test dat de nieuwkomer voor een inburgeringsprogramma in aanmerking komt, dan wordt in het eindgesprek het inburgeringsprogramma, het te bereiken einddoel en de rechten en verplichtingen van de nieuwkomer met hem besproken. Bij het inburgeringsonderzoek wordt een instelling betrokken. Om een compleet beeld van de voortgang van de nieuwkomer te verkrijgen dienen de in het individuele trajectplan vastgelegde onderdelen te worden geregistreerd. Als eerste is dat het tijdens het inburgeringsonderzoek vastgestelde beginniveau van de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de nieuwkomer met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal, de kennis van de Nederlandse samenleving en de Nederlandse arbeidsmarkt, de genoten vooropleiding, behaalde diploma's en eventuele werkervaring. Vervolgens dient het te bereiken einddoel van het inburgeringsprogramma te worden vastgelegd. Dat einddoel omvat het te bereiken resultaat, de intensiteit en de duur van het educatieve programma. Daarnaast dienen ook de resultaten van het educatieve programma in relatie tot het gestelde doel te worden vastgelegd. Voorts wordt een regeling van tussentijdse evaluatiegesprekken vastgelegd, waarin de door de nieuwkomer geboekte voortgang wordt vastgesteld. Het college zal bij het vaststellen van de voortgang gebruik maken van de inzichten van de instelling over de voortgang.
Ook moeten de gegevens over de maatschappelijke begeleiding worden vastgelegd. Vaak zal de maatschappelijke begeleiding zijn uitbesteed aan een instantie, bijvoorbeeld VluchtelingenWerk. Het is dan zaak dat het college van burgemeester en wethouders gegevens over de maatschappelijke begeleiding vastlegt op basis van informatie van deze instantie. Maatschappelijke begeleiding wordt soms gekoppeld aan maatschappij oriëntatie dat onderdeel van het educatief programma is. Deze koppeling zal in de registratie zichtbaar gemaakt moeten worden.
Indien een traject in het vervolgonderwijs of richting van de arbeidsmarkt het meest aangewezen is voor de nieuwkomer, vormt de doorgeleiding de afsluiting van het inburgeringsprogramma. In dat geval wordt het doel van doorgeleiding geregistreerd alsmede het resultaat van de doorgeleiding. Voor de doorgeleiding wordt een advies opgesteld op basis van de verklaring van een instelling en voor zover van toepassing op basis van informatie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Ook dit advies wordt geregistreerd.
Om vast te kunnen stellen of de nieuwkomer het voor hem vastgestelde inburgeringsprogramma binnen de daarvoor gestelde termijn heeft afgerond registreert het college de datum van ontvangst van het afschrift van de verklaring, die de instelling aan de nieuwkomer uitreikt. Tevens registreert het college de datum waarop het certificaat aan de nieuwkomer wordt uitgereikt. Met het uitreiken van het certificaat is het inburgeringsprogramma beëindigd.
In artikel 7, vierde lid, wordt nader inhoud gegeven aan de gegevensuitwisseling met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. In de WIN wordt immers op verschillende plaatsen aangegeven, dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt betrokken bij de uitvoering van die wet. Dit betreft de uitvoering van het inburgeringsonderzoek op grond van artikel 4 van de wet. In het eerste lid van dat artikel wordt aangegeven, dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie betrokken wordt als het een nieuwkomer betreft, die geregistreerd kan worden op grond van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 (niet alle vreemdelingen kunnen worden geregistreerd; dit is afhankelijk van hun verblijfsstatus). Met als doel vast te stellen wat de kennis is van de Nederlandse arbeidsmarkt – een onderdeel dat op grond van artikel 4, tweede lid, in het inburgeringsonderzoek wordt onderzocht – ligt het voor de hand gebruik te maken van gegevens van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, indien de nieuwkomer bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie als werkzoekende is geregistreerd. De doorgeleiding naar vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, zal veelal de doorgeleiding naar de Arbeidsvoorzieningsorganisatie betreffen. Met het oog op deze doorgeleiding zal het college van burgemeester en wethouders een advies laten opstellen over onder meer de doorstroming naar de arbeidsmarkt. Zoals artikel 12, tweede lid, van de wet dit voorschrijft is de Arbeidsvoorzieningsorganisatie hierbij betrokken. Dit betekent, dat die Arbeidsvoorzieningsorganisatie gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders voor dat advies, bedoeld in artikel 12, tweede lid.
Tenslotte zal in de evaluatiegesprekken in het kader van de trajectbegeleiding moeten worden vastgesteld in welke mate de nieuwkomer heeft deelgenomen aan scholing en kan doorstromen naar de arbeidsmarkt. Ook deze gegevens ten behoeve van de registratie van de uitkomsten van de evaluatiegesprekken zullen in belangrijke mate afkomstig zijn van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. In het vierde lid van artikel 7 wordt daarom geregeld dat deze gegevens van als werkzoekende geregistreerde nieuwkomers door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie worden verstrekt. Daarmee wordt nader geregeld, dat deze gegevens noodzakelijk zijn voor de registratie ten behoeve van de voortgang van de nieuwkomer en wordt duidelijk, dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie verplicht is deze gegevens te verstrekken, omdat het college van burgemeester en wethouders deze gegevens nodig heeft voor de vaststelling en de registratie van de voortgang van de nieuwkomer.
Daarnaast zal ook bij de overdracht naar de Arbeidsvoorzieningsorganisatie sprake zijn van overdracht van gegevens van het college van burgemeester en wethouders aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Hiervoor is in artikel 92 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 een voorziening getroffen.
Omdat in de registratie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie bij de persoonsgegevens het sofi-nummer is opgenomen (artikel 70, tweede lid, van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 schrijft dit voor) is het wenselijk dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie de gegevens, voor de registratie van de voortgang van de nieuwkomer op sofi-nummer kan verstrekken aan het college van burgemeester en wethouders. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie mag op grond van genoemd artikellid bij de gegevensverstrekking gebruik maken van het sofi-nummer, indien de Arbeidsvoorzieningsorganisatie krachtens wettelijk voorschrift verplicht is tot de verstrekking van gegevens. Het vierde lid van artikel 7 van dit besluit in combinatie met de bepalingen in de wet over de betrokkenheid van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn zo'n wettelijk voorschrift. Deze gegevensverstrekking op sofi-nummer kan echter pas effectief plaatsvinden, indien het college van burgemeester en wethouders het sofi-nummer ook mag opnemen in de registratie van de nieuwkomers. Het college van burgemeester en wethouders is met deze registratie in het kader van de WIN belast. De noodzaak hiertoe betreft de uitvoering van een publiekrechtelijke taak. Het gebruik van het sofi-nummer door het college van burgemeester en wethouders zal bij de uitvoering van de WIN slechts binnen de publieke sector plaatsvinden en aansluiten bij het gebruik van dit nummer voor andere verwante publieke taken. Voor de registratie is een structurele gegevensuitwisseling tussen het college van burgemeester en wethouders en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie nodig om voor alle nieuwkomers te kunnen voldoen aan de vereisten van de wet omtrent het onderzoek naar de kennis van de arbeidsmarkt, de doorgeleiding naar vervolgonderwijs en de doorstroom naar de arbeidsmarkt. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie is gerechtigd het sofi-nummer te gebruiken. Op grond van deze uitgangspunten kan daarom bij deze algemene maatregel van bestuur aan het college van burgemeester en wethouders worden toegestaan het sofi-nummer te gebruiken. Dit gebruik wordt geregeld in artikel 8 van het onderhavige besluit.
Het gebruik van het sofi-nummer wordt in dit artikel beperkt tot de gegevensuitwisseling met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en dus gekoppeld aan de registratie van de van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie afkomstige gegevens. In verband met deze regeling van het gebruik van het sofi-nummer is dit besluit mede gebaseerd op artikel 6a van de Wet persoonsregistraties.
In een ministeriële regeling zal nader worden uitgewerkt welke onderdelen van de in artikel 7 genoemde gegevens nodig zullen zijn voor de registratie. In die regeling zal eveneens worden bepaald op welke wijze, bijvoorbeeld via diskettes, de registratie van de voortgang zal plaats dienen te vinden, zodat er sprake is van een juiste en volledige registratie.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 augustus 1998, nr. 150.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-409.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.