Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1998, 33 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1998, 33 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut!, doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bepalingen in het Wetboek van Strafvordering betreffende het aanhangig maken van de zaak en de regeling van het onderzoek ter terechtzitting te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 260 komt te luiden:
1. De officier is bevoegd getuigen, deskundigen en tolken ter terechtzitting schriftelijk te doen oproepen.
2. Bij de dagvaarding van de verdachte wordt opgave gedaan van de naam, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of bij onbekendheid daarvan de aanduiding van de getuigen en deskundigen die door de officier van justitie zijn opgeroepen. Ook van de oproeping van een tolk wordt opgave gedaan.
3. Aan de verdachte wordt daarbij kenbaar gemaakt dat hij het recht heeft getuigen en deskundigen schriftelijk te doen oproepen of op de terechtzitting mede te brengen; hij wordt daarbij tevens opmerkzaam gemaakt op de voorschriften van de artikelen 262, eerste lid, 263, tweede lid, en 278, tweede lid.
Artikel 263 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. De verdachte is bevoegd getuigen en deskundigen ter terechtzitting te doen oproepen. De verdachte die de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, kan de officier van justitie verzoeken om bijstand van een tolk op de terechtzitting.
b. Het derde lid komt te luiden:
3. De officier van justitie doet de getuigen of deskundigen, opgegeven met inachtneming van het tweede lid, onverwijld oproepen.
c. Het vierde en vijfde lid vervallen.
Artikel 264 komt te luiden:
1. De officier van justitie kan bij een met redenen omklede beslissing een door de verdachte opgegeven getuige of deskundige weigeren te doen oproepen, indien hij:
a. het onaannemelijk acht dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen;
b. van oordeel is dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheidstoestand van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting ernstig in gevaar wordt gebracht;
c. van oordeel is dat daardoor redelijkerwijs de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad.
2. De officier van justitie kan bij een met redenen omklede beslissing een door de verdachte opgegeven getuige of deskundige weigeren te doen oproepen of weigeren een door de rechtbank gegeven bevel tot oproeping van de getuige ten uitvoer te leggen:
a. indien de getuige een bedreigde getuige is, of
b. indien de officier van justitie op grond van zijn aanvankelijk oordeel, dat de getuige voldoet aan de in artikel 226a, eerste lid onder a en b, genoemde voorwaarden, hem heeft toegezegd dat hij op geen andere wijze dan overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 226c-226f zal worden verhoord.
3. De weigering wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de rechtbank en de verdachte.
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
Het opschrift van Titel VI, Tweede Boek, komt te luiden:
BEHANDELING VAN DE ZAAK DOOR DE RECHTBANK
EERSTE AFDELING. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
De artikelen 268 tot en met 301 komen als volgt te luiden:
1. De rechter die als rechter-commissaris enig onderzoek in de zaak heeft verricht, neemt op straffe van nietigheid aan het onderzoek op de terechtzitting geen deel.
2. Behalve de rechters en de griffier neemt aan de tafel der rechtbank niemand plaats.
1. Het onderzoek ter terechtzitting geschiedt in het openbaar. Vanaf het uitroepen van de zaak kan de rechtbank gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren bevelen. Dit bevel kan worden gegeven in het belang van de goede zeden, de openbare orde, de veiligheid van de staat, alsmede indien de belangen van minderjarigen, of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, andere procesdeelnemers of anderszins bij de zaak betrokkenen dit eisen. Een dergelijk bevel kan ook worden gegeven, indien de openbaarheid naar het oordeel van de rechtbank het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.
2. Een bevel als bedoeld in het eerste lid, wordt door de rechtbank ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of andere procesdeelnemers gegeven. De rechtbank geeft het bevel niet dan na het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers, zo nodig met gesloten deuren, hieromtrent te hebben gehoord.
3. De beslissing tot het geven van het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt met redenen omkleed in het proces-verbaal van de terechtzitting vermeld.
4. Tot bijwoning van de niet openbare terechtzitting kan de voorzitter bijzondere toegang verlenen.
5. Tot bijwoning van een openbare terechtzitting worden, tenzij in bijzondere gevallen ter beoordeling van de voorzitter, als toehoorders niet toegelaten personen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen de verdachte.
1. De voorzitter draagt zorg dat geen vragen worden gesteld, welke de strekking hebben verklaringen te verkrijgen, waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid zijn afgelegd.
2. Noch de voorzitter, noch een der rechters geeft op de terechtzitting blijk van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte.
1. De voorzitter heeft de leiding van het onderzoek op de terechtzitting en geeft daartoe de nodige bevelen.
2. De voorzitter kan een door hem aangewezen lid van de meervoudige kamer in zijn plaats belasten met de leiding van het onderzoek. Dit lid oefent de taken en bevoegdheden uit die aan de voorzitter zijn toegekend.
1. De voorzitter begint het onderzoek tegen de verdachte door het vragen naar diens naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven en dat van diens feitelijke verblijfplaats.
2. De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
3. Indien de verdachte de orde op de terechtzitting verstoort en vruchteloos door de voorzitter is gewaarschuwd, kan de voorzitter zijn verwijdering uit de zittingzaal bevelen en, zo nodig, bepalen dat hij gedurende het geheel of een gedeelte van de zitting in verzekering wordt gesteld. De behandeling van de zaak wordt op tegenspraak voortgezet. Artikel 124, vierde lid, is van toepassing.
1. Indien de verdachte niet of slechts zeer gebrekkig kan horen of spreken, geschieden de vragen of antwoorden schriftelijk. De voorzitter deelt de resultaten van deze ondervraging mondeling mee.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde verdachte niet of slechts zeer gebrekkig kan lezen of schrijven, dan wordt de bijstand van een daartoe geschikte persoon als tolk gevorderd. De artikelen 275 en 276 zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Indien een verdachte de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, wordt het onderzoek niet voortgezet zonder de bijstand van een tolk.
2. In de gevallen waarin de bijstand van een tolk wordt gevorderd, wordt ten bezware van de verdachte geen acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen, zonder dat dit voor hem vertolkt is.
1. Indien op de terechtzitting blijkt dat de bijstand van een tolk nodig is, beveelt de rechtbank de oproeping van een tolk; bij niet verschijning kan de rechtbank een bevel tot medebrenging geven.
2. Als tolk wordt slechts toegelaten degene die niet reeds in een andere kwaliteit aan het onderzoek deelneemt.
3. Voordat de tolk zijn werkzaamheden aanvangt, beëdigt de voorzitter de tolk dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen. Artikel 216, tweede lid, betreffende de vervanging van de beëdiging door een aanmaning is van overeenkomstige toepassing.
4. De verdachte die daarvoor redenen aanvoert, kan de tolk wraken. De rechtbank doet daarover terstond uitspraak.
1. Het onderzoek wordt onafgebroken voortgezet.
2. Onderbrekingen van het onderzoek kunnen echter wegens de uitgebreidheid of de duur daarvan of voor het nemen van rust door de rechtbank worden bevolen.
1. De rechtbank onderzoekt de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding aan de niet verschenen verdachte. Indien blijkt dat deze niet op geldige wijze is uitgereikt, spreekt zij de nietigheid van de dagvaarding uit.
2. In geval de rechtbank het wenselijk acht dat de verdachte bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig is, beveelt zij dat de verdachte in persoon zal verschijnen; zij kan daartoe tevens zijn medebrenging gelasten.
3. Indien de verdachte heeft meegedeeld dat hij zijn verdediging in persoon wil voeren en hij om uitstel van de behandeling van zijn zaak heeft verzocht, beslist de rechtbank op het verzoek om uitstel. De rechtbank willigt het verzoek om uitstel in of wijst het af, waarna in het laatste geval het onderzoek met inachtneming van artikel 280, eerste lid, wordt voortgezet.
4. Bij toepassing van het tweede lid of inwilliging van het verzoek, bedoeld in het derde lid, beveelt de rechtbank de schorsing van het onderzoek en de oproeping van de verdachte tegen het tijdstip van hervatting van het onderzoek.
1. De verdachte die niet is verschenen, kan zich ter terechtzitting laten verdedigen door een advocaat die verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De rechtbank stemt daarmee in, onverminderd het bepaalde in artikel 278, tweede lid.
2. De behandeling van de zaak tegen de verdachte die zijn advocaat tot zijn verdediging heeft gemachtigd, geldt als een procedure op tegenspraak.
1. In het geval dat de verdachte niet op de terechtzitting verschijnt en de rechtbank geen aanleiding ziet voor
a. het nietig verklaren van de dagvaarding op grond van artikel 278, eerste lid of
b. het verlenen van een bevel tot medebrenging van de verdachte, bedoeld in artikel 278, tweede lid,
beveelt zij dat tegen de verdachte verstek wordt verleend en dat de behandeling van de zaak buiten zijn aanwezigheid wordt voortgezet, tenzij zij heeft ingestemd met verdediging op de voet van artikel 279.
2. De rechtbank verklaart het verstek vervallen, indien de verdachte alsnog op de terechtzitting of na de hervatting daarvan in persoon verschijnt of zich alsnog laat verdedigen met inachtneming van artikel 279, eerste lid.
3. Bij toepassing van het tweede lid, wordt het onderzoek opnieuw aangevangen, met dien verstande dat de rechtbank kan bepalen dat bepaalde onderzoekshandelingen niet opnieuw zullen plaats vinden.
1. Indien het belang van het onderzoek dit vordert, beveelt de rechtbank de schorsing van het onderzoek voor bepaalde of onbepaalde tijd.
2. De schorsing voor bepaalde tijd kan zo nodig telkens tot een nader te bepalen tijdstip worden verlengd.
3. De redenen voor schorsing worden in het proces-verbaal van de terechtzitting vermeld.
4. In geval van schorsing wordt er een proces-verbaal opgemaakt dat aan de eisen van artikel 326 voldoet.
5. Bij hervatting van het onderzoek zijn de artikelen 319 tot en met 322 van toepassing.
1. Bevindt de verdachte zich in voorlopige hechtenis, dan zijn de volgende leden van dit artikel van toepassing.
2. Indien de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting voor een bepaalde tijd schorst, stelt zij de termijn van de schorsing in de regel op niet meer dan een maand. Om klemmende redenen kan zij echter een langere termijn stellen, doch in geen geval langer dan drie maanden.
3. Schorst de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd, dan stelt zij met overeenkomstige toepassing van het tweede lid, een uiterste termijn, waarbinnen het onderzoek moet worden hervat.
4. Wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt krachtens een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding waarvan de geldigheidsduur reeds tweemaal is verlengd, kan de officier van justitie schorsing van het onderzoek op de terechtzitting vorderen, mits hij het voornemen daartoe aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt bij de dagvaarding.
1. In de gevallen waarin van nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zonder onderzoek van de zaak zelf kan blijken, is de verdachte bevoegd dit verweer reeds dadelijk na de ondervraging bedoeld in artikel 273, voor te dragen en toe te lichten.
2. De officier van justitie kan daarop antwoorden.
3. De verdachte kan andermaal en, als de officier van justitie daarna weer het woord voert, nogmaals het woord voeren.
4. De rechtbank gaat tot beraadslaging over en doet uitspraak over het gevoerde verweer.
5. Wordt het verweer ontijdig of ongegrond bevonden, dan wordt het onderzoek in de zaak zelf onmiddellijk voortgezet.
6. Ook ambtshalve kan de rechtbank zonder onderzoek in de zaak de nietigheid van de dagvaarding, haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie uitspreken, nadat zij de officier van justitie en de verdachte heeft gehoord.
1. De officier van justitie draagt de zaak voor.
2. Indien de officier van justitie, hetzij naar aanleiding van een verweer bedoeld in artikel 283, eerste lid, hetzij gehoord door de rechtbank ingevolge artikel 283, zesde lid, van oordeel is dat de telastlegging behoort te worden gewijzigd, zijn de artikelen 313 en 314 van toepassing.
1. Worden strafbare feiten waarvan de voeging had behoren te geschieden, op dezelfde terechtzitting afzonderlijk aangebracht, dan beveelt de rechtbank dat de voeging alsnog zal plaats vinden.
2. Indien strafbare feiten waartussen verband bestaat of welke door dezelfde persoon zijn begaan op verschillende terechtzittingen zijn aangebracht, maar de behandeling op dezelfde terechtzitting wordt hervat of aangevangen, beveelt de rechtbank eveneens de voeging, indien dit in het belang van het onderzoek is.
3. De rechtbank beveelt de splitsing van gevoegde zaken, indien haar blijkt dat geen verband tussen die zaken bestaat of dat de voeging niet in het belang van het onderzoek is.
1. De voorzitter ondervraagt de verdachte.
2. Is er meer dan één verdachte, dan bepaalt de voorzitter in welke volgorde de verdachten worden ondervraagd.
3. De voorzitter kan bepalen dat de verdachte buiten tegenwoordigheid van een of meer medeverdachten of getuigen zal worden ondervraagd.
4. Gedurende de verdere loop van het onderzoek kunnen aan de verdachte door de voorzitter, de rechters, de officier van justitie, de raadsman en de medeverdachte vragen worden gesteld.
5. Artikel 293 is van overeenkomstige toepassing.
6. Bij het verhoor van de verdachte wordt zo veel mogelijk onderzocht, of zijn verklaring op eigen wetenschap berust.
1. De voorzitter stelt vast welke personen, al dan niet daartoe opgeroepen, als getuige ter terechtzitting zijn verschenen.
2. De verschenen getuigen worden gehoord, tenzij daarvan wordt afgezien met toestemming van de officier van justitie en van de verdachte dan wel op de gronden genoemd in artikel 288, eerste lid, onder b en c.
3. Ten aanzien van de niet verschenen getuigen beveelt de rechtbank:
a. de oproeping, indien de oproeping door de officier van justitie is verzuimd of op de voet van artikel 264, eerste lid, is geweigerd en de verdachte hierom verzoekt;
b. de hernieuwde oproeping, indien de getuige aan de eerdere oproeping geen gevolg heeft gegeven. De rechtbank kan daarbij tevens zijn medebrenging gelasten.
4. Bij het horen van getuigen zijn de artikelen 274 tot en met 276, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
1. De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in artikel 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat:
a. het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen;
b. het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheidstoestand van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting ernstig in gevaar wordt gebracht;
c. redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor het openbaar ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
2. Indien de officier van justitie op de in artikel 264, tweede lid, onder b, genoemde grond heeft geweigerd een door de verdachte opgegeven getuige te doen oproepen of een door de rechtbank gegeven bevel tot oproeping van de getuige ten uitvoer te leggen en ten aanzien van die getuige geen beschikking, bedoeld in artikel 226a, eerste lid is gegeven, stelt de rechtbank de stukken in handen van de rechter-commissaris teneinde de getuige, zo nodig met inachtneming van de artikelen 226c-226f te doen verhoren. In geval van een door de verdachte opgegeven getuige blijft het bepaalde in de vorige volzin buiten toepassing, indien de rechtbank bij met redenen omklede beslissing van oordeel is dat door het achterwege blijven van het verhoor de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad. De officier van justitie dient onmiddellijk nadat de stukken in handen van de rechter-commissaris zijn gesteld, de vordering, bedoeld in artikel 226a, eerste lid, in. Artikel 316 is van overeenkomstige toepassing.
3. De rechtbank kan voorts van de oproeping of hernieuwde oproeping van niet verschenen getuigen afzien, indien de officier van justitie en de verdachte daarmee uitdrukkelijk instemmen.
4. Artikel 226 is van overeenkomstige toepassing.
1. De voorzitter beveelt dat de getuigen zich zullen begeven naar het voor hen bestemde vertrek, met uitzondering van de eerste getuige die zal worden gehoord.
2. Hij kan, gehoord de officier van justitie en de verdachte, de getuige toestaan zich voor het afleggen van zijn verklaring tot een bepaald tijdstip te verwijderen.
3. Hij neemt zo nodig maatregelen om de getuigen te beletten dat zij voor het afleggen van hun verklaring op de terechtzitting
a. zich met elkaar onderhouden dan wel
b. kennis nemen van eerder ter terechtzitting afgelegde verklaringen van andere getuigen en de verdachte.
4. De voorzitter bepaalt met inachtneming van artikel 292, vierde lid, in welke volgorde de getuigen worden gehoord.
1. De voorzitter vraagt de getuige naar zijn naam en voornamen, geboortedatum, woon- of verblijfplaats en zijn beroep; of hij bloed- of aanverwant is van de verdachte en zo ja, in welke graad. Indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd, kan de rechtbank bepalen dat het vragen naar een bepaald gegeven, bedoeld in de vorige volzin, door de voorzitter achterwege zal worden gelaten. De rechtbank neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de onthulling van dit gegeven te voorkomen.
2. De voorzitter beëdigt daarna de getuige dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen. Artikel 216, tweede lid, betreffende de vervanging van de beëdiging door een aanmaning is van overeenkomstige toepassing.
3. De artikelen 217 tot en met 220 zijn van overeenkomstige toepassing.
De getuige moet bij zijn verklaring zo veel mogelijk uitdrukkelijk opgeven wat hij heeft waargenomen en ondervonden en wat zijn redenen van wetenschap zijn.
1. De voorzitter ondervraagt de getuige.
2. Hij geeft daarna de rechters en de officier van justitie de gelegenheid tot het stellen van vragen aan de getuige.
3. Hij stelt de verdachte in de gelegenheid om de getuige te ondervragen en naar aanleiding daarvan tegen de verklaring van die getuige in te brengen wat tot zijn verdediging kan dienen.
4. Indien echter de getuige tijdens het voorbereidende onderzoek nog niet is gehoord en op verzoek van de verdachte is opgeroepen of ter terechtzitting verschenen, wordt hij eerst door de verdachte en daarna door de voorzitter ondervraagd. Het tweede lid is van toepassing.
5. De voorzitter stelt de officier van justitie in de gelegenheid tot het maken van opmerkingen over de ondervraging bedoeld in het vierde lid.
1. De rechtbank kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte beletten dat aan enige vraag, gesteld door de verdachte of diens raadsman of door de officier van justitie, gevolg wordt gegeven.
2. De officier van justitie en de verdachte zijn bevoegd met betrekking tot enige vraag opmerkingen te maken, voordat deze wordt beantwoord.
1. Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wettige grond weigert de gestelde vragen te beantwoorden ofwel de gevorderde eed of belofte weigert af te leggen, beveelt de rechtbank, indien dit voor het onderzoek dringend noodzakelijk is, dat hij in gijzeling zal worden gesteld.
2. Voordat het bevel wordt gegeven, worden de getuige en diens advocaat gehoord over de reden van zijn weigering.
3. Het bevel tot gijzeling is niet langer dan dertig dagen geldig; de rechtbank beveelt tevens op welk tijdstip de getuige opnieuw aan haar wordt voorgeleid. Tegen het bevel is geen rechtsmiddel toegelaten.
4. De rechtbank gelast het ontslag van de getuige uit de gijzeling, zodra hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan of het onderzoek op de terechtzitting is gesloten. Zij is echter bevoegd het ontslag uit de gijzeling in elke stand van het onderzoek te bevelen, ook op verzoek van de getuige. Artikel 223, derde lid, is van toepassing.
5. De artikelen 224 en 225 zijn van toepassing.
1. Indien een getuige verdacht wordt zich op de terechtzitting aan het misdrijf van meineed schuldig te hebben gemaakt, kan de rechtbank dienaangaande onderzoek bevelen.
2. In dat geval maakt de griffier dadelijk proces-verbaal op, dat door de voorzitter, de rechters en hemzelf wordt ondertekend. Het proces-verbaal bevat de verklaring van de getuige.
3. De verklaring van de getuige wordt hem voorgelezen; daarna wordt hem gevraagd of hij bij zijn verklaring volhardt en zo ja, of hij deze wil ondertekenen. Bij gebreke van ondertekening vermeldt het proces-verbaal de weigering of de reden van verhindering.
4. De rechtbank kan het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek bevelen.
5. Het proces-verbaal wordt door de rechtbank in handen gesteld van de officier van justitie.
1. Na het afleggen van zijn verklaring blijft de getuige in de zittingzaal, tenzij de rechtbank, met toestemming van de officier van justitie en de verdachte, hem vergunt zich te verwijderen, zo nodig met het bevel op een te bepalen tijdstip opnieuw aanwezig te zijn.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, is de toestemming van de verdachte niet vereist indien ten aanzien van de getuige het vermoeden bestaat, bedoeld in artikel 290, eerste lid, tweede volzin.
1. De rechtbank kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte getuigen tegenover elkaar stellen.
2. De voorzitter kan, in afwijking van artikel 296, eerste lid, bevelen dat na een afgelegde getuigenis een of meer getuigen de zittingzaal zullen verlaten en dat een of meer van hen opnieuw zullen worden binnengelaten teneinde hetzij afzonderlijk, hetzij in elkaars bijzijn, nogmaals te worden gehoord.
3. De voorzitter kan bevelen dat op gelijke wijze als bedoeld in het tweede lid een of meer verdachten de zittingzaal zullen verlaten, opdat een getuige buiten hun tegenwoordigheid zal worden ondervraagd.
4. In dat geval wordt aan de verdachte onmiddellijk meegedeeld wat buiten zijn aanwezigheid is voorgevallen, waarna het onderzoek kan worden voortgezet.
1. Indien een getuige die tijdens het gerechtelijk vooronderzoek is beëdigd of overeenkomstig artikel 216, tweede lid, aangemaand, is overleden ofwel naar het oordeel van de rechtbank niet op de terechtzitting heeft kunnen verschijnen, zal zijn eerder afgelegde verklaring, mits ter terechtzitting voorgelezen of samengevat, worden aangemerkt als aldaar afgelegd.
2. Ook de verklaring van de getuige die tijdens het gerechtelijk vooronderzoek is beëdigd of overeenkomstig artikel 216, tweede lid, aangemaand, en van wiens verhoor met instemming van de verdachte en de officier van justitie is afgezien en van de getuige die reeds met inachtneming van artikel 226c-226f als bedreigde getuige is verhoord, zullen mits ter terechtzitting voorgelezen of samengevat, worden aangemerkt als aldaar afgelegd.
1. Alle bepalingen in deze titel betreffende getuigen en hun verklaringen zijn ook van toepassing ten aanzien van deskundigen en hun verklaringen, behoudens dat:
1°. de deskundige wordt beëdigd dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen;
2°. artikel 291 niet van toepassing is;
3°. gijzeling niet is toegelaten.
2. De verklaringen en verslagen van deskundigen zijn met redenen omkleed.
3. De deskundigen zijn verplicht de door de rechtbank gevorderde diensten te bewijzen.
4. Van degene die op vordering van het openbaar ministerie door het gerechtshof in welks ressort hij woont, als vaste gerechtelijke deskundige is beëdigd, dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen, wordt terzake van het uitbrengen van een schriftelijk verslag geen nadere eed gevorderd.
1. De voorzitter kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte bepalen dat de vragen met betrekking tot de geestvermogens van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld, en voorts dat de officier van justitie of de raadsman buiten de tegenwoordigheid van de verdachte betreffende diens geestvermogens het woord zal voeren.
2. Na terugkeer van de verdachte in de zittingzaal wordt hem mededeling gedaan van wat tijdens zijn afwezigheid is voorgevallen.
1. Processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken worden op last van de voorzitter, wanneer een van de rechters of de officier van justitie dit verlangt, voorgelezen.
2. Voorlezing heeft ook plaats op verzoek van de verdachte, tenzij de rechtbank ambtshalve of op vordering van de officier van justitie anders beveelt.
3. Indien de verdachte daarom verzoekt, wordt een getuigenverklaring op de terechtzitting voorgelezen teneinde als daar afgelegd te worden aangemerkt.
4. De voorlezing van de stukken kan, tenzij de officier van justitie of de verdachte zich daartegen verzet, worden vervangen door een mondelinge mededeling van de korte inhoud door de voorzitter.
5. Ten bezware van de verdachte wordt geen acht geslagen op stukken, die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het vierde lid is meegedeeld.
Artikel 311 komt te luiden:
1. Nadat de ondervraging van de verdachte heeft plaatsgehad en de aanwezige getuigen en deskundigen zijn gehoord, kan de officier van justitie het woord voeren; hij legt zijn vordering na voorlezing aan de rechtbank over. De vordering omschrijft de straf en maatregel, indien oplegging daarvan wordt geëist; zij vermeldt in dat geval tevens welk strafbaar feit zou zijn begaan. De officier van justitie maakt, voor zover zulks aan de verdachte niet reeds eerder was gebleken, kenbaar of hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, alsmede of daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek, als bedoeld in artikel 126 is ingesteld. Van deze mededeling van de officier van justitie wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aantekening gemaakt.
2. De verdachte kan hierop antwoorden.
3. De officier van justitie kan daarna andermaal het woord voeren.
4. Aan de verdachte wordt op straffe van nietigheid het recht gelaten om het laatst te spreken.
5. De voorzitter kan bepalen dat aan de verdachte, getuigen en deskundigen nieuwe vragen worden gesteld en dat stukken worden voorgelezen. In dat geval kunnen de officier van justitie en de verdachte op de hiervoor vermelde voet, het woord voeren.
Artikel 314 komt te luiden:
1. Indien de telastlegging overeenkomstig artikel 313 is gewijzigd, wordt aan de verdachte door de griffier een gewaarmerkt afschrift van de gewijzigde telastlegging op de terechtzitting verstrekt, tenzij de rechtbank oordeelt dat met de uitreiking van een door de griffier gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen kan worden volstaan. Is tegen de verdachte verstek verleend, dan wordt de gewijzigde telastlegging hem zo spoedig mogelijk betekend.
2. De rechtbank schorst het onderzoek zo nodig voor een bepaalde tijd; met toestemming van de verdachte of de raadsman die op grond van artikel 279, eerste lid, tot de verdediging is toegelaten, kan het onderzoek echter aanstonds of na een korte onderbreking worden voortgezet.
De artikelen 319 tot en met 322 komen te luiden:
1. In alle gevallen waarin het onderzoek wordt onderbroken of voor een bepaalde tijd geschorst, wordt door de voorzitter aan de verdachte, diens raadsman, en aan de tolken, getuigen en deskundigen voor zover zij nog niet op de terechtzitting zijn gehoord, het tijdstip aangezegd, waarop zij bij de hervatting van het onderzoek op de terechtzitting aanwezig moeten zijn. Aan de aanwezige benadeelde partij wordt door de voorzitter het tijdstip aangezegd waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat. De aanzegging geldt als oproeping.
2. De verdachte, raadsman, getuigen, deskundigen en tolken die bij de in het eerste lid bedoelde aanzegging niet op de terechtzitting aanwezig zijn, worden in het geval van schorsing voor de nadere terechtzitting opnieuw opgeroepen. De benadeelde partij die niet bij de aanzegging aanwezig is, wordt eveneens opgeroepen indien de rechtbank daartoe termen aanwezig acht.
3. De rechtbank kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte, getuigen en deskundigen die reeds op de terechtzitting zijn gehoord, en tolken aanwijzen wier tegenwoordigheid bij de nadere behandeling wordt vereist. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie, gehoord de verdachte, toe en willigt het verzoek van de verdachte, gehoord de officier van justitie, in, tenzij zij van oordeel is dat door het afwijzen van de vordering of het niet inwilligen van het verzoek redelijkerwijs noch het openbaar ministerie in de vervolging, noch de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
1. In alle gevallen waarin het onderzoek voor een onbepaalde tijd is geschorst, worden, zodra de oorzaak der schorsing is vervallen, de verdachte, de getuigen, deskundigen en tolken, voor zover zij nog niet ter terechtzitting zijn gehoord, opnieuw opgeroepen. De ter terechtzitting verschenen benadeelde partij wordt eveneens opgeroepen indien de rechtbank daartoe termen aanwezig acht.
2. Artikel 319, derde lid, is van toepassing.
3. Met betrekking tot de oproeping van de verdachte is artikel 265 van overeenkomstige toepassing.
1. In alle gevallen waarin na schorsing het onderzoek wordt hervat, kunnen nieuwe nog niet eerder opgeroepen of gehoorde tolken, getuigen en deskundigen worden opgeroepen overeenkomstig de artikelen 260, eerste lid, en 263.
2. Artikel 260, tweede lid, en 287, tweede lid, vinden overeenkomstige toepassing.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 280, tweede en derde lid, wordt in alle gevallen waarin de schorsing van het onderzoek is bevolen, het onderzoek in de zaak op de nadere terechtzitting hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip der schorsing bevond.
2. De rechtbank is ook bij toepassing van het eerste lid bevoegd te bevelen dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen.
3. In het geval dat het onderzoek opnieuw wordt aangevangen, wordt de verklaring van een getuige die bij het voorgaand onderzoek is gehoord, mits op de nadere terechtzitting voorgelezen en met instemming van de officier van justitie en de verdachte, als aldaar afgelegd aangemerkt.
Dit geldt niet indien de rechtbank ambtshalve voor de schorsing van het onderzoek getuigen en deskundigen die reeds ter terechtzitting zijn gehoord, heeft aangewezen, wier tegenwoordigheid bij de nadere behandeling wordt vereist.
4. Het vereiste van instemming, bedoeld in het derde lid, geldt niet ten aanzien van de verklaring van een getuige die
1°. is overleden,
2°. naar het oordeel van de rechtbank niet op de nadere terechtzitting heeft kunnen verschijnen,
3°. weigert op de nadere terechtzitting een verklaring af te leggen.
Artikel 325 komt te luiden:
Voor de sluiting van het onderzoek vraagt de voorzitter aan de verdachte die op de terechtzitting door een tolk is bijgestaan of hij bij de uitspraak die niet aanstonds wordt gedaan, aanwezig zal zijn. Indien de verdachte verklaart niet aanwezig te zullen zijn, blijft de oproeping van de tolk voor de uitspraak achterwege. Indien de verdachte verklaart wel aanwezig te zullen zijn, zegt de voorzitter de tolk de datum en het tijdstip van de uitspraak aan; de aanzegging geldt als oproeping.
Artikel 331 komt te luiden:
1. Elke bevoegdheid van de verdachte die bij deze Titel is toegekend, komt ook toe aan de raadsman die de ter terechtzitting aanwezige verdachte bijstaat ofwel op grond van artikel 279, eerste lid, tot verdediging van de afwezige verdachte is toegelaten.
2. In alle gevallen waarin bij deze Titel de toestemming of het horen van de verdachte of diens raadsman wordt gevorderd, geldt dit alleen ten opzichte van de op de terechtzitting aanwezige verdachte of diens raadsman.
Artikel 334 wordt als volgt gewijzigd:
a. een nieuw tweede lid wordt ingevoegd, dat luidt:
2. Indien de benadeelde partij de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, kan zij een tolk naar de terechtzitting mede brengen ten einde haar aldaar bij te staan.
b. het tweede lid wordt vernummerd tot het derde lid en komt te luiden:
3. De benadeelde partij of degene die haar bijstaat kan aan de getuigen en deskundigen vragen stellen, doch alleen betreffende haar vordering tot schadevergoeding.
c. het derde lid wordt vernummerd tot het vierde lid.
Artikel 362 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het vonnis wordt uitgesproken in een openbare zitting der rechtbank. De officier van justitie en de griffier zijn hierbij aanwezig.
b. Ingevoegd wordt een derde lid dat luidt:
3. Voor de verdachte die zich tijdens het onderzoek ter terechtzitting door een tolk heeft laten bijstaan en die bij de uitspraak aanwezig is, wordt de uitspraak vertolkt.
Artikel 364 komt te luiden:
1. Indien de verdachte bij het uitspreken van het vonnis tegenwoordig is, geeft de voorzitter hem mondeling kennis van het rechtsmiddel dat tegen het vonnis openstaat, en van de termijn, waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend.
2. De verdachte die niet op de terechtzitting aanwezig is, kan na kennisneming van de uitspraak zijn raadsman machtigen af te zien van het instellen van een rechtsmiddel.
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 257 wordt als volgt gewijzigd:
De zinsnede «de ondervraging bedoeld in artikel 278» komt te luiden: de ondervraging bedoeld in artikel 273, eerste lid,.
Artikel 315 wordt als volgt gewijzigd:
Het tweede lid komt te luiden:
2. Artikel 288, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het bevel tot oproeping van getuigen en deskundigen, als bedoeld in het eerste lid en het daarbij gevoegde bevel tot medebrenging.
Artikel 360 wordt als volgt gewijzigd:
In het eerste lid wordt «artikel 284, eerste lid, tweede en derde volzin,» vervangen door: artikel 290, eerste lid, tweede en derde volzin,.
Artikel 370 wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede lid wordt de laatste volzin vervangen door:
Artikel 279, eerste lid, blijft in dit geval buiten toepassing.
Artikel 377 wordt als volgt gewijzigd:
De zinsnede «stukken vermeld in artikel 297,» wordt vervangen door: stukken vermeld in artikel 301.
Artikel 392 wordt als volgt gewijzigd:
In het eerste lid wordt «artikel 271 betreffende het verstek» vervangen door: artikel 280, eerste lid, betreffende het verstek.
Artikel 398 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de bepaling onder 4° wordt de zinsnede «artikel 293» vervangen door: artikel 295.
b. De bepaling onder 5° komt te luiden:
Tenzij de ter terechtzitting verschenen verdachte of zijn aldaar aanwezige raadsman voorlezing of mededeling van de korte inhoud van bepaald aangeduide stukken verlangt, kan de kantonrechter in plaats van de voorlezing van de processen-verbaal, de verslagen van deskundigen of andere stukken vermeld in artikel 301, gelasten dat in het proces-verbaal van de terechtzitting wordt aangetekend dat die stukken zijn overgelegd; daarop mag ook ten bezware van de verdachte acht worden geslagen.
Artikel 402 wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede lid wordt de zinsnede «met toepassing van artikel 277» vervangen door: met toepassing van artikel 281.
Artikel 414 wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede lid wordt de zinsnede «De artikelen 263, tweede tot en met vijfde lid,» vervangen door: De artikelen 263, tweede en derde lid.
Artikel 415 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 415 komt te luiden:
Artikel 418 wordt als volgt gewijzigd:
De zinsnede «artikel 322, tweede lid» wordt vervangen door: artikel 322, derde lid.
Artikel 419 wordt als volgt gewijzigd:
De zinsnede «In geval van artikel 293» wordt vervangen door: In geval van artikel 295.
Artikel 420 wordt als volgt gewijzigd:
De zinsnede «In de gevallen van artikel 293» wordt vervangen door: In de gevallen van artikel 295.
Artikel 497 wordt als volgt gewijzigd:
De zinsnede «artikel 292» wordt vervangen door: artikel 300.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Uitgegeven de tweeëntwintigste januari 1998
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1995/96, 1996/97, 24 692.
Handelingen II 1996/97, blz. 4423–4434; 4500–4512; 4551.
Kamerstukken I, 1996/97, 24 692 (228, 228a, 228b); 1997/98, 24 692 (102, 102a, 102b).
Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 13 januari 1998.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-33.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.