Besluit van 2 juni 1998, houdende vaststelling van nieuwe kerndoelen voor het basisonderwijs (Besluit kerndoelen basisonderwijs 1998)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 14 januari 1998, nr. 1998/2147 (3708), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 9, vijfde lid, van de Wet op het basisonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 24 april 1998, nr. WO5.98.0017);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 29 mei 1998, nr. 1998/20853 (3708), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Kerndoelen basisonderwijs

  • 1. De kerndoelen voor de onderwijsactiviteiten, genoemd in artikel 9, eerste tot en met vierde lid, van de Wet op het basisonderwijs worden vastgesteld als aangegeven in de bij dit besluit behorende bijlage.

  • 2. Voor de school geldt de eis dat zij tenminste de kerndoelen bij haar onderwijsactiviteiten als aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen hanteert. Kerndoelen geven een beschrijving van kwaliteiten van leerlingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden.

Artikel 2 Overgangsrecht in verband met het Besluit kerndoelen basisonderwijs

De in de bijlage bij het Besluit kerndoelen basisonderwijs opgenomen kerndoelen kunnen door het bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs uiterlijk tot 1 augustus 2001 worden gehanteerd voor leerlingen die op 31 juli 1998 reeds basisonderwijs volgen.

Artikel 3 Inwerkingtreding en intrekken Besluit

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt niet genomen dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide Kamers der Staten-Generaal de wens wordt te kennen gegeven dat het in dit besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

  • 3. Het Besluit kerndoelen basisonderwijs wordt ingetrokken.

  • 4. Indien de citeertitel van het in het derde lid genoemde besluit is gewijzigd in Besluit kerndoelen primair onderwijs 1998, wordt laatstgenoemd besluit ingetrokken.

Artikel 4 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kerndoelen basisonderwijs 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 2 juni 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Uitgegeven de vijfentwintigste juni 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In artikel 8 van de Wet op het basisonderwijs (WBO) is vastgelegd dat met het onderwijs een brede ontwikkeling van leerlingen wordt beoogd. Dit betekent dat het onderwijs zich moet richten op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling van de leerlingen, op het tot ontwikkeling brengen van hun creativiteit en op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. De kerndoelen tezamen moeten aan deze brede vorming uitdrukking geven.

De opdracht tot het formuleren van kerndoelen basisonderwijs is neergelegd in artikel 9, vijfde lid, WBO en in het zesde lid van dat artikel wordt beschreven wat onder kerndoelen wordt verstaan: kerndoelen worden door de school gehanteerd als aan het eind van het basisonderwijs ten minste te bereiken doelstellingen. Kerndoelen geven een beschrijving van kwaliteiten van leerlingen op het gebied van kennis, inzichten en vaardigheden.

In dit besluit zijn voor alle in artikel 9, eerste tot en met vierde lid, van de WBO genoemde onderwijsactiviteiten de aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen opgenomen.

2. Voorgeschiedenis

In 1993 zijn voor het eerst kerndoelen voor het basisonderwijs vastgesteld (Stb. 1993, 264). Het jaar daarna bracht de Commissie Evaluatie Basisonderwijs (CEB) een rapport uit over de conditie van het Nederlandse basisonderwijs. In dit rapport, «Zicht op kwaliteit», concludeerde de CEB onder meer dat de kerndoelen te globaal geformuleerd zijn; ze zijn niet zonder meer door scholen te operationaliseren. Ze adviseerde meer samenhang aan te brengen tussen de kerndoelen, door de leerstofgebieden te clusteren. De CEB pleitte bovendien voor een inperking van het verplichte onderwijsaanbod.

Mede naar aanleiding van het CEB-rapport werd in 1994 de Commissie Heroverweging Kerndoelen Basisonderwijs (CHKB) ingesteld. Deze commissie kreeg de opdracht de kerndoelen te bezien vanuit een algemeen maatschappelijke vraag naar wat op de basisschool geleerd zou moeten worden. In het advies «Doelbewust leren» dat in 1994 verscheen kwam deze laatstgenoemde commissie tot eenzelfde conclusie als de CEB: van scholen mag niet gevraagd worden zelf de vertaalslag te maken van kerndoelen naar een concreet onderwijsprogramma. Een tweede conclusie die de CHKB deelde met de CEB was dat de samenhang en inzichtelijkheid van de kerndoelen verbeterd kan worden door clustering van leer- en vormingsgebieden. Maar in tegenstelling tot de CEB was de CHKB geen voorstander van een beperking van het verplichte onderwijsaanbod zoals beschreven in de kerndoelen: de kerndoelen moeten recht doen aan de brede vorming die het basisonderwijs beoogt. De CHKB adviseerde algemene, vakoverstijgende kerndoelen in te voeren: dat zijn kerndoelen die niet op een specifiek leergebied betrekking hebben en van groot belang zijn voor de vorming van leerlingen.

Het Instituut voor Leerplan Ontwikkeling (SLO) heeft vervolgens het verzoek gekregen voorstellen te ontwikkelen voor nieuwe kerndoelen voor het basisonderwijs. De SLO kreeg de opdracht het advies van de CHKB als basis te hanteren voor de voorstellen en in het bijzonder aandacht te besteden aan de formulering van de kerndoelen en het niveau van concreetheid in de kerndoelen per leergebied. Ook was in de opdracht opgenomen de samenhang tussen de kerndoelen te bezien evenals de aansluiting tussen de kerndoelen basisonderwijs en die van de basisvorming. De SLO paste de kerndoelen bovendien aan relevante maatschappelijke ontwikkelingen aan en deed voorstellen voor leergebiedoverstijgende kerndoelen.

3. Advies van de Onderwijsraad en andere commentaren

Diverse organisaties hebben gereageerd op de voorstellen die de SLO in november 1996 presenteerde. De voorstellen werden met de onderwijsorganisaties besproken in het Onderwijsoverleg Primair en Voortgezet Onderwijs. De organisaties hadden over het algemeen waardering voor de voorstellen van de SLO. Veel organisaties vonden de formuleringen overzichtelijker, meer samenhangend, concreter en daarmee meer aansprekend. De introductie van leergebiedoverstijgende kerndoelen werd positief beoordeeld.

Het oordeel van de Onderwijsraad was negatief. Boden de bestaande kerndoelen – aldus de Onderwijsraad – onvoldoende leidraad voor leraren, met deze voorstellen werd dat probleem niet opgelost. Ook vreesde hij dat de kerndoelen zeker niet voor alle leerlingen haalbaar zouden zijn. Verder was de Onderwijsraad van mening dat er te veel normatieve kerndoelen in het voorstel waren opgenomen: de Onderwijsraad vindt dat de overheid dergelijke doelen niet aan scholen kan opleggen.

De media schonken veel aandacht aan het SLO-voorstel, vooral naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad. Uit de berichtgeving bleek dat bepaalde formuleringen uiteenlopend werden geïnterpreteerd.

Naar aanleiding van de reacties werd het voorstel redactioneel en inhoudelijk aangepast.

Deze aangepaste versie werd op 29 oktober 1997 besproken in een algemeen overleg met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de Tweede Kamer, mede aan de hand van een brief van ondergetekende van 5 september 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 519, nr. 1). Dit overleg heeft eveneens tot enkele aanpassingen geleid die in de tekst van de kerndoelen in de bijlage bij dit besluit zijn verwerkt.

4. Kerndoelen in breder perspectief

De Onderwijsraad meent dat de kerndoelen onvoldoende leidraad bieden aan de leraar. Het is echter zeer de vraag of aanscherping van kerndoelen daarvoor een oplossing is omdat niet wordt beoogd dat kerndoelen een handleiding geven voor de inrichting van het basisonderwijs, maar uitsluitend aangeven wat het streefniveau aan het einde van groep acht is.

In het plan «Groepsgrootte en kwaliteit» dat het kabinet bij brief van 5 september 1997 aan de Tweede Kamer heeft gezonden (kamerstukken II 1996/97, 25 065, nr. 6), wordt de ontwikkeling van tussendoelen en leerlijnen voor de leergebieden Nederlandse taal en rekenen/wiskunde aangekondigd. Deze tussendoelen en leerlijnen zijn bedoeld om aan de scholen wél dat houvast te bieden waaraan behoefte blijkt te bestaan.

De uitwerking van tussendoelen en leerlijnen kan leiden tot aanpassing van de kerndoelen in de desbetreffende leergebieden. Om die reden blijven de kerndoelen voor de leergebieden Nederlandse taal en rekenen/wiskunde voorlopig ongewijzigd. Hetzelfde geldt voor Fries, gezien de inhoudelijke relatie met het leergebied Nederlands. In de bijlage bij dit besluit zijn voor deze leergebieden de kerndoelen van het Besluit kerndoelen basisonderwijs dat met ingang van 1 augustus 1993 van kracht werd, ongewijzigd overgenomen.

5. Uitgangspunten en wijzigingen

Bij de beoordeling van de SLO-voorstellen voor nieuwe kerndoelen is bezien of er sprake is van een verbetering in die zin dat de voorstellen voldoen aan de criteria:

– aansprekend geformuleerd;

– aangepast aan nieuwe inzichten en ontwikkelingen;

– rechtdoend aan de brede vorming op de basisschool;

– realiseerbaar binnen de beschikbare onderwijstijd.

Aansprekende formulering

De SLO heeft haar voorstellen in uiteenlopende vormen aan een verscheidenheid van groeperingen voorgelegd. De inspectie is geraadpleegd, alsook de landelijke pedagogische centra. Er is samengewerkt met het Cito. Over gevorderde concepten zijn regionale bijeenkomsten belegd voor leraren, hebben adviesbijeenkomsten met (vak)inhoudelijke verenigingen en organisaties plaatsgevonden en is een schriftelijke bevraging van leraren georganiseerd. Een dieptestudie met een schoolteam diende tenslotte als extra toets op haalbaarheid, wenselijkheid en begrijpelijkheid van de voorstellen. De reacties in het Onderwijsoverleg Primair en Voortgezet Onderwijs en van de vakverenigingen waren over het algemeen positief, in tegenstelling tot het advies van de Onderwijsraad.

Mede naar aanleiding van dit advies is het SLO-voorstel zowel redactioneel als inhoudelijk aangepast. Waar – blijkens de reacties – formuleringen aanleiding gaven tot uiteenlopende interpretaties zijn deze aangescherpt. Inhoudelijke reacties zijn verwerkt, voor zover mogelijk en wenselijk.

Daardoor vormen de voorliggende, aangepaste nieuwe kerndoelen een aansprekend geheel. Wel zouden scholen de kerndoelen kunnen typeren als algemeen. De uitwerking van leerlijnen/tussendoelen zal de scholen helpen bij het maken van de vertaalslag van kerndoelen naar de onderwijspraktijk.

Nieuwe inzichten en ontwikkelingen

De in de bijlage opgenomen nieuwe kerndoelen zijn aangepast aan actuele ontwikkelingen in de maatschappij en het onderwijs. Te denken valt daarbij aan ontwikkelingen op het gebied van techniek en technologie, het toegenomen belang van milieubewustzijn, de multiculturele samenleving, nieuwe media en het belang van sociale weerbaarheid en sociaal gedrag.

Techniek

Techniek heeft de afgelopen jaren een toenemende aandacht gekregen in het basisonderwijs. In 1993 presenteerde het kabinet een Actieplan Techniek voor het Basisonderwijs. In de daaropvolgende jaren zijn, onder coördinatie van de stuurgroep Techniek voor het Basisonderwijs, activiteiten ontplooid om kinderen al op jonge leeftijd een positieve houding voor techniek bij te brengen. Dat betreft vooral projectenbeleid: basisscholen, hogescholen (pabo's) en schoolbegeleidingsdiensten krijgen op grond van projectvoorstellen subsidies toegewezen. De thans nog geldende kerndoelen besteden slechts summier aandacht aan techniek in het basisonderwijs. Met de nieuwe kerndoelen krijgt techniek een prominente plaats in de onderwijsactiviteiten. Het gaat in de kerndoelen techniek om twee hoofdgebieden: het zelf maken van technische producten en het onderzoeken van techniek.

Milieu

Ook voor het milieu is in de nieuwe voorstellen een prominente plaats ingeruimd. Inhoudelijk heeft een verbreding plaatsgevonden: het gaat niet alleen meer om de invloed die de mens op het milieu heeft, maar om de wisselwerking tussen mens en milieu. Door de milieudoelen uit het leergebied natuur te lichten, komt beter tot zijn recht dat het bij milieu-onderwijs niet zozeer om natuurlijke processen gaat, maar om ingrijpen in en waardering van het milieu.

De multiculturele samenleving

Het groeiend belang van intercultureel onderwijs heeft zijn neerslag gekregen in diverse leergebieden. Bij de leergebiedoverstijgende kerndoelen wordt bijvoorbeeld respect gevraagd voor verschillen in levensbeschouwing en cultuur. Bij het leergebied geschiedenis wordt kennis gevraagd van de ontwikkeling van de multiculturele samenlevingen na 1945. Bij het leergebied samenleving wordt ingegaan op overeenkomsten en verschillen tussen etnische groepen, alsmede op de verschijnselen tolerantie en discriminatie. Ook wordt van scholen gevraagd om hun leerlingen de vaardigheid bij te brengen om overeenkomsten en verschillen te noemen tussen geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen. Bij de kerndoelen voor het domein «muziek maken» hoort voortaan ook de vaardigheid om in groepsverband liederen uit de eigen cultuur en andere culturen te zingen. Een vergelijkbare doelstelling geldt in het domein «muziek beluisteren»: leerlingen kunnen muziek typeren naar geografische en/of culturele herkomst.

Nieuwe media

Ook het groeiende belang van nieuwe media komt tot uitdrukking in de leergebiedoverstijgende kerndoelen. Door de extra investering van het kabinet voor dit doel, zal de komende jaren meer ervaring opgedaan kunnen worden met de toepassing van nieuwe media in het basisonderwijs. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat de inzichten omtrent de doelstellingen die op dit gebied te realiseren zijn, zich de komende jaren verder zullen ontwikkelen.

Sociale weerbaarheid

Zowel bij de leergebiedoverstijgende kerndoelen als bij het leergebied gezond en redzaam gedrag wordt benadrukt dat het belangrijk is dat kinderen voor zichzelf kunnen opkomen. De afgelopen jaren hebben vele verontrustende berichten in de media over sexuele intimidatie van leerlingen de noodzaak van deze kerndoelen onder de aandacht gebracht. Daarbij moet uiteraard bedacht worden dat dit maatschappelijk probleem niet enkel oplosbaar is door de kinderen weerbaarder te maken. Het gaat in de eerste plaats om alertheid bij personeelsleden en bevoegd gezag op mogelijke onoirbare praktijken in de school.

Brede vorming

De introductie van leergebiedoverstijgende doelen is zeer belangrijk: hiermee wordt recht gedaan aan de brede vorming die in het basisonderwijs wordt nagestreefd. In artikel 8, tweede lid, WBO wordt immers gesteld dat het onderwijs zich richt op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling van leerlingen, op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. Met de voorliggende nieuwe kerndoelen wordt aan deze brede uitgangspunten meer recht gedaan dan in de thans geldende kerndoelen uit het Besluit kerndoelen basisonderwijs.

Realiseerbaar binnen de beschikbare onderwijstijd

Van de kerndoelen is meermalen gezegd dat deze tot een overladen onderwijsprogramma zouden leiden. De voorstellen voor nieuwe kerndoelen hebben niet bij eenieder deze zorg weggenomen. Het is lastig om aan te geven hoeveel onderwijstijd gemoeid is met het realiseren van de kerndoelen. Er is geen één-op-één-relatie tussen de indeling van leergebieden en kerndoelen enerzijds en de inrichting van het onderwijs in de groep anderzijds. De wijze waarop kerndoelen vertaald worden in leermiddelen en didactische werkwijzen is in sterke mate bepalend voor het tijdsbeslag.

Dit neemt uiteraard niet weg dat met de nieuwe kerndoelen veel van scholen gevraagd wordt. Er wordt in deze voorstellen een breder scala aan vaardigheden beschreven dan in de geldende kerndoelen. Techniek en milieu hebben een zwaarder accent gekregen en er zijn leergebiedoverstijgende kerndoelen toegevoegd. De kerndoelen over nieuwe media betekenen voor het basisonderwijs een nieuwe opdracht.

Het is echter geenszins vanzelfsprekend dat met deze veranderingen het curriculum «overladen» is geworden. De formulering van leerlijnen/tussendoelen zal scholen meer houvast geven bij de vormgeving van het onderwijsaanbod. Het hanteren van een goed leerlingvolgsysteem kan bovendien helpen om onnodige herhaling van lesstof of oefeningen te voorkomen.

6. Structuur van de kerndoelen basisonderwijs

Er zijn twee typen kerndoelen voor het basisonderwijs:

• Leergebiedoverstijgende kerndoelen

Dit zijn kerndoelen die geënt zijn op het ontwikkelen of bevorderen van algemene vaardigheden en daarom niet moeten worden ondergebracht bij een specifiek leergebied. Deze doelen hebben betrekking op het gehele onderwijsaanbod van de basisschool. Aangezien bepaalde algemene vaardigheden de basis vormen voor de leergebiedspecifieke kerndoelen, komt het voor dat sommige elementen in beide typen kerndoelen te vinden zijn.

Deze leergebiedoverstijgende kerndoelen zijn gegroepeerd rond de thema's: 1. Werkhouding; 2. Werken volgens een plan; 3. Gebruik van uiteenlopende leerstrategieën; 4. Zelfbeeld; 5. Sociaal gedrag; 6. Nieuwe media.

• Leergebiedspecifieke kerndoelen

Dit zijn kerndoelen die betrekking hebben op een bepaald leergebied.

Deze kerndoelen worden onderscheiden in zes (+1) leergebieden:

I Nederlandse taal

I+ Friese taal (Friese taal geldt voor scholen in de provincie Friesland)

II Engelse taal

III Rekenen/Wiskunde

IV Oriëntatie op mens en wereld

V Lichamelijke opvoeding

VI Kunstzinnige oriëntatie

«Oriëntatie op mens en wereld»:

In dit leergebied komen de in artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs genoemde kennisgebieden en «bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer» en «bevordering van gezond gedrag» aan de orde. Voorts zijn in dit leergebied «techniek» en «milieu» opgenomen.

Ze zijn binnen dit leergebied als volgt ondergebracht:

• Aardrijkskunde

• Geschiedenis

• Samenleving

• Techniek

• Milieu

• Gezond en redzaam gedrag

• Natuuronderwijs

«Kunstzinnige oriëntatie»:

In dit leergebied komen de in artikel 9, eerste en derde lid, van de Wet op het basisonderwijs genoemde expressie-activiteiten aan de orde. Het gaat om «bevordering van het taalgebruik», «tekenen», «muziek», «handvaardigheid» en «spel en beweging».

Ze zijn binnen dit leergebied als volgt ondergebracht:

• Tekenen en handvaardigheid

• Muziek

• Spel/Bevordering van het taalgebruik

• Beweging

De leergebieden zijn steeds uitgewerkt in drie onderdelen:

– een typering waarin wordt aangegeven waarover het leergebied gaat;

– domeinen waarin samenhangende kerndoelen in een leergebied worden bijeengebracht onder een verzameltitel.

– kerndoelen waarin wordt aangegeven welke inhouden uit het leergebied in elk geval aan alle leerlingen moeten worden aangeboden.

7. Invoeringstermijn

Het is de bedoeling dat het voorliggende Besluit kerndoelen basisonderwijs 1998, na de zogenaamde voorhangprocedure, als datum van inwerkingtreding 1 augustus 1998 krijgt. Het Besluit kerndoelen basisonderwijs (1993) met de daarbij horende kerndoelen wordt dan ingetrokken, met dien verstande dat aan scholen de mogelijkheid wordt gegeven om dit Besluit kerndoelen basisonderwijs (1993) nog uiterlijk gedurende drie jaar te hanteren voor het onderwijs aan leerlingen die op 1 augustus 1998 al basisonderwijs volgen.

Voordat het Besluit kerndoelen basisonderwijs 1998 in werking treedt, is overeenkomstig artikel 9, vijfde lid, WBO een periode van voorhang voorzien gedurende vier weken bij de beide Kamers der Staten-Generaal.

II. Financiële gevolgen

Voor het leergebied Techniek wordt met ingang van 1998 structureel een bedrag van f 2 miljoen toegevoegd aan het budget voor de Londo-bekostiging omdat door de nieuwe kerndoelen scholen meer materialen nodig zullen hebben.

Het kerndoel over nieuwe media vereist enige computerapparatuur en -software. Na de eerdere investeringen in het kader van het project Comenius, zijn in het kader van het actieplan «Investeren in voorsprong» hiervoor opnieuw middelen beschikbaar gesteld. In 1998 wordt aan elke basisschool minstens één multimediacomputer verstrekt. Op termijn wordt gestreefd naar een verhouding van één computer per tien leerlingen.

III. Artikelen en bijlage

Ondergetekende geeft er de voorkeur aan een nieuw Besluit kerndoelen basisonderwijs op te stellen en daaraan een nieuwe naam te geven door toevoeging van het jaartal van inwerkingtreding, en het Besluit kerndoelen basisonderwijs dat met ingang van 1 augustus 1993 in werking trad, in te trekken. Daarvoor wordt gekozen om te benadrukken dat nieuwe kerndoelen worden vastgesteld. De kerndoelen voor de onderwijsactiviteiten Nederlandse taal, Friese taal en Rekenen/wiskunde echter zijn inhoudelijk gelijk gebleven aan de kerndoelen uit het laatstgenoemde Besluit kerndoelen basisonderwijs, in afwachting van de ontwikkeling van tussendoelen en leerlijnen. Op deze wijze zijn alle kerndoelen die met ingang van 1 augustus 1998 van toepassing zijn in één besluit bij elkaar gebracht.

Artikel 1

De kenmerken en functie van de kerndoelen zijn vastgelegd in artikel 9, zesde lid, WBO. Voor de inzichtelijkheid zijn ze herhaald in artikel 1, tweede lid, van dit besluit zoals dat ook al het geval is bij het huidige Besluit kerndoelen basisonderwijs.

Artikel 2

Dit artikel staat de scholen toe er voor te kiezen dat het onderwijs tot uiterlijk 1 augustus 2001 wordt gegeven met inachtneming van de kerndoelen die horen bij het Besluit kerndoelen basisonderwijs dat met ingang van 1 augustus 1993 van kracht werd.

Gelet op het tijdstip waarop het overgangsrecht eindigt, kunnen de «oude kerndoelen» derhalve vanaf het voorgenomen moment van inwerkingtreding worden gehanteerd ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen uit de hogere groepen.

Artikel 3

Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat het besluit op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treedt. Deze formulering is gekozen om te kunnen voldoen aan de opdracht van artikel 9, vijfde lid, WBO dat een algemene maatregel van bestuur die op grond van dat artikel wordt uitgevaardigd, aan de beide Kamers der Staten-Generaal wordt overgelegd. Een bepaald tijdstip van inwerkingtreding opnemen zou tot gevolg kunnen hebben dat het besluit in werking treedt ondanks het feit dat door of namens of beide Kamers de wens te kennen zou zijn gegeven dat het onderwerp van het besluit bij de wet moet worden geregeld.

Het derde lid bepaalt dat het besluit kerndoelen dat met ingang van 1 augustus 1993 in werking trad, wordt ingetrokken op het tijdstip dat het onderhavige besluit in werking treedt.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Bijlage als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit kerndoelen basisonderwijs 1998

De kerndoelen basisonderwijs 1998

Er zijn twee typen kerndoelen voor het basisonderwijs:

Leergebiedoverstijgende kerndoelen. Dit zijn kerndoelen die geënt zijn op het ontwikkelen of bevorderen van algemene vaardigheden en moeten daarom niet worden ondergebracht bij een specifiek leergebied. Deze doelen hebben betrekking op het gehele onderwijsaanbod van de basisschool.

Leergebiedspecifieke kerndoelen. Dit zijn kerndoelen die betrekking hebben op een bepaald leergebied.

De structuur van de kerndoelen

Er worden zes (+1) leergebieden onderscheiden:

I Nederlandse taal

I+ Friese taal (Friese taal geldt voor scholen in de provincie Friesland)

II Engelse taal

III Rekenen/Wiskunde

IV Oriëntatie op mens en wereld

V Lichamelijke opvoeding

VI Kunstzinnige oriëntatie

«Oriëntatie op mens en wereld» is onderverdeeld in:

• Aardrijkskunde

• Geschiedenis

• Samenleving

• Techniek

• Milieu

• Gezond en redzaam gedrag

• Natuuronderwijs

«Kunstzinnige oriëntatie» is onderverdeeld in:

• Tekenen en handvaardigheid

• Muziek

• Spel/Bevordering van het taalgebruik

• Beweging

De leergebieden zijn uitgewerkt in:

• een typering: hier wordt aangegeven waarover het leergebied gaat in het basisonderwijs;

• kerndoelen: hier wordt aangegeven welke inhouden uit het leergebied in elk geval aan alle leerlingen moeten worden aangeboden;

• domeinen: hier worden samenhangende kerndoelen in een leergebied bijeengebracht onder een verzameltitel.

Leergebiedoverstijgende kerndoelen

In de Wet op het basisonderwijs is in artikel 8 vastgelegd dat het onderwijs een brede ontwikkeling van leerlingen beoogt. Dit betekent dat het onderwijs zich moet richten op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling van de leerlingen, op het tot ontwikkeling brengen van hun creativiteit en op het verwerven van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. De kerndoelen tezamen moeten aan deze brede vorming uitdrukking geven.

Kennis en vaardigheden op het gebied van cognitieve, culturele en lichamelijke ontwikkeling laten zich veelal goed vertalen in de kerndoelen die tot bepaalde leergebieden behoren. Daarnaast zijn er echter ook meer algemene vaardigheden waarvan het niet zinvol is ze te beschrijven als kerndoelen en op te nemen in een specifiek leergebied, omdat ze betrekking hebben op àlle leergebieden. Om die reden zijn deze kerndoelen als aparte categorie opgenomen, onder de noemer «leergebiedoverstijgende kerndoelen».

Aangezien bepaalde algemene vaardigheden de basis vormen voor de leergebiedspecifieke kerndoelen, komt het voor dat sommige elementen in beide type doelen te vinden zijn.

De leergebiedoverstijgende kerndoelen zijn gegroepeerd rond de thema's:

1. Werkhouding; 2. Werken volgens een plan; 3. Gebruik van uiteenlopende leerstrategieën; 4. Zelfbeeld; 5. Sociaal gedrag; 6. Nieuwe media.

Werkhouding

1. De leerlingen hebben belangstelling voor de wereld om hen heen en ze zijn gemotiveerd deze te onderzoeken:

a. ze kunnen gerichte vragen stellen;

b. ze kunnen relevante informatie zoeken en gebruiken;

c. ze hebben plezier in het leren van nieuwe dingen;

d. ze zetten door wanneer iets niet direct lukt.

Werken volgens plan

2. De leerlingen kunnen een plan opstellen en ernaar handelen:

a. ze kunnen een doel formuleren;

b. ze kunnen zich op een onderwerp oriënteren;

c. ze begrijpen bij eenvoudige problemen wat oorzaken en gevolgen zijn;

d. ze kunnen uit het voorgaande onder c. conclusies trekken;

e. ze kunnen grotere activiteiten stap voor stap indelen en uitwerken;

f. ze kunnen achteraf beoordelen of hun planning een goede was;

g. ze kunnen de resultaten van hun werk presenteren in de vorm van een toelichting, een spreekbeurt, een werkstuk, een uitstalling.

Gebruik van uiteenlopende leerstrategieën

3. De leerlingen kunnen bij leeractiviteiten uiteenlopende strategieën en vaardigheden gebruiken:

a. ze kunnen gerichte vragen stellen aan personen;

b. ze kunnen feiten van meningen onderscheiden:

c. ze kunnen relevante informatie zoeken en verwerken uit andere bronnen, waaronder een woordenboek, een atlas, een register;

e. ze kunnen samenwerken en met elkaar overleggen om gezamenlijk tot oplossingen te komen;

f. ze kunnen achteraf beoordelen of hun strategie een goede was.

Zelfbeeld

4. De leerlingen leren met hun eigen mogelijkheden en grenzen om te gaan:

a. ze hebben zelfvertrouwen;

b. ze kunnen gedragsimpulsen beheersen;

c. ze kunnen en durven voor zichzelf en anderen op te komen.

Sociaal gedrag

5. De leerlingen leveren een positieve bijdrage in een groep:

a. ze gaan respectvol met de anderen om;

b. ze handelen naar algemeen geaccepteerde normen en waarden;

c. ze respecteren verschillen in levensbeschouwing en cultuur;

d. ze durven in de groep voor hun eigen standpunt uit te komen;

e. ze houden rekening met gevoelens en wensen van anderen;

f. ze durven in de groep steun te geven aan iemand met een afwijkend standpunt;

g. ze nemen verantwoordelijkheid voor te verrichten taken.

Nieuwe media

6. De leerlingen maken verantwoord en doelbewust gebruik van communicatiemiddelen waaronder nieuwe media:

a. ze kunnen een tekst maken en bewerken met een tekstverwerkingsprogramma op de computer;

b. ze weten globaal welke mogelijkheden (digitale) informatiemedia hebben;

c. ze kunnen met behulp van een computer digitale leermiddelen gebruiken.

Nederlandse taal

Typering van het gebied

Het onderwijs in Nederlandse taal is erop gericht dat de leerlingen

• vaardigheden ontwikkelen waarmee ze deze taal doelmatig gebruiken in situaties die zich in het dagelijks leven voordoen;

• kennis en inzicht verwerven omtrent betekenis, gebruik en vorm van taal;

• plezier hebben of houden in het gebruiken en beschouwen van taal.

A. Domein mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 1 De leerlingen weten dat men kan luisteren en spreken met verschillende doelen.

Kerndoel 2 De leerlingen kunnen

– de inhoud en bedoeling van wat er tegen hen gezegd wordt begrijpen;

– vragen stellen om informatie te verzamelen over een door henzelf gekozen onderwerp;

– verslag uitbrengen;

– iets uitleggen;

– hun ervaringen, mening, waardering of afkeuring op persoonlijke wijze weergeven;

– deelnemen aan een formeel gesprek.

Kerndoel 3 De leerlingen kunnen bij het realiseren van het voorgaande in voorkomende situaties gebruik maken van communicatiemiddelen.

B. Domein leesvaardigheid

Kerndoel 4 De leerlingen weten, dat men kan lezen met verschillende doelen.

Kerndoel 5 De leerlingen kunnen

– informatieve en betogende teksten, verhalen, poëzie en dialogen voor hoorspel, poppenkast of toneel onderscheiden;

– hun manier van lezen aanpassen aan een door henzelf of door de leerkracht gesteld lezersdoel;

– hoofdzaken van een informatieve tekst weergeven;

– bij een betogende tekst de hoofdlijn van het betoog aangeven en weergeven hoe hun mening zich verhoudt tot de mening in de tekst.

Kerndoel 6 De leerlingen kunnen algemeen gebruikte schriftelijke informatiebronnen hanteren.

C. Domein schrijfvaardigheid

Kerndoel 7 De leerlingen weten, dat er geschreven wordt met het oog op verschillende doelen.

Kerndoel 8 De leerlingen kunnen

– hun gedachten, ervaringen, gevoelens en bedoelingen uiten bij voorbeeld in een verhaal, een gedicht en in een dialoog voor hoorspel, poppenkast of toneel;

– teksten schrijven, waarin zij hun eigen ervaringen, mening, waardering of afkeuring duidelijk weergeven;

– een brief schrijven volgens algemeen geldende conventies;

– op basis van eigen kennis en waarneming of op basis van verkregen informatie een werkstuk maken;

– schrijven toepassen als middel om gedachten, ervaringen, gevoelens en bedoelingen voor henzelf te ordenen.

Kerndoel 9 De leerlingen kunnen de vormgeving en de presentatie van hun teksten verzorgen door aandacht te besteden aan de leesbaarheid van hun spelling, de leesbaarheid van hun handschrift, zinsbouw, bladspiegel, beeldende elementen en kleur.

D. Domein taalbeschouwing

Kerndoel 10 De leerlingen kunnen met voorbeelden aangeven

– hoe talen en taalvarianten relaties tussen mensen kunnen bepalen en hoe die relaties samenhangen met culturele overeenkomsten en verschillen;

– dat de betekenis van een taaluiting mede beïnvloed wordt door de situatie, de vorm, onuitgesproken bedoelingen, lichaamshouding, gezichtsuitdrukking en gebaren;

– dat een taal of taalvariant op verschillende manieren gebruikt kan worden;

– dat mondelinge en schriftelijke communicatie gebaat is bij regels. Zij kunnen voorbeelden van situaties geven, waarin zulke regels functioneel zijn.

Kerndoel 11 De leerlingen kennen een aantal taalkundige principes en regels.

– Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden.

– Zij kennen

• regels voor het spellen van werkwoorden;

• regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden;

• regels voor het gebruik van leestekens.

Kerndoel 12 De leerlingen kunnen begrippen hanteren die het hun mogelijk maken over taal te denken en te spreken:

betekenis, beeldspraak, letterlijk en figuurlijk taalgebruik, uitdrukking, gezegde, spreekwoord, synoniem, gevoelswaarde, symbool, beeldtaal, pictogram;

moedertaal, tweede taal, vreemde taal, dialect, meertalig, gespreksregels, formeel en informeel taalgebruik;

spelling, uitspraak, onderwerp van een zin, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, deelwoord, onbepaalde wijs, werkwoord, tegenwoordige tijd, verleden tijd, enkelvoud, meervoud;

gedicht, poëzie, verhaal, drama, toneelstuk, jeugdboek, monoloog, dialoog;

hoofdstuk, paragraaf, alinea, zin, klemtoon, lettergreep, komma, punt, puntkomma, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt, aanhalingsteken.

Friese taal

Typering van het gebied

Het onderwijs in Nederlandse taal is erop gericht dat de leerlingen

• vaardigheden ontwikkelen waarmee ze deze taal doelmatig gebruiken in situaties die zich in het dagelijks leven voordoen;

• kennis en inzicht verwerven omtrent betekenis, gebruik en vorm van taal;

• plezier hebben of houden in het gebruiken en beschouwen van taal.

A. Domein mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 1 De leerlingen weten dat men kan luisteren en spreken met verschillende doelen.

Kerndoel 2 De leerlingen kunnen

– de inhoud en bedoeling van wat er tegen hen gezegd wordt begrijpen;

– vragen stellen om informatie te verzamelen over een door henzelf gekozen onderwerp;

– verslag uitbrengen;

– iets uitleggen;

– hun ervaringen, mening, waardering of afkeuring op persoonlijke wijze weergeven;

– deelnemen aan een formeel gesprek.

Kerndoel 3 De leerlingen kunnen bij het realiseren van het voorgaande in voorkomende situaties gebruik maken van communicatiemiddelen.

B. Domein leesvaardigheid

Kerndoel 4 De leerlingen weten, dat men kan lezen met verschillende doelen.

Kerndoel 5 De leerlingen kunnen

– informatieve en betogende teksten, verhalen, poëzie en dialogen voor hoorspel, poppenkast of toneel onderscheiden;

– hun manier van lezen aanpassen aan een door henzelf of door de leerkracht gesteld lezersdoel;

– hoofdzaken van een informatieve tekst weergeven;

– bij een betogende tekst de hoofdlijn van het betoog aangeven en weergeven hoe hun mening zich verhoudt tot de mening in de tekst.

Kerndoel 6 De leerlingen kunnen algemeen gebruikte schriftelijke informatiebronnen hanteren.

C. Domein schrijfvaardigheid

Kerndoel 7 De leerlingen weten, dat er geschreven wordt met het oog op verschillende doelen.

Kerndoel 8 De leerlingen kunnen

– hun gedachten, ervaringen, gevoelens en bedoelingen uiten bij voorbeeld in een verhaal, een gedicht en in een dialoog voor hoorspel, poppenkast of toneel;

– teksten schrijven, waarin zij hun eigen ervaringen, mening, waardering of afkeuring duidelijk weergeven;

– een brief schrijven volgens algemeen geldende conventies;

– op basis van eigen kennis en waarneming of op basis van verkregen informatie een werkstuk maken;

– schrijven toepassen als middel om gedachten, ervaringen, gevoelens en bedoelingen voor henzelf te ordenen.

Kerndoel 9 De leerlingen kunnen de vormgeving en de presentatie van hun teksten verzorgen door aandacht te besteden aan de leesbaarheid van hun spelling, de leesbaarheid van hun handschrift, zinsbouw, bladspiegel, beeldende elementen en kleur.

D. Domein taalbeschouwing

Kerndoel 10 De leerlingen kunnen met voorbeelden aangeven

– hoe talen en taalvarianten relaties tussen mensen kunnen bepalen en hoe die relaties samenhangen met culturele overeenkomsten en verschillen;

– dat de betekenis van een taaluiting mede beïnvloed wordt door de situatie, de vorm, onuitgesproken bedoelingen, lichaamshouding, gezichtsuitdrukking en gebaren;

– dat een taal of taalvariant op verschillende manieren gebruikt kan worden;

– dat mondelinge en schriftelijke communicatie gebaat is bij regels. Zij kunnen voorbeelden van situaties geven, waarin zulke regels functioneel zijn.

Kerndoel 11 De leerlingen kennen een aantal taalkundige principes en regels.

– Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden.

– Zij kennen

• regels voor het spellen van werkwoorden;

• regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden;

• regels voor het gebruik van leestekens.

Kerndoel 12 De leerlingen kunnen begrippen hanteren die het hun mogelijk maken over taal te denken en te spreken:

betekenis, beeldspraak, letterlijk en figuurlijk taalgebruik, uitdrukking, gezegde, spreekwoord, synoniem, gevoelswaarde, symbool, beeldtaal, pictogram;

moedertaal, tweede taal, vreemde taal, dialect, meertalig, gespreksregels, formeel en informeel taalgebruik;

spelling, uitspraak, onderwerp van een zin, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, deelwoord, onbepaalde wijs, werkwoord, tegenwoordige tijd, verleden tijd, enkelvoud, meervoud;

gedicht, poëzie, verhaal, drama, toneelstuk, jeugdboek, monoloog, dialoog;

hoofdstuk, paragraaf, alinea, zin, klemtoon, lettergreep, komma, punt, puntkomma, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt, aanhalingsteken.

Engelse taal

Typering van het gebied

Het aanbieden van Engelse taal op de basisschool heeft enerzijds tot doel kinderen al vroeg vertrouwd te maken met een vreemde taal Anderzijds wordt hiermee aandacht besteed aan de functie van Engels als belangrijke internationale taal. Leerlingen herkennen het Engels als bron van leenwoorden in het Nederlands. Ze leggen de basis voor spreken en lezen van de Engelse taal, uitgaand van alledaagse situaties. Leerlingen moeten daartoe een begin maken met de verwerving van een woordenschat, inzicht krijgen in zinsbouw en de betekenis van woorden kunnen achterhalen.

A. Domein mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 1 De leerlingen begrijpen eenvoudige gesproken teksten over alledaagse situaties.

Kerndoel 2 De leerlingen begrijpen voldoende Engelse woorden om gesproken mededelingen te kunnen begrijpen over persoonlijke gegevens, eten en drinken, woonomgeving en tijdsaanduiding.

Kerndoel 3 De leerlingen kunnen met elkaar praten over alledaagse situaties; ze hanteren daarbij een begrijpelijke uitspraak.

B. Domein leesvaardigheid

Kerndoel 4 De leerlingen begrijpen de hoofdzaken van een eenvoudige, geschreven tekst.

Kerndoel 5 De leerlingen kunnen een woordenboek gebruiken en zo de betekenis van woorden achterhalen.

REKENEN/WISKUNDE

Typering van het gebied

Het onderwijs in rekenen/wiskunde is erop gericht dat de leerlingen

• verbindingen kunnen leggen tussen het onderwijs in rekenen/wiskunde en hun dagelijkse leefwereld;

• basisvaardigheden verwerven, eenvoudige wiskundetaal begrijpen en toepassen in praktische situaties;

• reflecteren op eigen wiskundige activiteiten en resultaten daarvan op juistheid controleren;

• eenvoudige verbanden, regels, patronen en structuren opsporen;

• onderzoeks- en redeneerstrategieën in eigen woorden kunnen beschrijven en gebruiken.

A. Domein vaardigheden

Kerndoel 1 De leerlingen kunnen met wisselende eenheden tellen en terugtellen.

Kerndoel 2 De leerlingen kennen uit het hoofd optel- en vermenigvuldigtafels tot tien.

Kerndoel 3 De leerlingen kunnen eenvoudige hoofdrekenopgaven vlot uitrekenen, waarbij ze verschillende bewerkingen inzichtelijk toepassen.

Kerndoel 4 De leerlingen kunnen schattend rekenen, ook met breuken en decimale breuken, door de uitkomst globaal te bepalen.

Kerndoel 5 De leerlingen hebben inzicht in de structuur van de gehele getallen en inzicht in het positiesysteem van de decimale getallen.

Kerndoel 6 De leerlingen kunnen de rekenmachine met inzicht gebruiken.

Kerndoel 7 De leerlingen kunnen een eenvoudige, niet in wiskundige taal aangeboden probleemstelling zelf in wiskundige termen omzetten.

B. Domein cijferen

Kerndoel 8 De leerlingen kunnen de bewerkingen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen volgens standaardprocedures of varianten daarvan uitvoeren en deze in eenvoudige situaties toepassen.

C. Domein verhoudingen en procenten

Kerndoel 9 De leerlingen kunnen verhoudingen vergelijken.

Kerndoel 10 De leerlingen kunnen eenvoudige verhoudingsproblemen oplossen.

Kerndoel 11 De leerlingen kennen het begrip «procent» en kunnen in eenvoudige situaties praktische procentberekeningen uitvoeren.

Kerndoel 12 De leerlingen begrijpen het verband tussen verhoudingen, breuken en decimale breuken.

D. Domein breuken en decimale breuken

Kerndoel 13 De leerlingen weten dat aan een breuk en een decimale breuk op verschillende manieren betekenis kan worden gegeven.

Kerndoel 14 De leerlingen kunnen breuken en decimale breuken op een getallenlijn plaatsen en breuken in decimale breuken omzetten, ook met een rekenmachine.

Kerndoel 15 De leerlingen kunnen in eenvoudige toepassingssituaties, met gebruikmaking van modellen eenvoudige breuken en decimale breuken vergelijken, optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen.

E. Domein meten

Kerndoel 16 De leerlingen kunnen klok kijken en tijdsintervallen berekenen, ook met behulp van de kalender.

Kerndoel 17 De leerlingen kunnen in alledaagse situaties met geld rekenen.

Kerndoel 18 De leerlingen hebben inzicht in de relatie tussen de belangrijkste grootheden en de bijbehorende maateenheden.

Kerndoel 19 De leerlingen kennen de gangbare maten van lengte, oppervlakte, inhoud, tijd, snelheid, gewicht en temperatuur en kunnen deze in eenvoudige toepassingssituaties hanteren.

Kerndoel 20 De leerlingen kunnen eenvoudige tabellen en grafieken lezen en deze in eenvoudige situaties op grond van eigen metingen zelf samenstellen.

F. Domein meetkunde

Kerndoel 21 De leerlingen beschikken over eenvoudige noties en begrippen, waarmee zij ruimte meetkundig kunnen ordenen en beschrijven.

Kerndoel 22 De leerlingen kunnen ruimtelijk redeneren. Zij bedienen zich daarbij van bouwsels, plattegronden, kaarten en foto's, en gegevens over plaats, richting, afstand en schaal.

Kerndoel 23 De leerlingen kunnen schaduwbeelden verklaren, figuren samenstellen en bouwplaten van regelmatige objecten ontwerpen en herkennen.

Oriëntatie op mens en wereld

Typering van het gebied

In dit leergebied komen de in artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs genoemde kennisgebieden en «bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer» en «bevordering van gezond gedrag» aan de orde. Ze zijn binnen dit leergebied ondergebracht als «aardrijkskunde», «geschiedenis», «samenleving», «gezond en redzaam gedrag» en «natuuronderwijs».

Voorts zijn in dit leergebied «techniek» en «milieu» opgenomen.

Aardrijkskunde

Typering van het gebied

Bij aardrijkskunde oriënteren de leerlingen zich op de wereld om hen heen, dichtbij en veraf. Ze komen er achter dat overal mensen hun omgeving hebben ingericht met bijvoorbeeld: huizen, akkers, weilanden, fabrieken, kantoren, winkels, wegen, kanalen, spoorlijnen, gebedshuizen, sportvelden. Tevens, dat die inrichtingselementen op een bepaalde manier verspreid zijn (ruimtelijke spreiding).

Ze merken dat er sprake is van zowel verschillen als overeenkomsten met hun eigen omgeving.

Ze leren dat de ruimtelijke inrichting en spreiding op verschillende schaalniveaus (eigen omgeving, Nederland, Europa, de wereld) het resultaat is van een combinatie van menselijke activiteiten en natuurlijke processen. De menselijke activiteiten kunnen heel divers zijn, van economische, sociale, politieke en culturele aard.

Ze proberen zicht te krijgen op de ruimtelijke inrichting en spreiding met behulp van vragen die betrekking hebben op:

waarnemen en beschrijven (Wat zie ik? Waar zie ik dat? Hoe ziet het eruit?);

herkennen (Heb ik dat ergens anders ook wel eens gezien? Zie ik dat wel vaker?);

verklaren (Hoe komt het? Waarom daar? Waarom daar zo?);

waarderen (Wat vind ik ervan? Wat vinden anderen ervan? Kan het ook anders?).

Ze kunnen omgaan met kaart en atlas, als belangrijke hulpmiddelen om de resultaten van hun zoektocht in beeld te brengen.

A. Domein geografisch perspectief

Kerndoel 1 De leerlingen zien in dat allerlei maatschappelijke verschijnselen (bijvoorbeeld de toename van consumptie) gevolgen hebben voor de omgeving (meer winkels, meer verkeer). Ze begrijpen dat mensen dergelijke gevolgen uiteenlopend kunnen waarderen.

Kerndoel 2 De leerlingen kunnen (de ruimtelijke gevolgen van) verschijnselen aangeven op een kaart en het spreidingspatroon benoemen.

Ze kunnen daarbij gebruik maken van de begrippen: schaal, legenda, coördinaten, register, windrichting en afstand.

B. Domein ruimtelijke inrichting

Kerndoel 3 De leerlingen kunnen de inrichtingselementen in hun eigen omgeving, die te maken hebben met het landschap, wonen, werken, verkeer, bestuur en levensbeschouwing, waarnemen, beschrijven en verklaren.

Kerndoel 4 De leerlingen kennen de maatregelen die in Nederland genomen worden/werden om bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken.

Kerndoel 5 De leerlingen kunnen de spreiding van de grondsoorten zeeklei, rivierklei, zand, löss, hoogveen en laagveen in Nederland beschrijven. Zij weten welke landschappen op deze grondsoorten zijn ontstaan.

Kerndoel 6 De leerlingen kunnen hoofdzaken en belangrijke ontwikkelingen beschrijven in de mijnbouw, de landbouw/visserij, de industriële en dienstverlenende sector, zowel in Nederland als in de belangrijkste landen van Europa.

Kerndoel 7 De leerlingen begrijpen dat ontwikkelingen in Nederland veelal niet op zichzelf staan, maar zijn ingebed in een breder verband. Aan de orde komen tenminste:

a. migraties naar en vanuit Nederland in heden en verleden;

b. de Europese Unie;

c. Oost-Europa.

Kerndoel 8 De leerlingen kunnen beschrijven in welke opzichten dagelijks leven in Nederland (bijvoorbeeld wonen, werken, verkeer, bestuur, levensbeschouwing) overeenkomt met, of verschilt van dagelijks leven in landen gelegen in:

a. Noord-Amerika/ Australië/ Nieuw-Zeeland;

b. Midden- en Zuid-Amerika;

c. Azië;

d. Afrika, ten zuiden van de Sahara;

e. de Arabische wereld, waaronder Noord-Afrika.

Kerndoel 9 De leerlingen kunnen de spreiding beschrijven van:

a. de belangrijkste klimaten op aarde. Ze kunnen deze klimaten typeren naar temperatuur- en neerslagkenmerken en kunnen aangeven wat de gevolgen zijn voor mensen, planten, dieren en landschappen;

b. landschapselementen in berggebieden. Ze kennen het belang van reliëf en hoogte voor mens, plant en dier.

C. Domein topografie en kaartbeeld

Kerndoel 10 De leerlingen kunnen zich een voorstelling maken van de kaart van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld. Zo'n kaart bevat de volgende topografische elementen:

a. de kaart van de eigen omgeving: belangrijke steden, dorpen, wateren en deelgebieden;

b. de kaart van Nederland: provincies, belangrijke steden, wateren en deelgebieden;

c. de kaart van Europa: de landen, belangrijke steden, wateren, gebergten en deelgebieden;

d. de kaart van de wereld: de werelddelen, belangrijke landen, belangrijke steden, wateren, gebergte en deelgebieden. Onder belangrijke landen wordt ten minste verstaan: landen die in de wereld groot politiek gewicht hebben en landen van waaruit veel bewoners naar Nederland zijn gekomen.

Geschiedenis

Typering van het gebied

Bij het geschiedenisonderwijs oriënteren de leerlingen zich op het verleden in relatie tot het heden.

De hedendaagse situatie waarin leerlingen leven, is het resultaat van verschijnselen, gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in het verleden. Om meer van dat heden te begrijpen, verdiepen leerlingen zich in bepaalde aspecten van het verleden, hetgeen leidt tot kennis en inzicht met betrekking tot bepaalde historische verschijnselen, maar ook met betrekking tot historische verschijnselen in het algemeen.

Omdat het verleden uitsluitend indirect, door middel van bronnen uit en over dat verleden kan worden bestudeerd, gaat het bij historische kennis en inzicht per definitie om beeldvorming. Daarbij wordt gestreefd naar een beeld dat zo goed mogelijk overeenstemt met de historische werkelijkheid.

Kennis en inzicht met betrekking tot heden en verleden zijn aanvankelijk fragmentarisch en diffuus en worden geleidelijk aan completer en complexer. De leerlingen maken kennis met culturele, politieke, sociale en economische aspecten van de maatschappelijke werkelijkheid. Daarbij ontwikkelen zij een besef van continuïteit en verandering in het eigen leven en in de geschiedenis van samenlevingen. De leerlingen leren zich te bedienen van vaardigheden die hen helpen de geschiedenis goed in beeld te brengen: ze kunnen gegevens over het verleden zoeken en ordenen, met gebruik van historische bronnen. Zo'n bron kan schriftelijk materiaal zijn, beeldmateriaal, geluidsbanden, verhalen van mensen. Ze kunnen de informatie uit diverse bronnen met elkaar vergelijken en de verschillen tussen de zienswijzen van deze bronnen duiden. Ze kunnen daarin oorzaken en gevolgen onderscheiden en ze kunnen achterhalen wat de overeenkomsten met en verschillen tussen heden en verleden zijn. De resultaten van hun zoektocht kunnen ze in een verslag weergeven.

D. Domein historisch besef

Kerndoel 11 Leerlingen kunnen perioden en gebeurtenissen uit hun eigen leven en uit de geschiedenis op een tijdbalk plaatsen en daarbij aanduidingen van tijd en tijdsindeling hanteren als: dagen, weken, maanden, jaargetijden, jaren, eeuwen, jaartellingen, perioden.

Kerndoel 12 Leerlingen kunnen historische bronnen raadplegen. Bij deze bronnen gaat het in elk geval om:

a. verhalen van «mensen die het meegemaakt hebben»;

b. overblijfselen uit de eigen omgeving, foto's, stambomen, historische kaarten;

c. teksten en illustraties, wandplaten, jeugdliteratuur en audiovisuele middelen.

Kerndoel 13 Leerlingen begrijpen dat historische bronnen tegenstrijdig kunnen zijn of van elkaar kunnen afwijken. Ze beseffen dat bronnen elk een eigen verhaal vertellen dat gebonden is aan tijd, plaats en standpunt.

E. Domein historische gebeurtenissen, verschijnselen, ontwikkelingen en personen

Kerndoel 14 Leerlingen kennen in grote lijnen de volgende belangrijke hedendaagse en historische gebeurtenissen, verschijnselen, ontwikkelingen en personen in de geschiedenis:

a. familie- en omgevingsgeschiedenis;

b. nomadische samenlevingen in de prehistorie in West-Europa;

c. agrarische samenlevingen in de prehistorie in West-Europa;

d. de Romeinse invloed in Nederland;

e. de middeleeuwse samenleving in West-Europa;

f. ontwikkelingen in de Europese cultuur vanaf de late middeleeuwen: ontwikkeling van steden en handel, ontdekkingen op het gebied van wetenschap en techniek, Europese expansie, kolonialisme, reformatie;

g. de Tachtigjarige Oorlog; het ontstaan van de Nederlandse staat; de Nederlandse Gouden eeuw; de Franse revolutie;

h. industriële samenlevingen;

i. de crisisjaren in Nederland en de Tweede Wereldoorlog;

j. de na-oorlogse samenleving in Nederland, waaronder in elk geval de ontwikkeling van de welvaartsstaat;

k. hedendaagse Europese en mondiale verhoudingen, waaronder in elk geval: de ontwikkeling van multiculturele samenlevingen na 1945; de Europese Unie; veranderingen in Oost-Europa.

Samenleving

Typering van het gebied

Leerlingen krijgen belangstelling voor een aantal belangrijke aspecten in de samenleving en vergroten hun kennis daarover. Dit kan bijdragen tot de vorming van kritische personen van wie respectvol en maatschappelijk verantwoord gedrag kan worden gevraagd.

Kerndoel 15 De leerlingen kunnen enkele aspecten van het verschijnsel arbeid beschrijven, waaronder in elk geval:

a. soorten beroepen en beroepsperspectieven in relatie tot opleiding en sekse;

b. betaalde en onbetaalde arbeid, verschillen in beloning;

c. het verschijnsel uitkering bij sociale voorzieningen.

Kerndoel 16 De leerlingen kunnen enkele aspecten van groepen in onze samenleving beschrijven waaronder in elk geval:

a. kenmerken van leefeenheden, overeenkomsten en verschillen;

b. enkele vormen van groepsgedrag en factoren die daarvoor bepalend zijn;

c. overeenkomsten en verschillen tussen etnische groepen;

d. discriminatie en tolerantie;

e. emancipatie.

Kerndoel 17 De leerlingen kunnen overeenkomsten en verschillen noemen tussen enkele geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen. Het gaat dan met name om leefgewoonten en feest- en gedenkdagen.

Kerndoel 18 De leerlingen kennen enkele hoofdzaken van staatsinrichting en de rol van de burger daarin. Het gaat in elk geval om:

a. het gemeentelijk bestuur;

b. het landsbestuur: regering, Eerste en Tweede Kamer;

c. de betekenis van de monarchie in Nederland;

d. het Koninkrijk der Nederlanden;

e. het Europees bestuur;

f. de politie;

g. de rechtbank.

Techniek

Typering van het gebied

Techniek gaat over de dingen die mensen gemaakt hebben en nog steeds maken, als hulpmiddelen om in leven te blijven en het bestaan te vergemakkelijken en te verrijken. Het betreft zowel oude als moderne technieken. Twee aspecten zijn van belang: het technisch proces van ontwerpen, maken en gebruiken en een diversiteit aan technische producten daarvan.

De basisschool richt zich op elementaire inzichten en vaardigheden op de volgende technische gebieden in de eigen leefwereld:

• constructies (onder andere bruggen, gebouwen, wegen, meubels, apparaten, gereedschap, verpakking);

• transport (onder andere voertuigen, transport over land, lucht en water, via leidingen, buizen, kabels);

• communicatie (onder andere actuele kennis over de informatiemaatschappij en toepassingsmogelijkheden van informatie- en communicatietechnieken);

• productie (onder andere gebruiksvoorwerpen, toiletartikelen, consumptiegoederen).

Onderwijs in techniek op de basisschool heeft in zijn uitwerking het karakter van een combinatie van doen en denken. Qua inhoud en werkwijze heeft het gebied een speciale relatie met natuuronderwijs en tekenen/handvaardigheid. Naast technische inzichten gaat het om het toepassen van natuurwetenschappelijke kennis (kennis van materie, energie en informatie), alsmede om de vormgeving van een product.

Kerndoel 19 De leerlingen kunnen oplossingen ontwerpen, maken en gebruiken bij technische problemen.

Zij hanteren daarbij enkele elementaire technische inzichten waaronder in elk geval: constructieprincipes (materiaalgebruik, stevigheid, verbindingen), bewegings- en overbrengingsprincipes (hefboom, katrol, tandwiel).

Kerndoel 20 De leerlingen kunnen een aantal technische producten uit de eigen leefwereld op hun niveau onderzoeken naar functionaliteit, materiaalgebruik en vormgeving en kunnen de werking ervan verklaren. De producten betreffen voorbeelden uit de gebieden constructies, transport, communicatie en productie.

Milieu

Typering van het gebied

Met onderwijs over het milieu wordt geprobeerd de zorg van kinderen voor hun omgeving te stimuleren. Deze gevoelens ontwikkelen ze in direct contact met anderen en de natuur. Daarnaast moeten kinderen besef hebben van het principe van rechtvaardigheid: het eerlijk delen. Kinderen leren uiteenlopende perspectieven en belangen onderscheiden. Ze leren een standpunt in te nemen, gebaseerd op waarden en normen. Daardoor zijn ze in staat bewuste keuzen te maken in de natuur- en milieuvraagstukken waarmee ze worden geconfronteerd.

Kerndoel 21 De leerlingen kunnen de wisselwerking tussen mens en milieu uitleggen. Ze kunnen in dat verband voorbeelden geven van enerzijds de betekenissen van het milieu voor mensen in Nederland en in de rest van de wereld (schoonheid, gezondheid, rust, bron voor voedsel en energie) en anderzijds ingrepen van de mens op het milieu (middelen van bestaan, verkeer, infrastructuur).

Ze kunnen voorbeelden geven van situaties waarin die wisselwerking leidt tot milieuproblemen: vervuiling, aantasting en uitputting.

Kerndoel 22 De leerlingen kunnen met zorg omgaan met de natuur en zijn in staat om keuzes te maken waarbij het milieu een wezenlijke rol speelt:

a. aan de hand van een analyse van eigen leefgewoonten, aan elkaar haalbare tips geven voor milieuvriendelijk gedrag;

b. zich in gedrag bereid tonen om in klas en school zorgvuldig om te gaan met voedsel, papier, water, afval en energie;

c. met concrete voorbeelden illustreren hoe mensen op negatieve wijze, maar ook op positieve wijze omgaan met water, lucht, bodem en energie.

Gezond en redzaam gedrag

Typering van het gebied

Onderwijs in bevordering van gezond en redzaam gedrag is erop gericht dat de leerlingen kennis, inzicht en vaardigheden verwerven ten aanzien van een gezond en redzaam gedragspatroon dat past bij henzelf en bij de omgeving waarin ze opgroeien.

Het zonder meer aanleren van algemeen geldende regels blijkt in de meeste gevallen ongewenst en weinig effectief. Wat voor de een gezond of redzaam is, hoeft dat voor de ander niet te zijn. Daarvoor zijn kenmerken, omstandigheden en opvattingen van mensen te verschillend. Door vanuit de situatie van de kinderen te vertrekken kan aangesloten worden bij de aanwezige kennis, gevoelens en opvattingen van de kinderen, kan positief gedrag dat al aanwezig is, ondersteund worden en kan worden nagegaan waar in het gedrag en in de situatie verbeteringen wenselijk en mogelijk zijn en wat daarbij komt kijken.

Leren is bij dit vormingsgebied vooral ervarings- en handelingsgericht. Aangedragen kennis speelt hierbij «slechts» een ondersteunende rol. Wat kinderen leren, moeten ze ook kunnen toepassen.

Vaak biedt de dagelijkse schoolpraktijk volop «oefensituaties»: veilig gebruik van gereedschappen, rekening houden met anderen, milieuvriendelijk gebruik van materialen, enzovoort. In veel gevallen is echter aparte lestijd noodzakelijk (bijvoorbeeld leren oversteken, kringgesprek over pesten, rollenspel).

Kerndoel 23 De leerlingen kunnen aangeven, hoe zij kunnen bijdragen aan het behoud en de bevordering van de eigen gezondheid.

Dit betekent dat zij weten:

a. welke verzorging het lichaam nodig heeft met betrekking tot voeding, beweging en rust, frisse lucht en hygiëne;

b. welke risico's verslavende gedragingen, waaronder in elk geval roken en alcoholgebruik, hebben voor de gezondheid;

c. hoe ze verantwoord kunnen omgaan met situaties in en om de school die mogelijk gevaar opleveren;

d. hoe ze zo kunnen omgaan met hun omgeving en het milieu dat de gezondheid geen schade wordt toegebracht.

Kerndoel 24 De leerlingen weten dat zijzelf en andere mensen sociale en affectieve behoeften hebben:

a. ze kunnen opkomen voor zichzelf;

b. ze kunnen rekening houden met anderen.

Kerndoel 25 De leerlingen weten wat ze kunnen doen als zijzelf of anderen ziek worden of een ongelukje krijgen, waarbij een kleine verwonding wordt opgelopen, zoals een bloedneus of een lichte verbranding.

Kerndoel 26 De leerlingen beschikken als koper van producten en als gebruiker van diensten over de volgende vaardigheden:

a. herkennen van en omgaan met verkoopbevorderingstechnieken;

b. omgaan met geld;

c. informatie gebruiken over de samenstelling en het gebruik van een product;

d. vergelijken van prijzen en kwaliteit.

Kerndoel 27 De leerlingen kennen de verkeersregels en de betekenis van verkeersborden en kunnen die kennis toepassen als ze deelnemen aan het verkeer.

Kerndoel 28 De leerlingen kunnen op een veilige manier aan het verkeer deelnemen, als voetganger, fietser en als zelfstandig gebruiker van openbaar vervoer.

Natuuronderwijs

Typering van het gebied

Bij natuuronderwijs gaat het om de confrontatie met de levende en de niet-levende natuur. Dat betekent dat kinderen ervaringen opdoen met organismen, materialen, voorwerpen en verschijnselen.

Natuuronderwijs wordt zo ingericht dat kinderen de ruimte krijgen ontdekkend bezig te zijn; door eigen onderzoek proberen ze antwoorden te vinden op door henzelf geformuleerde vragen. Vanuit de betrokkenheid met de dingen om hen heen groeit het inzicht in de samenhangen in de werkelijkheid.

De inhoud van natuuronderwijs wordt bepaald door de werkelijkheid, en door de samenhangen die mensen daarin ontdekt hebben.

Natuuronderwijs legt zo de basis voor een onderzoekende houding en een besef van zorg en verantwoordelijkheid voor de medemens en de omgeving.

Bij natuuronderwijsactiviteiten speelt buitenwerk een belangrijke rol. Bij natuuronderwijs wordt ook gezocht naar evenwicht tussen de systematiek van het programma en dat wat kinderen spontaan bezighoudt.

F. Domein mensen, planten en dieren

Kerndoel 29 De leerlingen kunnen de bouw van mensen en de vorm en functies van in- en uitwendige lichaamsdelen ten behoeve van waarneming, ademhaling, voortbeweging en voortplanting beschrijven. Ze kunnen enkele verschillen en overeenkomsten aangeven met de bouw van zoogdieren ten aanzien van waarnemen, ademhalen en voortbewegen.

Kerndoel 30 De leerlingen kunnen:

a. planten en dieren onderbrengen in een systematische indeling op een bij hun leeftijd passend niveau;

b. in de regio veel voorkomende planten en dieren benoemen en aangeven in welk biotoop ze thuishoren (bijvoorbeeld: sloot, bos, weiland);

c. dieren en planten verzorgen.

Kerndoel 31 De leerlingen kunnen voorbeelden noemen van eigenschappen van organismen waaruit blijkt dat deze aangepast zijn aan de omgeving, voedselmogelijkheden en seizoenen (bijvoorbeeld: schutkleur, winterslaap).

Kerndoel 32 De leerlingen kunnen:

a. verschillende manieren waarop organismen zich voortplanten benoemen;

b. globaal de bouw van planten beschrijven en de vorm en functie van de belangrijkste onderdelen aangeven;

c. aangeven welke rol de verschillende types organismen in de voedselkringloop spelen.

G. Domein materialen en verschijnselen

Kerndoel 33 De leerlingen kunnen:

a. onderzoek doen aan verschijnselen waaronder licht, geluid, kracht, magnetisme en warmte;

b. onderzoeken welke kenmerken verschillende energiebronnen hebben en aangeven welke energiebronnen worden gebruikt voor verwarming, verlichting en beweging (bijvoorbeeld: fossiele delfstoffen, wind-, water-, en zonne-energie).

Kerndoel 34 De leerlingen kunnen bij de beschrijving van het weer de aspecten neerslag, luchtdruk, windsnelheid, windrichting, bewolking en temperatuur gebruiken en een weerbericht lezen en begrijpen dat op een bij hun leeftijd passend niveau is samengesteld.

Kerndoel 35 De leerlingen weten dat de aarde deel uitmaakt van ons zonnestelsel en met andere planeten een baan beschrijft rond de zon. Ze kunnen met behulp van deze informatie enkele natuurverschijnselen verklaren, waaronder in elk geval: het dag/nacht-ritme en het wisselen van de seizoenen.

Lichamelijke opvoeding

Typering van het gebied

Lichamelijke opvoeding is erop gericht dat de leerlingen kennis, inzicht en vaardigheden verwerven die nodig zijn om op verantwoorde manier deel te nemen aan de bewegingscultuur.

Het gaat daarbij om een breed aanbod van bewegings- en spelactiviteiten. Het plezier beleven aan het deelnemen aan verschillende bewegingssituaties staat centraal. Over het algemeen is de motivatie vanuit de kinderen geen probleem. Wanneer we kijken naar het vrije spelen buiten bij jonge kinderen dan zien we dat ze veel en graag bewegen. In de lessen lichamelijke opvoeding kan die positieve houding verder ontwikkeld worden.

De sport kan de jeugd veel aantrekkelijke spel- en bewegingsactiviteiten bieden. De invloed van de sport op het onderwijs is onder andere merkbaar in de inrichting van de accommodaties waarin de lessen lichamelijke opvoeding worden gegeven (sporttoestellen en materialen). In de bewegingscultuur zijn de laatste jaren verschillende veranderingen waarneembaar. Er is onder andere een opkomst van bewegingsactiviteiten met een vrijblijvender en individueler deelname dan in de georganiseerde sport. Tevens is er een trend van lifetime sportactiviteiten die in meer heterogeen samengestelde groepen (leeftijd, geslacht) worden beoefend. Wanneer basisschoolkinderen worden voorbereid op deelname aan de volwassen bewegingscultuur dan gebeurt dat via uitnodigende en bij hun leeftijd passende spel- en bewegingsvormen (bijvoorbeeld met aangepaste regels en materialen).

In het basisonderwijs gaat het in de eerste plaats om het bijbrengen van een breed scala aan bewegingsvaardigheden, waarbij tevens veel aandacht wordt gegeven aan vaardigheden en kennis die nodig zijn om samen verantwoord en rekening houdend met elkaar te kunnen bewegen. Voor een blijvende deelname is het van belang dat leerlingen zich oriënteren op diverse vormen van bewegingscultuur. Ze moeten zich bovendien een mening kunnen vormen over de spelvormen en de waarde ervan. Het gaat daarbij om factoren als: welke spelvormen hebben de voorkeur, wat zijn de spelregels, hoe wordt het spel veilig gespeeld en hoe wordt met anderen samengewerkt?

A. Domein gymnastiek en atletiek

Kerndoel 1 De leerlingen kunnen de volgende bewegingsvormen uitvoeren:

a. balanceren op stabiele, smalle en labiele grondvlakken en met verschillende materialen;

b. verschillende vormen van springen: vrije sprongen en steunsprongen vanaf en over toestellen;

c. verschillende vormen van rollen en duikelen: voorover en achterover, op, aan en om toestellen;

e. klauteren en klimmen op en aan toestellen;

f. zwaaien op en aan toestellen.

Kerndoel 2 De leerlingen kunnen hoog- en verspringen; hardlopen als sprint en als duurloop; vér-werpen en gericht werpen met werpmateriaal.

Kerndoel 3 De leerlingen kunnen bij gymnastiek en atletiek de eigen bewegingsmogelijkheden en die van anderen inschatten en desgewenst tot een gezamenlijke uitvoering komen.

Ze kunnen bijdragen aan de eigen veiligheid en die van anderen door het herkennen van gevaren, door het meehelpen aan de beveiliging van de bewegingssituaties en door het verlenen van hulp.

B. Domein spel

Kerndoel 4 De leerlingen kunnen de volgende spelvormen uitvoeren: tik- en afgooispelen, doelspelen, slag- en loopspelen, stoeispelen en lijn- (of net)spelen.

Kerndoel 5 De leerlingen beheersen basisvaardigheden als werpen, vangen, slaan, mikken, jongleren en voortbewegen met een bal of andere spelvoorwerpen.

Kerndoel 6 De leerlingen kunnen verschillende taken uitvoeren binnen spelsituaties, samen met anderen een veilige spelsituatie op gang brengen en op gang houden, met respect voor andere deelnemers omgaan met elementen als spanning, winst en verlies.

C. Domein bewegen op muziek

Kerndoel 7 De leerlingen kunnen bewegen op een gespeeld ritme (tamboerijn of tam-tam), of op actuele of meer traditionele muziek. Zij kunnen daarbij:

a. in het juiste tempo bewegen en op het juiste moment bewegingen inzetten (gaan, lopen, hup/galop en springen);

b. ruimtelijke patronen en danspassen uitvoeren;

c. daarbij inspelen op het bewegen van anderen.

Kunstzinnige oriëntatie

Typering van het gebied

In dit leergebied komen de in artikel 9, eerste en derde lid, van de Wet op het basisonderwijs genoemde expressie-activiteiten aan de orde. Het gaat om «tekenen en handvaardigheid», «muziek», «spel/bevordering van het taalgebruik» en «beweging».

Tekenen en handvaardigheid

Typering van het gebied

Bij het onderwijs in tekenen en handvaardigheid maken kinderen kennis met verschillende mogelijkheden om zich in beelden uit te drukken. Daarnaast leren ze beeldende uitingen van anderen begrijpen en leren ze genieten van beeldende producten.

Dat betekent dat kinderen hun ideeën, gevoelens, waarnemingen en ervaringen op persoonlijke wijze leren vorm te geven in beeldende werkstukken. Dit gebeurt meestal aan de hand van een concreet onderwerp. Vanuit hun eigen beleving en fantasie maken ze zich een voorstelling van het onderwerp, en al werkend ontwikkelen ze vaardigheden om die voorstelling zichtbaar te maken in een tekening of een werkstuk.

Bij tekenen en handvaardigheid leren kinderen ook om de functies en de betekenissen van beelden in hun dagelijkse omgeving te herkennen en naar waarde te schatten. Ze leren dit door gericht waarnemen en door reageren op beeldende producten uit de gebouwde omgeving, interieurs, mode en kleding, gebruiksvoorwerpen, beeldende kunst en elementen uit de hedendaagse beeldcultuur. Dit houdt tevens in dat kinderen leren respect te hebben voor de verschillende wijze waarop mensen zich in beelden uitdrukken.

Het onderwijs in tekenen en handvaardigheid biedt kinderen een eerste oriëntatie op hun culturele erfgoed. Bij deze oriëntatie wordt er rekening mee gehouden dat dit erfgoed een afspiegeling is van culturele groepen die we in de Nederlandse samenleving aantreffen.

Het zelf maken van beeldende werkstukken en het beschouwen van beeldende producten uit de omgeving beïnvloeden elkaar wederzijds. Qua inhoud en werkwijze heeft handenarbeid een relatie met techniek. Bij het vormgeven van beeldende producten kunnen technische inzichten toegepast worden.

A. Domein vormgeven

Kerndoel 1 De leerlingen kunnen werkstukken maken:

a. op basis van gericht waarnemen;

b. op basis van een innerlijke voorstelling van een onderwerp, vanuit hun geheugen, fantasie en/of beleving;

c. met een communicatieve functie of een gebruiksfunctie (bijvoorbeeld: speelgoed, affiches, een masker).

Kerndoel 2 De leerlingen kunnen beeldende aspecten zoals kleur, vorm, ruimte, textuur en compositie doelgericht gebruiken in een werkstuk.

Kerndoel 3 De leerlingen onderzoeken de beeldende mogelijkheden van materialen en passen deze toe in hun eigen werk. Daarbij gebruiken ze de benodigde gereedschappen op een veilige manier.

B. Domein beschouwen

Kerndoel 4 De leerlingen kunnen hun werk vergelijken met de gestelde opdracht en met de invulling van die opdracht door anderen.

Kerndoel 5 De leerlingen kunnen beeldende producten beschrijven en vergelijken op basis van de volgende aspecten en hun samenhang:

a. betekenis (wat is het? waar is het voor bedoeld?);

b. vormgeving (welke beeldende aspecten bepalen de vormgeving?);

c. materiaal (welke materialen zijn gebruikt?);

d. techniek (welke technische principes zijn gebruikt?);

e. plaats en tijd (waar en wanneer is het gemaakt?).

Kerndoel 6 De leerlingen weten dat mensen door middel van beeldende producten (reclame, media, kleding, kunst) verschillende opvattingen en ideeën kunnen tonen en dat deze ideeën persoons-, cultuur- en tijdgebonden zijn.

Muziek

Typering van het gebied

Kinderen groeien op in een maatschappij waarin veel muziek klinkt: muziek uit hun eigen jeugdcultuur, muziek uit niet-westerse culturen, oude en hedendaagse muziek, ontspanningsmuziek. Muziek doet daarbij iets met kinderen: ze komen in een bepaalde sfeer, ze bewegen erbij en ze genieten ervan.

Kinderen doen ook iets met muziek: ze zingen enthousiast hun liedjes en spelen op instrumenten. Ze kiezen hun eigen muziek uit om naar te luisteren en ze praten met elkaar over muziek, hun idolen en favoriete groepen.

Muziek op de basisschool is er op gericht dat de leerlingen hun aanwezige muzikale mogelijkheden ontdekken en verder ontwikkelen door het verwerven van voldoende kennis, inzicht en vaardigheden zodat ze deel kunnen nemen aan de huidige muziekcultuur in Nederland.

C. Domein muziek maken

Kerndoel 7 De leerlingen kunnen liederen uit de eigen cultuur en andere culturen in groepsverband zingen. Ze letten daarbij op zuiverheid en voordracht.

Kerndoel 8 De leerlingen kunnen eenvoudige muziek spelen op schoolinstrumenten, met en zonder hulp van notatie.

Kerndoel 9 De leerlingen kunnen een muziekstukje bedenken en uitvoeren op basis van een gegeven melodie, ritme of voorzin, verhaal, sfeer of stemming.

D. Domein muziek beluisteren

Kerndoel 10 De leerlingen kunnen bij het luisteren naar muziek het volgende onderscheiden en benoemen:

a. klankeigenschappen (duur, hoogte, kleur en sterkte);

b. vormprincipes (herhaling, contrast en variatie);

c. betekenis (stemming, sfeer) en functie;

d. gebruikte instrumenten en/of stemsoorten.

Kerndoel 11 De leerlingen kunnen al luisterend:

a. muziek typeren naar geografische en/of culturele herkomst;

b. klank, vorm en betekenis van muziek met bewegingen uitbeelden;

c. het verloop van een lied of muziekstuk meelezen met behulp van het notenschrift of een andere grafische notatie.

Spel en bevordering van het taalgebruik

Typering van het gebied

Bij het gebied «spel en bevordering van het taalgebruik» gaat het erom dat de leerlingen de expressieve en communicatieve mogelijkheden van stem, taal, houding, beweging en mimiek leren kennen en toepassen. In spel verbeelden ze gevoelens, ideeën, gebeurtenissen en personages, en verwerven ze vaardigheden als speler van rollen. Ze leren daarbij te reflecteren op hun eigen spel en dat van anderen.

E. Domein spelvaardigheid

Kerndoel 12 De leerlingen kunnen:

a. op basis van informatie over rollen, situatie en verhaalelementen al improviserend een spel spelen;

b. bij spel bewust gebruik maken van stem, taal, houding, beweging en mimiek;

c. hun aandacht gericht houden op hun rol, de uit te beelden situatie, de medespelers, het speelvlak en de toeschouwers;

d. iets voordragen;

e. gebruik maken van middelen als decor, rekwisieten, kleding en schmink.

F. Domein beschouwen

Kerndoel 13 De leerlingen kunnen:

a. relaties leggen tussen spel en de dagelijkse werkelijkheid;

b. relaties leggen tussen het eigen spel en dat van anderen.

Beweging

Typering van het gebied

Bij het gebied «beweging» gaat het om expressie-activiteiten waarbij de leerlingen kennismaken met de betekenis en de beleving van beweging, in hun eigen cultuur en enkele andere culturen. Vaak gaat het daarbij om dans. Deze activiteiten dragen bij aan het repertoire van leerlingen om ervaringen, belevingen, ideeën, gevoelens, situaties en gebeurtenissen te uiten en vorm te geven. Alleen, of samen met anderen, gebruiken leerlingen de elementen tijd, kracht en ruimte om hun bewegingen inhoud, uitdrukkingskracht en een context te geven. Daarnaast maken ze gebruik van muziek, hulpmiddelen en attributen die de uitdrukkingskracht van hun bewegingen kunnen ondersteunen en versterken.

G. Domein bewegingsvaardigheid

Kerndoel 14 De leerlingen kunnen:

a. een beperkt repertoire speelliederen en volksdansen en eigentijdse dansen uitvoeren, die afkomstig zijn uit verschillende culturen;

b. ervaringen, gevoelens, situaties en gebeurtenissen met elkaar in beweging en dans weergeven.

H. Domein beschouwen

Kerndoel 15 De leerlingen kunnen vertellen over de wijze waarop ze dansen uitvoeren.


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 juli 1998, nr. 130.

Naar boven