Besluit van 24 juni 1998 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 66a van de Algemene nabestaandenwet (Besluit ex artikel 66a ANW)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 april 1998, nr. SV/VP/98/1862a;

Gelet op artikel 66a, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 11 mei 1998, nr. W12.98.0154);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 juni 1998, nr. SV/VP/98/2215;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ANW: Algemene nabestaandenwet;

b. persoon: een persoon die voldoet aan artikel 66a, tweede lid, van de ANW;

c. echtgenoot: de echtgenoot die verzekerd is op grond van de ANW;

d. verzekeraar: een verzekeraar die:

1°. in het bezit is van de op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 vereiste vergunning of heeft voldaan aan de op grond van de artikelen 37 of 38 van die wet vereiste procedure met betrekking tot een bijkantoor in Nederland; of

2°. heeft voldaan aan de procedure, bedoeld in de artikelen 111, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid of 118, tweede of vijfde lid van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 indien het de aldaar bedoelde dienstverlening naar Nederland betreft;

e. onverzekerbaar: onverzekerbaar als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2 Onverzekerbaar

Voor de toepassing van dit besluit is onverzekerbaar de echtgenoot:

a. die gelet op zijn gezondheidstoestand bij een verzekeraar niet kan worden verzekerd voor een uitkering bij zijn overlijden ten gunste van de persoon;

b. op wiens leven gelet op zijn gezondheidstoestand door een persoon geen verzekering voor een uitkering bij overlijden van die echtgenoot kan worden afgesloten bij een verzekeraar;

c. die gelet op zijn gezondheidstoestand bij een verzekeraar wel kan worden verzekerd voor een uitkering bij zijn overlijden ten gunste van de persoon doch voor een premie die per maand ten minste twee en een half maal hoger is dan de premie die bij dezelfde verzekeraar voor de echtgenoot van toepassing zou zijn indien zijn gezondheidstoestand niet in aanmerking zou zijn genomen; of

d. op wiens leven gelet op zijn gezondheidstoestand door een persoon wel een verzekering voor een uitkering bij overlijden van die echtgenoot kan worden afgesloten bij een verzekeraar doch voor een premie die per maand ten minste twee en een half maal hoger is dan de premie die bij dezelfde verzekeraar voor de echtgenoot van toepassing zou zijn indien zijn gezondheidstoestand niet in aanmerking zou zijn genomen.

Artikel 3 Bevoegdheid tot melding bij de Bank

  • 1. De persoon wiens echtgenoot onverzekerbaar is of de echtgenoot die onverzekerbaar is, is bevoegd zich uiterlijk op 31 maart 1999 bij de Bank aan te melden.

  • 2. De aanmelding geschiedt via een door de Bank beschikbaar gesteld aanmeldingsformulier.

  • 3. Bij de aanmelding wordt een mededeling van een verzekeraar overgelegd waaruit blijkt dat de echtgenoot onverzekerbaar is.

  • 4. De Bank stelt vast of de persoon en de echtgenoot aan de artikelen 1, 2 en 3, eerste, tweede en derde lid, voldoen.

Artikel 4 Betaling van de bijdrage

  • 1. Nadat de Bank heeft vastgesteld dat de persoon en de echtgenoot aan de artikelen 1, 2 en 3, eerste, tweede en derde lid voldoen, wordt de persoon na het overlijden van de echtgenoot aangemerkt als geboren voor 1 janauri 1950 mits de persoon of de echtgenoot vanaf 1 juli 1999 tot de eerste dag van de maand volgend op de dag van het overlijden van de persoon of van de echtgenoot, een maandelijks verschuldigde bijdrage aan de Bank heeft betaald.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de hoogte van de aan de Bank verschuldigde bijdrage. De hoogte van de bijdrage wordt jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het percentage waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bijdrage is gebaseerd.

  • 3. Geen restitutie vindt plaats van betaalde bijdragen die betrekking hebben op de periode tot de eerste dag van de maand volgend op de dag van overlijden van de echtgenoot.

Artikel 5 Niet aangemerkt als geboren voor 1 januari 1950

  • 1. Indien de bijdrage, bedoeld in artikel 4, eerste lid, na een door de Bank vastgestelde termijn niet of niet geheel is betaald, wordt de persoon vanaf de dag dat de daarover verschuldigde bijdrage niet is betaald, niet langer aangemerkt als geboren voor 1 januari 1950.

  • 2. De Bank kan, in afwijking van het eerste lid, de termijn verlengen of opnieuw vaststellen, indien de toepassing ervan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6 Bevoegdheid tot betalen bijdrage door persoon na overlijden echtgenoot

Indien op de dag van het overlijden van de echtgenoot de verschuldigde bijdrage, bedoeld in artikel 4, eerste lid, niet of niet geheel is betaald wordt de persoon door de Bank, uiterlijk tot de door de Bank op grond van artikel 5 vastgestelde termijn is verstreken, in de gelegenheid gesteld de bijdrage alsnog te voldoen.

Artikel 7 Vergoeding aan verzekeraars

  • 1. Nadat de Bank heeft vastgesteld dat de persoon en de echtgenoot aan de voorwaarden van dit besluit voldoen, ontvangt een verzekeraar die de echtgenoot aan een medisch onderzoek heeft onderworpen en heeft bepaald dat de echtgenoot onverzekerbaar is, van de Bank een vergoeding in de kosten verbonden aan dat onderzoek.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de hoogte van de aan een verzekeraar te betalen vergoeding.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop het bij koninklijke boodschap van 23 februari 1998 ingediende voorstel van wet houdende Wijziging van de Algemene nabestaandenwet in verband met gebleken onbillijkheden (kamerstukken 25 900) tot wet is verheven en in werking treedt.

Artikel 9 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit ex artikel 66a ANW.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 24 juni 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave

Uitgegeven de dertigste juni 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen deel

De Algemene nabestaandenwet geeft vier categorieën nabestaanden recht op nabestaandenuitkering:

– nabestaanden geboren voor 1 januari 1950;

– nabestaanden met een kind onder de 18 jaar;

– arbeidsongeschikte nabestaanden;

– nabestaanden die geboren zijn op of na 1 januari 1950 en voor 1 juli 1956, die gehuwd waren voor 1 juli 1996 en op moment van overlijden, en waarvan de echtgenoot overlijdt voor 1 juli 1999.

Nabestaanden uit deze laatste categorie krijgen recht op een nabestaandenuitkering ongeacht de vraag of zij kinderen hebben of arbeidsongeschikt zijn, en dus daarom zonder meer al in aanmerking zouden komen voor een nabestaandenuitkering. Deze laatste categorie moet gezien worden als een tijdelijke overgangsmaatregel in het kader van de overgang van AWW naar ANW en geeft nabestaanden uit dit geboortecohort uitkeringsrecht tot hun 65e jaar, mits het overlijden plaats vindt in de eerste drie jaar na inwerkingtreding van de ANW. Deze specifieke en tijdelijke regeling is door een wetswijziging toegevoegd aan de eerste drie categorieën; hiertoe is artikel 66a opgenomen. De reden hiervoor was dat het ongewenst werd geacht dat in de overgangsperiode van AWW naar ANW, personen die onder de AWW gezien hun geboortedatum wel uitkeringsrecht zouden hebben gehad maar onder de ANW niet, geen recht op nabestaandenuitkering zouden hebben indien het overlijdensrisico van de echtgenoot vanwege een ernstige ziektesituatie niet te verzekeren was. De overgangsregeling was beperkt tot nabestaanden in een bepaalde leeftijdscategorie die gehuwd waren, en tot een bepaalde periode. Er zijn in de tijdelijke overgangsregeling van artikel 66a geen specifieke voorwaarden gesteld aan de gezondheidstoestand van de echtgenoot.

Op grond van artikel 66a ANW is de situatie nu zo: nabestaanden waarvan de echtgenoot overlijdt op of na 1 juli 1996 en voor 1 juli 1999, hebben recht op nabestaandenuitkering tot hun 65e jaar als zij gehuwd waren bij de inwerkingtreding van de ANW en op de dag van overlijden van hun echtgenoot en geboren zijn op of na 1 januari 1950 en voor 1 juli 1956.

De datum van 1 juli 1999 is hierbij cruciaal; immers indien de echtgenoot op of na die datum overlijdt, is de regeling dat de nabestaande wordt beschouwd als geboren voor 1950 (en dus uitkeringsrecht heeft tot het 65e jaar) niet van toepassing. Om die reden kwamen er vanuit verschillende kanten in de samenleving signalen dat dit minder rechtvaardig geacht werd. Met name werd een probleem ervaren in die gevallen dat de echtgenoot zijn overlijdensrisico zou willen verzekeren ten behoeve van zijn vrouw of man omdat hij verwacht te zullen overlijden na 1 juli 1999, maar dat voornemen niet kan verwezenlijken omdat hij óf niet geaccepteerd wordt door een verzekeraar óf alleen tegen een hogere premie dan normaal gebruikelijk (hierna te noemen: onverzekerbaar).

Om die reden heeft het kabinet besloten de tijdelijke overgangsregeling op grond van artikel 66a ANW uit te breiden in de tijd voor een deel van de personen die thans recht zouden kunnen ontlenen aan dit artikel. De uitbreiding in de tijd heeft namelijk alleen betrekking op de groep onverzekerbaren. In verband hiermee is aan artikel 66a in het derde lid een delegatiebepaling opgenomen.

Dit besluit voorziet in het treffen van een regeling die betrekking heeft op mensen die onverzekerbaar zijn; gehuwd zijn op het moment van overlijden en voor 1 juli 1996; waarvan de vrouw of man is geboren tussen 1 januari 1950 en 1 juli 1956; en die zullen overlijden na 1 juli 1999. Kort samengevat komt de regeling er op neer dat een echtgenoot als hier omschreven zich kan melden bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en daar aantoont onverzekerbaar te zijn dan wel slechts verzekerbaar tegen een sterk verhoogde premie. Deze echtgenoot kan vervolgens een bijdrage betalen aan de SVB. Indien betrokkene komt te overlijden op of na 1 juli 1999, wordt zijn nabestaande beschouwd als geboren voor 1 januari 1950 en heeft die nabestaande op grond daarvan recht op nabestaandenuitkering tot het 65e jaar. Hierbij zijn de normale uitkeringsvoorwaarden van de ANW van kracht. Dus bijvoorbeeld: de inkomenstoets is van kracht, en het recht op uitkering vervalt bij hertrouwen of gaan samenwonen.

In deze regeling wordt de terminologie van artikel 66a gehanteerd. Dat wil zeggen dat gesproken wordt van de echtgenoot: dat wil zeggen degene die onverzekerbaar is; en van een persoon: dat wil zeggen degene die na het overlijden van de onverzekerbare diens nabestaande is.

De procedure om zich als onverzekerbaar te melden bij de SVB, heeft alleen zin als de man of vrouw van de onverzekerbare geboren is op of na 1 januari 1950 en voor 1 juli 1956. Is de man of vrouw die nabestaande wordt geboren voor 1950, dan bestaat al recht op uitkering. Is de man of vrouw geboren op of na 1 juli 1956, dan ontstaat ook met deze regeling op grond van artikel 66a geen recht op uitkering tot het 65e jaar. Omdat de inkomenstoets van kracht is, kan aanmelding minder zinvol zijn als de (potentiële) nabestaande inkomen heeft na het overlijden van de echtgenoot. Een en ander is afhankelijk van de verwachtingen die men heeft over zijn inkomen en de hoogte daarvan. Een nabestaande die geboren is op of na 1 januari 1950 en voor 1 juli 1956, kan al recht hebben op uitkering omdat hij een kind onder de 18 heeft of arbeidsongeschikt is. Desalniettemin kan aanmelding bij de SVB in dat geval zinvol zijn; dit is ter persoonlijke afweging.

Personen die niet gehuwd waren voor 1 juli 1996, kunnen zich niet melden bij de SVB. De regeling geldt dus bijvoorbeeld niet voor personen die een gezamenlijke huishouding voeren, die later gehuwd zijn of die hun partnerschap hebben laten registreren, of die pseudo-nabestaande zijn.

Voor de toepassing van dit besluit wordt als onverzekerbaar beschouwd degene die óf door een verzekeraar geweigerd wordt voor een overlijdensrisicoverzekering, óf slechts wordt geaccepteerd tegen een premie die minimaal 2,5 keer zo hoog is als de premie voor een persoon zonder gezondheidsrisico's in de zelfde leeftijdscategorie voor dezelfde verzekering. Bij een overlijdensrisicoverzekering kan het gaan om een willekeurig pakket bij een door betrokkene zelfgekozen verzekeraar. Hierbij is het niet relevant of betrokkene een verzekering op het eigen leven afsluit met zijn vrouw of haar man als begunstigde, of dat de vrouw dan wel de man de verzekering afsluit op het leven van betrokkene. De hoogte van het uit te keren bedrag is hierbij niet van belang. De onverzekerbaarheid wordt bepaald door het verschil in premie voor eenzelfde pakket tussen iemand met een gezondheidsrisico en een vergelijkbaar iemand van hetzelfde geslacht en binnen dezelfde leeftijdscategorie zonder gezondheidsrisico. Men kan zelf beide premies met elkaar vergelijken, omdat beide premies (de reguliere en de verhoogde premie) door de verzekeraar worden geleverd. De verzekeraar kan bij de vaststelling van zijn premie desgewenst overleg plegen met de eigen herverzekeraar.

Het gaat dus niet om de hoogte van de premie als zodanig, maar om het verschil tussen beide premies. De factor 2,5 is vastgesteld naar analogie van de factor bij de Wet Medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (MAAV). Een premie die 2,5 keer of meer hoger is, wordt beschouwd als een maatschappelijk gezien te hoge premie.

Na melding bij de SVB als onverzekerbaar en nadat gebleken is dat ook aan de overige voorwaarden is voldaan, dient betrokkene een bijdrage aan de SVB te betalen. De hoogte hiervan is bepaald door uit te gaan van de premie die betaald zou moeten worden voor een particuliere overlijdensrisicoverzekering die een maandelijkse uitkering verstrekt die qua hoogte vergelijkbaar is met de nabestaandenuitkering op grond van de ANW, met inkomenstoets. Er is hierbij uitgegaan van de berekening door een onafhankelijk actuarieel bureau. De bijdrage is bepaald op 2,5 keer de premie zonder winstmarge, zonder onderscheid naar geslacht, en zonder rekening te houden met leeftijd. Deze bijdrage wordt bij ministeriële regeling vastgesteld en zal jaarlijks worden aangepast aan de ontwikkelingen van het prijsindexcijfer van de gezinscomsumptie. Thans zou de bijdrage vastgesteld kunnen worden op circa 100 gulden per maand; de bijdrage hoeft pas betaald te worden vanaf juli 1999. Restitutie van bijdragen die betaald zijn voor het overlijden, vindt niet plaats, ook niet als niet langer voldaan wordt aan de voorwaarden van de regeling. De bijdrage is fiscaal aftrekbaar. Hiertoe is de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 aangepast.

Voor de volledigheid wordt nog vermeld dat de te betalen bijdrage geen directe relatie heeft met de situatie op de markt. Het betreft in feite een fictieve premie voor een fictief product. Immers, de markt kent geen inkomens-getoetste uitkeringen, de kosten voor een ANW-nabestaandenuitkering te zijner tijd zijn gegeven het hogere risico per definitie hoger dan de opbrengst van de bijdragen. Meestal zal in de markt sprake zijn van leeftijds- en sexe-afhankelijke premies. De regeling moet gezien worden als een tijdelijke maatregel in het kader van de overgang van AWW naar ANW. De regeling heeft betrekking op een ander product dan de markt kent. Het betreft ook geen verzekering bij de SVB, maar het voldoen aan aanvullende uitkeringsvoorwaarden voor de ANW.

Bij niet-betalen bestaat na overlijden geen recht op nabestaandenuitkering. Voor de volledigheid zij vermeld dat betaling van deze bijdrage los staat van de gewone procentuele premie die betaald wordt aan de belastingdienst hij de belasting en premieheffing voor de volksverzekeringen.

Melding bij de SVB kan geschieden zowel door beide echtgenoten of een van beiden. Wie van beiden de bijdrage betaalt, is niet relevant. De melding dient te geschieden voor 1 april 1999.

Verzekeraars kunnen de kosten van de medische keuring, indien betrokkene zich meldt bij de SVB en voor de regeling geaccepteerd wordt, van de SVB vergoed krijgen. Hierbij worden standaardtarieven gehanteerd, die in de hierboven genoemde ministeriële regeling worden vastgesteld. De reden voor de vergoeding is dat het hier voor een deel gevallen betreft waarin van meet af aan duidelijk is dat aanmelding bij een verzekeraar als doel heeft dat men zich daarna kan melden bij de SVB.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Definities

Het eerste artikel van dit besluit geeft een aantal definities. Deze definities spreken grotendeels voor zich. Wat betreft de definitie van de term persoon wordt door de verwijzing naar artikel 66a van de ANW geëist dat de persoon en de echtgenoot met elkaar gehuwd dienen te zijn op 30 juni 1996 en op de dag van overlijden van de echtgenoot. De laatste voorwaarde vloeit voort uit de voorwaarde in het tweede lid, onderdeel b en c, van artikel 66a van de ANW. Hierin is bepaald dat wil de persoon als nabestaande worden aangemerkt hij overigens ter zake van het overlijden van zijn echtgenoot, indien dat overlijden zou hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van de ANW, recht zou hebben gehad op een weduwenpensioen op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW). In deze wet was alleen voor gehuwden voorzien in een recht op uitkering na overlijden. Ongehuwd samenwonenden (waaraan per 1 januari 1998 kan worden toegevoegd: personen die een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan) kwamen niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de AWW. Om deze reden komen zij derhalve ook niet in aanmerking voor een nabestaandenuitkering op grond van artikel 66a van de ANW. Ook nabestaanden als bedoeld in artikel 4 van de ANW (ook wel aangeduid met de term pseudo-nabestaanden) komen niet in aanmerking voor een nabestaandenuitkering op grond van artikel 66a van de ANW. Voor hen is dit besluit dan ook niet bedoeld.

De term echtgenoot wordt in artikel 1, onderdeel c, gedefinieërd als de echtgenoot die verzekerd is op grond van de ANW. Zonder deze voorwaarde zal de persoon, na het overlijden van de echtgenoot, geen nabestaande zijn (zie artikel 1, onderdeel e, van de ANW) en derhalve geen aanspraak kunnen maken op een nabestaandenuitkering. Wie tot de kring van verzekerden op grond van de ANW behoort is vastgelegd in artikel 13 ANW. Dit kunnen personen zijn die ingezetene zijn of die geen ingezetene zijn doch in Nederland aan loonbelasting zijn onderworpen. Daarnaast kunnen personen verzekerd zijn die op grond van het tweede lid van artikel 13 van de ANW zijn aangewezen (zogenaamd vrijwillig verzekerden).

Artikel 2 Onverzekerbaar

Artikel 2 geeft aan in welke gevallen de echtgenoot wordt aangemerkt als onverzekerbaar. Kort samengevat is dit het geval indien gelet op de gezondheidstoestand van de echtgenoot, de echtgenoot of de persoon geen verzekering voor een uitkering bij overlijden ten gunste van de persoon kan afsluiten of slechts tegen een premie die ten minste twee en een half maal zo hoog is als voor een gezond persoon van dezelfde leeftijd en geslacht betaald zou moeten worden aan premie. Hierbij is noch het bij een verzekeraar gevraagde type verzekering bij overlijden noch de hoogte van de gevraagde verzekering relevant. Het feit dat men geen verzekering kan afsluiten of slechts tegen een aanzienlijk hogere premie is voldoende.

Artikel 3 Bevoegdheid tot melding bij de bank

Het eerste lid van dit artikel bepaalt wie bevoegd is zich voor 1 april 1999 bij de SVB te melden. Dit kan zowel de persoon als de onverzekerbare echtgenoot zijn. Heeft een van deze twee zich gemeld en is aan de overige voorwaarden van dit besluit voldaan (bijvoorbeeld de persoon en de echtgenoot waren op 30 juni 1996 met elkaar gehuwd en is de bijdrage is betaald), dan wordt de persoon, na overlijden van de echtgenoot, aangemerkt als geboren voor 1 januari 1950. Deze persoon kan dan aanspraak maken op een nabestaandenuitkering op grond van de ANW. De bepalingen van de ANW zijn hierop onverminderd van toepassing. Indien de persoon nadien bijvoorbeeld een gezamenlijke huishouding gaat voeren vervalt zijn recht op een nabestaandenuitkering.

Bij de melding dient een mededeling van een verzekeraar te zijn gevoegd dat de echtgenoot onverzekerbaar is in de zin van dit besluit.

Na ontvangst van de melding stelt de SVB vast of de persoon én de echtgenoot voldoen aan de voorwaarden van dit besluit. Betrokkene zal in verband hiermee een beschikking van de SVB ontvangen. Tegen deze beschikking staat, zo nodig, bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Indien de aanmelding niet uiterlijk op 31 maart 1999 door de SVB is ontvangen, kan geen gebruik worden gemaakt van deze regeling. Indien betrokkene op dat moment nog niet in het bezit is van een mededeling van onverzekerbaarheid van een verzekeraar kan vooralsnog volstaan worden met een voorlopige aanmelding bij de SVB. Betrokkene zal dan (overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht) in de gelegenheid gesteld worden de benodigde stukken alsnog in te dienen.

Artikel 4 Betaling van de bijdrage

Zoals al eerder gezegd, dient om voor deze regeling in aanmerking te komen een bijdrage betaald te worden aan de SVB. De hoogte van die bijdrage zal in een maandbedrag worden vastgelegd in een separate ministeriële regeling. Betrokkene zal door de SVB de keuze worden gelaten in welke termijnen hij het bedrag zal betalen (bijvoorbeeld per kwartaal). De in die regeling te noemen bedragen zullen jaarlijks worden aangepast aan het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie.

De bijdrage is verschuldigd vanaf 1 juli 1999 tot de eerste dag van de maand na het overlijden van de persoon of van de echtgenoot. De datum van 1 juli 1999 dient te worden bezien tegen het licht van het doel van dit besluit namelijk het onder bepaalde voorwaarden verlengen van het tijdstip bedoeld in artikel 66a, eerste lid van de ANW: 1 juli 1999. Gelet op het feit dat tot 1 juli 1999 reeds een voorziening is getroffen ligt het in de rede deze aanvullende voorziening te treffen vanaf 1 juli 1999.

Voor de volledigheid wordt op deze plaats opgemerkt dat indien de persoon eerder overlijdt dan de echtgenoot, er voor de echtgenoot wellicht wel een recht op een nabestaandenuitkering ontstaat doch niet op grond van artikel 66a van de ANW of op grond van dit besluit. De persoon was immers niet onverzekerbaar in de zin van dit besluit, maar was degene die na het overlijden van de echtgenoot zou worden aangemerkt als geboren van 1 januari 1950. Nu de persoon (de oorspronkelijke rechthebbende) is overleden is de noodzaak tot betaling van de bijdrage vervallen.

Voor de duidelijkheid is in het derde lid van artikel 4 vastgelegd dat geen restitutie plaatsvindt van betaalde bijdragen; ook niet bijvoorbeeld als de persoon eerder overlijdt dan de echtgenoot, in geval van echtscheiding van de persoon en de echtgenoot, of indien, na het overlijden van de echtgenoot zou blijken dat niet wordt voldaan aan een van de voorwaarden voor recht op een nabestaandenuitkering.

Wel kan restitutie plaatsvinden van bijdragen die bij vooruitbetaling zijn voldaan met betrekking tot de periode na de eerste dag van de maand na overlijden van de echtgenoot.

Artikel 5 Niet aangemerkt als geboren voor 1 januari 1950

Indien geen bijdrage is betaald kan de persoon, na het overlijden van de echtgenoot, niet worden aangemerkt als geboren voor 1 januari 1950 en bestaat derhalve geen recht op een nabestaandenuitkering op grond van artikel 66a van de ANW.

Indien de bijdrage niet op tijd is betaald, zal de SVB betrokkene een ingebrekestelling sturen waarin hem een termijn zal worden gegund om de bijdrage alsnog te betalen. Indien na ommekomst van die termijn de bijdrage niet is betaald wordt de persoon, vanaf het moment dat hij de bijdrage niet heeft betaald, niet aangemerkt als geboren voor 1 januari 1950. Een uitzondering als in het tweede lid kan slechts worden gemaakt indien het betrokkene niet is aan te rekenen dat hij de bijdrage niet betaald heeft.

Artikel 6 Bevoegdheid tot betalen bijdrage door persoon na overlijden echtgenoot

Komt de echtgenoot in het geval hij de bijdrage verschuldigd is, te overlijden in de periode waarover hij de bijdrage nog niet heeft betaald, en is de hem op grond van artikel 5 door de SVB gegunde termijn nog niet voorbij, dan wordt de persoon op grond van artikel 6 van dit besluit, in de gelegenheid gesteld de bijdrage over die periode alsnog te voldoen.

Artikel 7 Vergoeding aan verzekeraars

Om te kunnen bepalen of de echtgenoot onverzekerbaar is, zal een verzekeraar deze echtgenoot aan een medisch onderzoek onderwerpen. Nadat de SVB heeft vastgesteld dat de persoon en de echtgenoot aan de voorwaarden voldoen van dit besluit zal de SVB de verzekeraar een tegemoetkoming in de kosten van dit medische onderzoek geven.

Bij ministeriële regeling zullen hiervoor nadere regels worden gesteld.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 juli 1998, nr. 130.

Naar boven