Besluit van 25 juni 1998 tot vaststelling van opleidingseisen ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers (Besluit opleidingseisen Nederlandse nieuwkomers)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 12 februari 1998, nr. CIM98/240;

Gelet op artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering nieuwkomers;

De Raad van State gehoord (advies van 3 april 1998, nr. W04.98.0052);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 19 juni 1998, nr. CIM98/989;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Aan de opleidingseisen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering nieuwkomers is voldaan door het bezit van:

    a. een diploma, certificaat of document aan de hand waarvan met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal is vastgesteld dat het niveau tenminste overeenkomt met het niveau van een diploma verkregen op grond van een staatsexamen Nederlands als tweede taal als bedoeld in het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal of een diploma als bedoeld in artikel 7.4.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zo nodig door vergelijking van het diploma, certificaat, of document met een van de in het vorige zinsdeel bedoelde diploma's;

    b. een certificaat Nederlands als vreemde taal op ten minste het basisniveau, afgegeven door de Nederlandse Taalunie; of

    c. een diploma, certificaat of document met betrekking tot een opleiding die is vermeld op het overzicht van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse opleidingen, vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en na overleg met de desbetreffende Minister van de Nederlandse Antillen en de desbetreffende Minister van Aruba.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, worden regels gegeven over de wijze waarop de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde vergelijking plaatsvindt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet inburgering nieuwkomers in werking treedt.

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit opleidingseisen Nederlandse nieuwkomers.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 juni 1998

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de negende juli 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In de Tweede nota van wijziging bij het voorstel van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) (kamerstukken II 1996/97, 25 114, nr. 9) is door wijziging van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het wetsvoorstel, ontheffing van de meldingsplicht ten behoeve van inburgering voorzien voor de categorie Nederlandse nieuwkomers die aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken vast te stellen opleidingseisen voldoet.

Naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel WIN (kamerstukken II 1996/97, 25 114, nr. 5) was onder meer de vraag aan de orde gekomen of het wenselijk is om in beginsel alle Antilliaanse en Arubaanse nieuwkomers onder de werking van de nieuwe wet te laten vallen. Deze vraag is in die zin beantwoord dat de hoger opgeleide Antillianen en Arubanen niet behoeven in te burgeren.

Over de wijze waarop deze groep Antillianen en Arubanen kan worden onderscheiden van de groep die wel onder de werking van de wet zal blijven vallen heeft overleg plaatsgevonden met de Antilliaanse regering. De Arubaanse regering is hierover geïnformeerd. Een en ander is neergelegd in het genoemde artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de WIN.

De ontheffing van de meldingsplicht, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de WIN geldt niet alleen voor Antillianen en Arubanen, maar heeft een algemene gelding voor alle Nederlanders die buiten Nederland geboren zijn en die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en voor het eerst Nederlands ingezetene worden door inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie.

Op grond van artikel 1, vierde lid, van de WIN is de groep nieuwkomers uitgebreid met de groep jongeren die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt en die op grond van de Leerplichtwet 1969 (de artikelen 4a tot en met 4c) gedurende twee dagen onderwijs zou moeten volgen. Het gaat hier om de groep 16 en 17 jarige partieel leerplichtigen. Voor de buiten Nederland geboren Nederlandse nieuwkomers die behoren tot de groep 16 en 17 jarige partieel leerplichtigen, geldt op grond van dit besluit hetzelfde als voor de overige Nederlandse nieuwkomers: ook deze groep krijgt ontheffing van de meldingsplicht indien aan de opleidingseisen van dit besluit is voldaan.

De ontheffingsgronden

Mede gelet op de algemene gelding van dit besluit voor Nederlandse nieuwkomers, is er voor gekozen het taalbeheersingsniveau van de nieuwkomer als uitgangspunt te nemen.

Ontheffing wordt slechts verleend als de Nederlandse nieuwkomer het Nederlands beheerst op een niveau dat tenminste overeenkomt met het taalniveau van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal (artikel 1, eerste lid, onderdeel a).

De staatsexamens Nederlands als tweede taal zijn geregeld in het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal.

Het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal kent twee programma's. Het programma volgens niveau I is bedoeld voor diegenen die het niveau dat boven dat van het primair onderwijs ligt, hebben bereikt en die functies in het maatschappelijk leven nastreven boven het niveau van ongeschoolde arbeid.

Het programma volgens niveau II is bedoeld voor diegenen die het Nederlands willen verstaan, spreken, lezen en schrijven op het niveau van hogere vormen van onderwijs en die in het maatschappelijk verkeer functies wensen uit te oefenen op het middenkader en hogere niveau.

In het onderhavige besluit is bepaald dat een diploma, certificaat of document waarvan met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal is vastgesteld dat het niveau overeenkomt met het niveau van een van de beide staatsexamenprogramma's voldoende is voor het verkrijgen van een ontheffing van de meldingsplicht.

Voorts worden in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, de Nederlandse diploma's beroepsonderwijs afgegeven op grond van artikel 7.4.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, als minimaal referentieniveau voor ontheffing van de meldingsplicht aangegeven.

In ditzelfde onderdeel van het eerste lid van artikel 1 wordt bepaald dat een buitenlands diploma, certificaat of document waaruit blijkt dat tenminste het taalniveau van de Staatsexamens Nederlands als tweede taal of een Nederlandse beroepsopleiding is behaald, ook leidt tot ontheffing van de meldingsplicht. Hiertoe zal, zonodig, het voornoemde buitenlandse diploma, certificaat of document worden vergeleken op het aspect van de beheersing en kennis van de Nederlandse taal. Het resultaat van deze nog nader te regelen vergelijking is een advies ten behoeve van de besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders inzake de ontheffing van de meldingsplicht. De ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, zal de diplomavergelijking nader regelen. Hierdoor zal de vergelijking meer uniform kunnen plaatsvinden. In het geval dat het gaat om een bekend diploma of een diploma waarvan al is vastgesteld of het diploma voldoet aan het bepaalde in deze regeling, behoeft uiteraard geen diplomavergelijking meer plaats te vinden. De woorden «zo nodig» hebben betrekking op dergelijke situaties. De beleidsvrijheid die in dit artikel aan het college van burgemeester en wethouders is gegeven is dan ook niet onbeperkt. Er wordt vanuit gegaan dat het college in de gevallen waarin niet zonder diplomavergelijking kan worden vastgesteld of het diploma voldoet aan het bepaalde in deze regeling een besluit tot ontheffing slechts zal nemen op basis van een advies van een instantie die het betreffende diploma heeft vergeleken.

Met het Staatsexamen Nederlands als tweede taal worden tevens gelijk gesteld de diploma's van personen die een certificaat Nederlands als vreemde taal afgegeven door de Nederlandse Taalunie hebben behaald (artikel 1, eerste lid, onderdeel b). In het kader van het op 9 september 1980 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake de Nederlandse Taalunie (Trb. 1980, 147) is bilateraal overeengekomen dat waar aan het Staatsexamen Nederlands als tweede taal programma I dan wel programma II civiel effect wordt verbonden, dit civiel effect tevens geldt voor de daarmee corresponderende niveaus van het certificaat Nederlands als vreemde taal. Het certificaat Nederlands als vreemde taal wordt afgegeven op drie niveaus: het elementaire niveau, het basisniveau (gelijkwaardig geacht aan het Staatsexamen Nederlands als tweede taal programma I) en het uitgebreide niveau (gelijkwaardig geacht aan het Staatsexamen Nederlands als tweede taal programma II).

Gelet op het bovenstaande leidt het certificaat Nederlands als vreemde taal dat wordt afgegeven op het elementaire niveau niet tot ontheffing van de meldingsplicht.

Ten aanzien van de nieuwkomers uit de Antillen en Aruba zal een vergelijking worden uitgevoerd van de Antilliaanse en Arubaanse diploma's, certificaten en documenten. Ten behoeve van die vergelijking zal bij ministeriële regeling (artikel 1, eerste lid, onderdeel c) een overzicht worden vastgesteld waarop de alsdan actuele diploma's en getuigschriften (diploma's, certificaten en documenten) worden vermeld voorzover deze overeenkomen met minimaal het taalbeheersingsniveau van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal of het taalbeheersingsniveau van een Nederlandse beroepsopleiding.

Voorshands wordt ervan uitgegaan dat degenen die qua niveau van beheersing van de Nederlandse taal tenminste beschikken over een Antilliaans of Arubaans mavo-diploma met een voldoende voor Nederlandse taal voldoen aan de ontheffingsvoorwaarden.

Procedure ontheffing

De ontheffing dient op grond van artikel 3, eerste lid, van de WIN te worden verleend voorafgaand aan het inburgeringsonderzoek. De ontheffing berust derhalve niet op een keuzevrijheid van het college van burgemeester en wethouders, maar moet worden verleend aan degenen die daarvoor in aanmerking komen op grond van de criteria neergelegd in het eerste lid van genoemd artikel, en de criteria op grond van dit besluit.

In de praktijk zal de nieuwkomer zich melden voor de inburgering of ontheffing hiervoor vragen bij de gemeente waar inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie plaatsvindt. De nieuwkomer zal op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gegevens en bescheiden (in casu bijvoorbeeld diploma's, certificaten of andere documenten) moeten overleggen die voor de beslissing op de aanvraag voor ontheffing door het bestuursorgaan nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Bij een verzoek om ontheffing van de meldingsplicht door een Nederlander van Antilliaanse of Arubaanse herkomst zal de gemeente eerst nagaan of het diploma, certificaat of document van de betrokkene voorkomt op het overzicht dat is opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c. Is dat het geval dan wordt de betreffende persoon door de gemeente ontheven van de meldingsplicht. Heeft betrokkene een ander diploma, certificaat of document (en dit geldt eveneens voor de andere Nederlandse nieuwkomers) dan zal moeten worden nagegaan of het desbetreffende diploma, certificaat of document voldoet aan het vereiste van gelijkwaardig taalniveau zoals neergelegd in artikel 1, onderdeel a. Hierbij zal, zoals al eerder is gesteld, zonodig, vergelijking een rol spelen. Is het diploma, certificaat of document van een gelijkwaardig taalbeheersingsniveau, dan verleent de gemeente aan de betrokkene ontheffing van de meldingsplicht. Artikel 1, tweede lid, voorziet erin dat de Ministers van Binnenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen gezamenlijk een regeling vaststellen voor de wijze van vergelijking.

Indien sprake is van een lager taalbeheersingsniveau en indien ook de andere ontheffingscriteria niet van toepassing zijn, zal de gemeente het inburgeringsonderzoek starten en zal vervolgens met inachtneming van de wettelijke voorschriften door het college van burgemeester en wethouders op basis van het inburgeringsonderzoek al dan niet een inburgeringsprogramma worden vastgesteld.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 augustus 1998, nr. 150.

Naar boven