Besluit van 6 mei 1998, houdende wijziging van het Besluit gebruik sera en entstoffen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 maart 1998, No. J. 982693, Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 3, onderdeel f, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 9 april 1998, No. W11.98.0111);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 24 april 1998, No. J. 983936, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit gebruik sera en entstoffen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, wordt de zinsnede «tegen de krachtens artikel 15, eerste lid, van de wet aangewezen besmettelijke dierziekten» vervangen door: tegen de krachtens artikel 15, eerste lid, van de wet aangewezen besmettelijke dierziekten dan wel tegen andere, bij ministeriële regeling aangewezen besmettelijke dierziekten.

B

In artikel 3 wordt de zinsnede «de in Bijlage A, lijsten I en II, van richtlijn 91/67/EEG genoemde visziekten» vervangen door: de in Bijlage A, lijsten I en II, van richtlijn 91/67/EEG genoemde visziekten dan wel tegen andere, bij ministeriële regeling aangewezen besmettelijke dierziekten,.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 mei 1998

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de negende juni 1998

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal

NOTA VAN TOELICHTING

Ingevolge het Besluit gebruik sera en entstoffen is het gebruik van levende entstoffen en niet-levende entstoffen verboden dan wel worden aan het gebruik daarvan beperkingen gesteld. Deze verboden en beperkingen zijn voor levende entstoffen gerelateerd aan dierziekten die krachtens artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) zijn aangewezen en voor niet-levende entstoffen aan dierziekten waarvoor EU-bestrijdingsrichtlijnen gelden: mond- en klauwzeer, varkenspest, paardenpest, aviaire influenza, de in bijlage I van richtlijn nr. 92/119/EEG (PbEG 1993, L 62) genoemde dierziekten alsmede de in bijlage A, lijsten I en II, van richtlijn nr. 91/67/EEG (PbEG L 46) genoemde visziekten.

Met de onderhavige wijziging van het Besluit gebruik sera en entstoffen worden besmettelijke dierziekten waarvoor geen EU-bestrijdingsrichtlijnen gelden en die niet krachtens artikel 15 van de GWWD zijn aangewezen onder de reikwijdte van het Besluit gebruik sera en entstoffen gebracht, voorzover zij bij ministeriële regeling zijn aangewezen. Bijgevolg gelden ingevolge de onderhavige wijziging van het Besluit gebruik sera en entstoffen de verboden en beperkingen met betrekking tot het gebruik van levende entstoffen en niet-levende entstoffen ook ten aanzien van deze besmettelijke dierziekten, voorzover zij bij ministeriële regeling zijn aangewezen. Dit is noodzakelijk om de uitvoering van nationale dierziektebestrijdingsprogramma`s mogelijk te maken. Deze programma`s betreffen dierziekten waarvoor geen EU-bestrijdingsrichtlijnen gelden en die niet krachtens artikel 15, eerste lid, van de GWWD zijn aangewezen omdat het stadium van de uitroeiing van de betreffende ziekte en de gevolgen daarvan niet de maatregelen van afdeling 3 van hoofdstuk 2 van de GWWD rechtvaardigen. Voor een doelmatige uitvoering van deze programma`s is het echter in de beginfase noodzakelijk dat tegen de door de betreffende programma`s bestreken dierziekten vaccins worden gehanteerd die bepaalde antistoffen opwekken welke te onderscheiden zijn van de antistoffen die ontstaan na een infectie met het veldvirus van de betreffende dierziekte. Door het gebruik van dergelijke vaccins kunnen gevaccineerde dieren worden onderscheiden van dieren die geïnfecteerd zijn met het betrokken veldvirus en kunnen de vorderingen van het bestrijdingsprogramma worden gevolgd. Bijgevolg kan het moment waarop het veldvirus is verdwenen worden geconstateerd.

De constatering dat het veldvirus is verdwenen, is mede van belang in het kader van artikel 10 van richtlijn nr. 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/12/EG (PbEG L109) op grond waarvan Lid-Staten door de Europese Commissie vrij van de in bijlage E, lijst II, van de richtlijn genoemde dierziekten kunnen worden verklaard. Het betreffen de ziekte van Aujeszky, Infectieuze boviene rhinotracheïtis, Brucella suis-infectie en Transmissible Gastro Enteritis. Het staat de Lid-Staten vrij om deze ziekten al dan niet door middel van nationale bestrijdingsprogramma's te bestrijden. Wanneer Lid-Staten vrij van een of meerdere van deze dierziekten zijn verklaard, kunnen zij ingevolge beschikkingen van de Europese Commissie aanvullende garanties tegen de betreffende ziekten eisen met betrekking tot de import van runderen en varkens uit andere Lid-Staten. Het betreffen eisen die additioneel zijn aan de eisen die ingevolge richtlijn nr. 64/432/EEG gelden ter zake van het intracommunautaire handelsverkeer. Veelal dient extra bloedonderzoek op de te exporteren dieren te worden verricht. Dergelijke additionele eisen gelden niet ten aanzien van runderen en varkens die worden geëxporteerd uit een Lid-Staat die zelf ook vrij is van de betreffende dierziekte.

Het Besluit gebruik sera en entstoffen vormt het kader op grond waarvan aan entstoffen nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, zoals het opwekken van antistoffen welke te onderscheiden zijn van de antistoffen die ontstaan na een infectie met het veldvirus van een bepaalde dierziekte. Op grond van de onderhavige wijziging van het Besluit gebruik sera en entstoffen is het mogelijk nadere voorwaarden te stellen aan entstoffen tegen dierziekten die niet krachtens artikel 15 van de GWWD zijn aangewezen en waarvoor geen EU-bestrijdingsrichtlijnen gelden, voorzover zij bij ministeriële regeling zijn aangewezen. Van deze mogelijkheid zal gebruik kunnen worden gemaakt ten aanzien van de dierziekten die worden vermeld in bijlage E, lijst II, van richtlijn nr. 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/12/EG. De aanwijzing van dierziekten is evenwel niet beperkt tot de in bijlage E, lijst II, richtlijn nr. 64/432/EEG genoemde dierziekten, aangezien het niet kan worden uitgesloten dat naast deze dierziekten er met betrekking tot andere dierziekten behoefte bestaat om in het kader van de verbetering van de diergezondheidssituatie in Nederland een bestrijdingsprogramma uit te voeren en het in dat verband wenselijk is om het gebruik van entstoffen te beperken tot entstoffen die antistoffen opwekken welke te onderscheiden zijn van de antistoffen die ontstaan na een infectie met het veldvirus van de betreffende dierziekte. Dergelijke bestrijdingsprogramma's worden geïnitieerd en uitgevoerd door de productschappen Vee, Vlees en Eieren dan wel door het Gemeenschappelijk lichaam diergezondheid en -kwaliteit, dat door de productschappen is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van belangen. Het stellen van beperkingen aan het gebruik van entstoffen behoort evenwel niet tot de bevoegdheden van de publieke bedrijfsorganisatie. Het Besluit gebruik sera en entstoffen vormt daarvoor het kader. Ter ondersteuning van de dierziektebestrijdingsprogramma`s wordt het Besluit gebruik sera en entstoffen in bovenvermelde zin gewijzigd.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1997, 750.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven