Besluit van 23 april 1998 tot wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur op grond van de Algemene Ouderdomswet in verband met het opheffen van de negatieve gevolgen die zijn ontstaan na het in werking treden van de Rijkswet op het Nederlanderschap

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 januari 1998, nr. SV/VP/98/279;

Gelet op de artikelen 45, 57 en 60 van de Algemene Ouderdomswet;

De Raad van State gehoord (advies van 26 februari 1998, no. W12.98.0034);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 april 1998, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/VP/98/1058;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het koninklijk besluit van 15 november 1985, Stb. 605, tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 57, onderdeel a, en 60, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 6 wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende:

Artikel 6a

  • 1. Voor de toepassing van de artikelen 56 en 59 van de Algemene Ouderdomswet worden met Nederlanders gelijkgesteld personen die op 31 december 1984 Nederlander waren en het Nederlanderschap nadien als gevolg van artikel 15, onderdeel c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap hebben verloren.

  • 2. Het eerste lid is van toepassing indien het ouderdomspensioen van de pensioengerechtigde vóór 1 januari 2000 is ingegaan.

Artikel II

Het koninklijk besluit van 3 december 1985, Stb. 6321, tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in de artikelen 57, onderdeel b, en 60, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel f door een puntkomma, wordt aan artikel 3 een nieuw onderdeel toegevoegd luidende:

g. het wonen buiten het Rijk van degene die op 31 december 1984 Nederlander was en die nadien het Nederlanderschap heeft verloren als gevolg van artikel 15, onderdeel c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Artikel III

Het Besluit vrijwillige verzekering AOW, Anw en AAW2 wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 24 wordt een nieuw lid toegevoegd luidende:

  • 7. Voor de toepassing van dit artikel wordt de betrokkene die op 31 december 1984 Nederlander was en die nadien de Nederlandse nationaliteit als gevolg van artikel 15, onderdeel c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, heeft verloren en die tot en met 31 december 1984 gebruik maakte van de bevoegdheid zich vrijwillig te verzekeren als bedoeld in dit besluit, geacht de Nederlandse nationaliteit te hebben behouden.

Artikel IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 april 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave

Uitgegeven de vijfentwintigste juni 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Met ingang van 1 januari 1985 is er een wijziging doorgevoerd in de Rijkswet op het Nederlanderschap. In artikel 15, onderdeel c, van deze wet is bepaald dat een meerderjarige de Nederlandse nationaliteit verliest als hij gedurende 10 jaar onafgebroken in een ander land dan Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba woont, indien hij woont in het land waarin hij is geboren en waarvan hij tevens de nationaliteit bezit. Als gevolg hiervan hebben personen per 1 januari 1995 van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verloren. Bij de totstandkoming van de wet is niet onderkend dat deze bepaling ook gevolgen zou kunnen hebben voor het terrein van de volksverzekeringen. Er is op dat punt dan ook geen voorlichting gegeven aan belanghebbenden.

Deze gevolgen werden pas onderkend toen de eerste AOW-gerechtigden in 1995 van de Sociale Verzekeringsbank bericht ontvingen dat zij geen recht meer hadden op de overgangsvoordelen (pensioenopbouw vanaf de 15de verjaardag tot 1 januari 1957). Een andere categorie betreft degenen die door verlies van de Nederlandse nationaliteit vanaf 1995 de maximumpremie voor de vrijwillige verzekering verschuldigd waren. Door het ontbreken van voorlichting op het specifieke terrein van de volksverzekeringen kon men zich niet voorbereiden op deze financiële tegenslag. Ik acht een overgangsregeling, zoals in dit besluit voorzien, op zijn plaats. Deze betreft de regeling nationaliteitsgelijkstelling voor het AOW-overgangsrecht met daarin wel een beperking in de tijd. Hiermee wordt beoogd, vanwege het ontbreken van tijdige voorlichting, een extra overgangsperiode te creëren voor mensen die kort voor hun pensionering staan. Deze regeling zal gelden voor hen die geboren zijn voor 1 januari 1935 en die dus vóór 1 januari 2000 65 jaar worden.

Aangezien voor het verkrijgen en behouden van de overgangsvoordelen van de Algemene Ouderdomswet (AOW) als voorwaarde wordt gesteld, dat betrokkene de Nederlandse nationaliteit heeft, is aan het verlies van deze nationaliteit automatisch verbonden het verlies van AOW-overgangsvoordelen. Deze overgangsvoordelen zijn van belang voor eenieder die is geboren vóór 1 januari 1942. Het belang neemt voor nieuwe gerechtigden steeds verder af tot nul voor personen die vanaf 1 januari 2007 pensioengerechtigd worden.

Met dit besluit wordt het verlies van overgangsvoordelen ongedaan gemaakt voor degenen die op 31 december 1984 de Nederlandse nationaliteit hadden en inmiddels AOW-gerechtigd zijn of die voor 1 januari 2000 65 jaar worden.

Het verlies van het Nederlanderschap heeft ook gevolgen voor diegenen die tot 1995 vrijwillige AOW/AWW-premie naar inkomen betaalden. Door het verlies van de Nederlandse nationaliteit worden zij thans aangeslagen voor de maximumpremie.

Gesteld kan worden dat het financiële argument bij de keuze om al dan niet van de vrijwillige verzekering gebruik te maken, een belangrijke rol speelt. Degenen die gewend waren een berekende premie te betalen, kunnen niet van de ene op de andere dag worden geconfronteerd met een premieverhoging die onder alle omstandigheden tot het betalen van de maximaal verschuldigde premie leidt. Er zijn in het verleden op dit punt bepaalde verwachtingen gewekt bij de vrijwillig verzekerde die niet zomaar kunnen worden teruggedraaid. Theoretisch zou nog wel gedacht kunnen worden aan een stapsgewijze premieverhoging bij wijze van overgangsregeling. Praktisch gesproken is dit niet functioneel als wordt bedacht dat op relatief korte termijn (verwacht wordt één tot anderhalf jaar) een nieuw Besluit vrijwillige verzekering AOW en Anw rechtskracht moet hebben gekregen.

In dat besluit zal onder meer worden vastgelegd dat ook degenen die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten en die gebruik willen maken van de vrijwillige verzekering straks daarvoor een premie moeten betalen, gebaseerd op het werkelijke inkomen van de belanghebbende, rekening houdend met het maximum van de eerste belastingschijf. Het doorvoeren van een stapsgewijze premieverhoging voor de hierbedoelde groep zou – gezien de geplande datum van invoering van het nieuwe besluit vrijwillige verzekering – voortijdig moeten worden onderbroken en teruggedraaid. Dit is naar mijn mening geen reële optie. Daarom is besloten de nationaliteitsvoorwaarde in dit besluit voor deze ex-Nederlanders te schrappen.

De nationaliteitsvoorwaarde geldt overigens alleen voor het wonen in landen waarmee Nederland geen verdrag op dit punt heeft gesloten. Te denken valt dan aan landen als Brazilië, Zuid-Afrika en Suriname. Voor de lidstaten van de Europese Unie en overige verdragslanden gelden in het algemeen bepalingen voor een nationaliteitsgelijkstelling, waardoor geen effecten optreden ten aanzien van het recht op de AOW-overgangsvoordelen. Voor degenen die wonen in andere landen is aan het verlies van de Nederlandse nationaliteit automatisch verbonden het verlies van AOW-overgangsvoordelen, dan wel aangeslagen worden voor de maximumpremie voor de vrijwillige verzekering.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Op grond van de artikelen 57, onderdeel a, en 60, onderdeel a, van de AOW kunnen voor de toepassing van de artikelen 56 en 59 van de AOW niet-Nederlanders worden gelijk-gesteld met Nederlanders. In het koninklijk besluit van 15 november 1985, Stb. 605, is dit voor een aantal groepen personen geregeld. Door middel van het onderhavige besluit worden voor de toepassing van de artikelen 56 en 59 van de AOW met Nederlanders gelijkgesteld personen die op 31 december 1984 Nederlander waren en het Nederlander-schap nadien als gevolg van artikel 15, onderdeel c, van de Rijkswet op het Nederlander-schap hebben verloren. De gelijkstelling van niet-Nederlanders met Nederlanders beperkt tot mensen wier ouderdomspensioen vóór 1 januari 2000 is ingegaan.

Artikel II

Op grond van de artikelen 57, onderdeel b, en 60, onderdeel b, van de AOW kan voor de toepassing van de artikelen 56 en 59 van de AOW het wonen buiten het Rijk gelijk worden gesteld met het wonen binnen het Rijk. In het koninklijk besluit van 3 december 1985, Stb. 632, is dit voor een aantal gevallen omschreven. Door middel van het onderhavige besluit wordt voor de toepassing van de artikelen 56 en 59 van de AOW het wonen buiten het Rijk van degene die op 31 december 1984 Nederlander was en die nadien het Nederlanderschap heeft verloren als gevolg van artikel 15, onderdeel c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, gelijkgesteld met het wonen binnen het Rijk.

Artikel III

Door het verlies van de Nederlandse nationaliteit, als gevolg van artikel 15, onderdeel c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, worden diegenen die tot 1995 vrijwillige AOW/AWW-premie naar inkomen betaalden thans aangeslagen voor de maximumpremie.

In dit besluit wordt het «Besluit vrijwillige verzekering AOW, Anw en AAW» gewijzigd om dit onbedoelde nadeel op te heffen. In het kader van de algehele herziening van het Besluit vrijwillige verzekering AOW, Anw en AAW bestaat het voornemen de nationaliteitseis te laten vervallen en een ieder premie naar inkomen te laten betalen. Deze algehele herziening zal echter geen terugwerkende kracht krijgen. Daarom is de onderhavige wijziging van belang voor hen die op grond van artikel 15, onderdeel c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap hun Nederlandse nationaliteit hebben verloren.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave


XNoot
1

Gewijzigd bij besluit van 17 april 1986, Stb. 260.

XNoot
2

Stb. 1990, 38, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 februari 1997, Stb. 100.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 juli 1998, nr. 130.

Naar boven