Besluit van 14 mei 1998, houdende toevoeging van de categorie vluchtelingen aan de verdeelmaatstaf minderheden en enkele andere aanpassingen van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mw. A.G.M. van de Vondervoort, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën van 8 september 1997, kenmerk FO97/U1422;

Gelet op artikel 8 van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 3 november 1997, no. W04.97.0594);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mw. A.G.M. van de Vondervoort, mede namens de Staatssecretaris van Financiën van 27 april 1998, kenmerk FO97/1854;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De verdeelmaatstaven die zijn vermeld in de tabelregels 1, 6, 10, 11, 14, 15, 16, 19 en 25 van bijlage 2 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet1 worden vervangen door de desbetreffende maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn opgenomen.

Artikel 2

Voor elke gemeente waarvan de grenzen na 1 januari 1995 niet zijn gewijzigd, wordt, indien binnen het grondgebied van de gemeente op 1 januari 1995 tenminste één historische kern en één bewoond oord was gelegen, voor de uitkeringsjaren 1997 en 1998 het historisch aantal woningen, in afwijking van tabelregel 25 van bijlage 2 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet zoals deze is gewijzigd door dit besluit, bepaald als de som van het historisch aantal woningen in de bewoonde oorden van de gemeente.

Artikel 3

Voor elke gemeente waarvan de grenzen na 1 januari 1995 zijn gewijzigd en die na die wijziging blijft voortbestaan dan wel wordt ingesteld, wordt, indien binnen het grondgebied van deze gemeente, dan wel van één of meer gemeenten waarvan na 1 januari 1995 delen naar die gemeente zijn overgegaan, op 1 januari 1995 tenminste één historische kern en één bewoond oord was gelegen, voor de uitkeringsjaren 1997 en 1998 het historisch aantal woningen, in afwijking van tabelregel 25 van bijlage 2 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet zoals deze is gewijzigd door dit besluit, bepaald als de som van het historisch aantal woningen in de bewoonde oorden van de gemeente waarop, zonder de wijziging van de grenzen van de gemeente, tabelregel 25 van bijlage 2 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet zoals deze is gewijzigd door dit besluit, dan wel artikel 2 van toepassing zou zijn geweest.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 14 mei 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de vierde juni 1998

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 1 VAN HET BESLUIT VAN 14 MEI 1998, HOUDENDE TOEVOEGING VAN DE CATEGORIE VLUCHTELINGEN AAN DE VERDEELMAATSTAF MINDERHEDEN EN ENKELE ANDERE AANPASSINGEN VAN DE VERDEELMAATSTAVEN VAN HET GEMEENTEFONDS

Nr.VerdeelmaatstafBronPeildatum
1Het gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden, bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken, in de gemeente, neerwaarts afgerond op miljoenen guldens, gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Correctie vindt plaats door de waarden van woningen voor 80% en de waarden van niet-woningen voor 70% mee te tellen. Niet meegeteld worden: 1. de waarden die op grond van de artikelen 220d en 305a van de Gemeentewet buiten aanmerking gelaten worden; 2. de waarden van onroerende zaken ten aanzien waarvan op grond van artikel 243 van de Gemeentewet dan wel op grond van rechtstreeks werkende internationale overeenkomsten vrijstelling is verleend.CBS 
    
6Het aantal huishoudens in de gemeente, waarvan het inkomen groter is dan inkomensgrens a en niet groter is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.CBSDe meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde inkomensstatistiek
    
10Het totaal van de volgende aantallen personen: 1. het aantal personen, bedoeld in maatstaf 7; 2. het aantal personen waarvoor de gemeente een geldelijke bijdrage van het Rijk ontvangt in het kader van de Rijksbijdrageregeling Banenpools of de Jeugdwerkgarantiewet; 3. het aantal personen dat ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening in een dienstbetrekking tot de gemeente staat; 4. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Algemene militaire pensioenwet; 5. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; 6. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds. Bij de bepaling van de aantallen, bedoeld in de onderdelen 4 tot en met 6, worden alleen invaliditeitsuitkeringen geteld, aan personen jonger dan 65 jaar.Onderdeel 1: CBS Onderdelen 2 en 3: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Onderdeel 4: Onze Minister van Defensie Onderdeel 5: het Landelijk instituut sociale verzekeringen Onderdeel 6: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
    
11Het totaal van het aantal inwoners van de gemeente dat geboren is in Suriname, de Nederlandse Antillen, Aruba, Turkije of Marokko, of waarvan een ouder in een van die landen is geboren, vermeerderd met het aantal inwoners met een vergunning krachtens artikel 9 van de Vreemdelingenwet, zonder beperking, dan wel gerechtigd krachtens artikel 10 van de Vreemdelingenwet, dat afkomstig is uit bij ministeriële regeling aan te wijzen landen van herkomst. Een totaal kleiner dan 25 wordt op 0 vastgesteld.CBS 
    
14Het gecorrigeerd aantal leerlingen dat in de gemeente een van de volgende vormen van onderwijs volgt: 1. speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, voor zover het onderwijs betreft als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder i, l en o, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs; 2. speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, voor zover het de overige vormen van dit onderwijs betreft; 3. voortgezet onderwijs voor zover het onderwijs betreft als bedoeld in artikel 5, onder a tot en met c, van de Wet op het voortgezet onderwijs. Correctie voor het uitkeringsjaar 1997 vindt plaats door het aantal leerlingen dat het onderwijs, bedoeld onder 1, 2 of 3 volgt, te vermenigvuldigen met respectievelijk 1,97; 3,44 en 0,67 en deze producten op te tellen. Voor het uitkeringsjaar 1998 en volgende jaren wordt de correctiefactor 0,67 verhoogd tot 0,73.Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en WetenschappenHet meest recente, in het jaar vóór het uitkeringsjaar vastgestelde aantal leerlingen
    
15Het aantal hectaren land en binnenwater in de gemeente. Het IJsselmeer wordt niet als binnenwater geteld.CBS 
    
16Het aantal hectaren buitenwater in de gemeente. Het aantal bedraagt maximaal 10 000. Het IJsselmeer wordt als buitenwater geteld.CBS 
    
19Voor de gemeenten, bedoeld in maatstaf 17: het product van de hierna genoemde aantallen, gedeeld door 10 000. 1. De in maatstaf 17 bedoelde factor verminderd met 0,25. 2. Het aantal hectaren land omgezet in vierkante meters, verminderd met het gecorrigeerde grondoppervlak, bedoeld in maatstaf 20.Hectaren land: CBS 
    
25Voor de gemeente, waarin bewoonde oorden zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 24, waarbij in de bewoonde oorden historische kernen zijn gelegen met een grondoppervlak van tenminste 5 hectaren als bedoeld in maatstaf 22: het historisch aantal woningen in deze bewoonde oorden.  

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Juridische vormgeving

Per 1 januari 1997 is de nieuwe Financiële-verhoudingswet (Fvw) in werking getreden. Daarin is onder meer geregeld de instelling van het gemeentefonds en de algemene eisen waaraan de verdeling en de maatstaven van de algemene uitkering moeten voldoen. Om het verdeelstelsel flexibel te houden zijn de hoofdstructuur en de uitgangspunten in de wet geregeld. Na de eerste vaststelling in de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet (IFvw) zullen de verdeelmaatstaven in het vervolg in een algemene maatregel van bestuur worden geregeld. Voor een uitgebreide beschouwing omtrent dit nieuwe stelsel wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Fvw en memorie van toelichting bij de IFvw.

Dit besluit berust op artikel 8, derde lid, van de Fvw, dat de fondsbeheerders in beginsel de opdracht geeft om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen welke verdeelmaatstaven worden gehanteerd en hoe deze worden gehanteerd, binnen de kaders van het eerste en tweede lid van dat artikel. Het onderhavige besluit bevat de tweede bepaling van enkele verdeelmaatstaven en regelt de toevoeging van de categorie vluchtelingen aan de verdeelmaatstaf minderheden van het gemeentefonds alsmede enkele aanpassingen in de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds, zoals deze nu voor de eerste maal geregeld zijn in bijlage 2 van de IFvw .

Tijdens de parlementaire behandeling van de Fvw is reeds door ons aangekondigd dat in de loop van 1997 een algemene maatregel van bestuur in procedure zal worden gebracht die strekt tot aanpassing van enkele verdeelmaatstaven van het gemeentefonds met ingang van het uitkeringsjaar 1997. Aangezien aan deze maatregel een zogenoemde «voorhangprocedure» is verbonden, is de betrokkenheid van de Staten-Generaal bij de vaststelling van de verdeelmaatstaven gewaarborgd. Ingevolge artikel 8, vierde lid, van de Fvw dient de maatregel niet eerder in werking te treden dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. In een dergelijk geval van gecontroleerde delegatie is het wenselijk het tijdstip van inwerkingtreding bij koninklijk besluit te bepalen. Het ligt in de bedoeling dat dit besluit zal worden toegepast met ingang van het uitkeringsjaar 1997.

Wij hebben er niet voor gekozen om de verdeelmaatstaven integraal in een algemene maatregel van bestuur op te nemen. Zo kort na de invoering van de wet ligt dit niet voor de hand. De aanpassingen zijn bovendien voornamelijk van technische aard. Wel hebben wij het voornemen om de verdeelmaatstaven na enkele wijzigingen integraal op te nemen in het Besluit financiële verhouding.

Verdeelmaatstaf minderheden

Tijdens de parlementaire behandeling van de Fvw is uitvoerig stilgestaan bij de definitie van de verdeelmaatstaf minderheden van het gemeentefonds. De definitie van deze maatstaf sluit beleidsmatig grotendeels aan bij de prioriteitskeuze uit de doelgroepen van het gevoerde kabinetsbeleid voor minderheden, zoals wordt gehanteerd in de Contourennota «Integratiebeleid etnische minderheden» (kamerstukken II, 1993/94, 23 684, nr. 2). Tot die prioriteitskeuze behoren ook de vluchtelingen. Desalniettemin is deze categorie aanvankelijk buiten de definitie van de maatstaf gehouden, omdat het nog niet mogelijk was het aantal vluchtelingen per gemeente te tellen. Steeds hebben wij aangegeven dat wij de vluchtelingen zouden gaan meetellen, zodra daartoe statistisch de mogelijkheid zou bestaan. In de parlementaire behandeling van de Fvw heeft ook de kamer aangegeven deze lijn te steunen.

Inmiddels telt het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) op basis van de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) ook vluchtelingen. Dit besluit regelt dat deze categorie aan de definitie van de maatstaf minderheden wordt toegevoegd. De vluchtelingengegevens over het jaar 1997 worden door het CBS niet geschikt geacht voor publikatie. Voor de volumegegevens voor 1997 baseren wij ons op deze cijfers, omdat er voor 1997 geen betere cijfers beschikbaar zijn. Naar verwachting zal de kwaliteit van de CBS-cijfers toenemen en zal het CBS de cijfers in de toekomst wel publiceren. Of dit al voor de cijfers van 1998 het geval zal zijn is onzeker. Indien dat niet het geval is zullen wij ons ook voor 1998 baseren op de ongepubliceerde gegevens, zoals wij die van het CBS betrekken.

In de GBA zijn de volgens het hierboven beschreven beleid bedoelde categorieën vreemdelingen met een A-status en vreemdelingen met een vergunning tot verblijf, zonder beperking (VTV-status) opgenomen onder code 11 van de verblijfstiteltabel. Echter, onder code 11 vallen ook houders van vestigingsvergunningen, die niet behoren tot de in de Contourennota «Integratiebeleid etnische minderheden» bedoelde doelgroep vluchtelingen. Er zijn namelijk nogal wat vreemdelingen, die zich in Nederland hebben gevestigd en die afkomstig zijn uit geïndustrialiseerde, vaak West-Europese landen, zoals België en Duitsland. De GBA geeft echter vooralsnog geen nadere specificatie.

Daarom hebben wij ervoor gekozen om vooralsnog alleen personen uit bepaalde landen van herkomst mee te tellen in de definitie. Wij zijn daarbij als volgt te werk gegaan. Wij hebben als uitgangspunt genomen de aantallen vreemdelingen aan wie in de afgelopen jaren A- of VTV-statussen zijn verleend. Op basis daarvan zijn de landen bepaald, van waaruit de meeste van deze vreemdelingen afkomstig waren. Bij de categorie vluchtelingen van de definitie van de maatstaf minderheden beperken wij ons vervolgens tot personen uit die landen van herkomst. Deze landen van herkomst worden bij ministeriële regeling aangewezen. De lijst van relevante landen kan in de loop van de tijd immers wijzigen. Deze benadering, waarbij alleen personen uit de belangrijkste vreemdelingenlanden meetellen, sluit aan bij het globale karakter van het verdeelstelsel.

Verdeelmaatstaf laag inkomen

Tijdens de parlementaire behandeling van de Fvw is tevens aangekondigd dat het begrip inkomenstrekkers in de definitie van de verdeelmaatstaf laag inkomen zal worden vervangen door het begrip huishoudens. Ook deze wijziging wordt in dit besluit geregeld. Deze omzetting heeft te maken met het feit dat het begrip huishouden in statistieken in het algemeen een meer gebruikelijke eenheid is. Bovendien kleven er bezwaren aan het begrip «inkomenstrekker». Zo worden gehuwden door het CBS als één inkomenstrekker geteld en samenwonenden als twee.

Aanvankelijk was het de bedoeling deze omzetting reeds door te voeren met ingang van het uitkeringsjaar 1997. Aangezien echter die omzetting tot een meer omvangrijke wijziging van de verdeling van de algemene uitkering leidt, moeten de gemeenten daarvan tijdig in kennis worden gesteld. Om die reden willen wij de omzetting pas met ingang van het uitkeringsjaar 1998 realiseren.

Voor het uitkeringsjaar 1997 wordt gerekend met de inkomensgegevens uit de Inkomensstatistiek 1994 (de meest recente), maar dan op basis van het begrip inkomenstrekkers.

Overige aanpassingen

Deze algemene maatregel van bestuur benutten wij tevens om enkele technische onvolkomenheden in de definitie van enkele verdeelmaatstaven te herstellen, inclusief een tijdelijke regeling. Voor een toelichting op deze aanpassingen wordt verwezen naar de onderstaande artikelsgewijze toelichting.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel wordt geregeld welke verdeelmaatstaven van het gemeentefonds, zoals deze zijn opgenomen in de IFvw, worden gewijzigd. Omwille van een inzichtelijke presentatie zijn de wijzigingen van de verdeelmaatstaven samengebracht in een tabel, die is opgenomen in de bijlage.

Maatstaf 1: Onroerende zaakbelastingen (OZB)

De veranderingen in deze maatstaf betreffen op de eerste plaats de afronding van de gegevens. Om onduidelijkheid hierover te voorkomen wordt bij de berekening van de OZB-belastingcapaciteit het totaal van de vastgestelde waarden, bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken, in de gemeente neerwaarts afgerond op miljoenen guldens.

Op de tweede plaats is in de definitie van de maatstaf toegevoegd dat ook vrijstellingen op grond van rechtstreeks werkende internationale overeenkomsten buiten de berekening van de belastingcapaciteit worden gehouden, aangezien ook deze een inbreuk maken op de gemeentelijke belastingcapaciteit.

Maatstaf 6: Inkomenstrekkers met een laag inkomen

Verwezen wordt naar het algemeen deel van de toelichting.

Maatstaf 10: Uitkeringsontvangers

De Gemeenschappelijke Medische Dienst is per 1-3-1997 opgegaan in het Landelijk instituut sociale verzekeringen (LISV). De bron voor het aantal personen dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) dient derhalve aldus te worden gewijzigd.

Door de Wet privatisering Algemene burgerlijke pensioenwet is een WAO-conforme regeling voor het overheidspersoneel van toepassing. Met ingang van 1-1-1996 zijn ook invaliditeitsuitkeringen aan overheidspersoneel begrepen in de bovengenoemde telling van het LISV. Onderdeel 4 kan daardoor vervallen. De onderdelen 5 tot en met 7 worden vernummerd tot 4 tot en met 6.

Maatstaf 11: Minderheden

Uit de huidige omschrijving van de onderhavige maatstaf blijkt niet duidelijk of de ondergrens van 25 per groep geldt of in totaal, zoals is bedoeld. Om onduidelijkheid hierover op te heffen is de definitie aangepast: de ondergrens geldt voor het totaal aantal personen van de verschillende groepen.

Met ingang van 1997 zullen ook vreemdelingen met de zogenoemde A-status en vreemdelingen met vergunning tot verblijf (VTV-status) onderdeel gaan uitmaken van de maatstaf minderheden, voorzover zij afkomstig zijn uit bij ministeriële regeling te bepalen landen van herkomst. Zie ook het algemeen deel van de toelichting.

Maatstaf 14: Leerlingen

De in de definitie opgenomen correctiefactoren zijn onder meer gebaseerd op het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs – minder duur –, het speciaal onderwijs – duur – respectievelijk het voortgezet onderwijs. De getallen dienen te worden geactualiseerd naar de peildatum van 1 juli 1996. In de IFvw was nog uitgegaan van een eerdere stand. Het verschil tussen 1997 en latere jaren van het gewicht voor leerlingen in het voortgezet onderwijs houdt verband met het in 1997 nog voor rijksrekening houden van de verzekering voortgezet onderwijs.

Maatstaf 15: Land en binnenwater

De peildatum die bij deze maatstaf is vermeld, vervalt. In de praktijk worden de gegevens ontleend aan de CBS-publicatie «Bevolking der gemeenten in Nederland op 1 januari». Deze publicatie verschijnt jaarlijks. De hierin verwerkte oppervlaktecijfers zijn echter wel gebaseerd op de meest recente vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek. Voor een beperkt aantal gemeenten (kustgemeenten en/of gemeenten aan het IJsselmeer) wordt vooralsnog uitgegaan van andere gegevens dan de gegevens die zijn opgenomen in de genoemde publicatie. Die andere gegevens worden eveneens door het CBS geleverd en berusten op specifieke afspraken tussen de fondsbeheerders en het CBS over de te hanteren meetregels voor de oppervlakte land, binnenwater en buitenwater. Deze meetregels zullen worden opgenomen in de Regeling meet- en rekenregels verdeelmaatstaven gemeentefonds.

Maatstaf 16: Buitenwater

Zie toelichting maatstaf 15.

Maatstaf 19: Riool in slechte bodem buitengebied

Abusievelijk is in maatstaf 19 een relatie gelegd met maatstaf 15. Als gevolg hiervan zou het gehele gebied buiten de bebouwde kom meetellen voor de bepaling van de uitkomst. Het aantal hectaren binnenwater behoort evenwel niet te worden meegeteld; alleen het aantal hectaren land buiten de bebouwde kom is relevant. Voorts is verzuimd weer te geven dat de oppervlakte in hectaren omgezet dient te worden in vierkante meters. Deze ommissie wordt nu hersteld.

Maatstaf 25: Bewoonde oorden en historische kernen

De huidige omschrijving bij verdeelmaatstaf 25, zoals deze in bijlage 2 van de IFvw is opgenomen, behoeft verbetering. De begrippen bewoond oord en historische kern zijn in die tekst per abuis verwisseld. In de aangepaste tekst komt voorts ook beter dan voorheen tot uitdrukking dat de verdeelmaatstaf bedoeld is voor bewoonde oorden met een historische kern van tenminste 5 hectaren aangezien er bij deze kernen sprake is van een cumulatie van kosten. Zie de toelichting bij maatstaf 20 (oude nummering): Bewoonde oorden 1930 en historische kernen, kamerstukken II 1995/96, 24 552, nr. 3, blz. 49.

Artikelen 2 en 3

De artikelen 2 en 3 zijn bedoeld als overgangsmaatregel in verband met het volgende. In de eerste maanden van de uitvoering van het nieuwe verdeelstelsel is ons gebleken, dat er verschil bestaat tussen de in de wet opgenomen definitie van de maatstaf bewoonde oorden en historische kernen en de bij de berekening van de suppletiebedragen gehanteerde volumegegevens. De bedoeling van de maatstaf is om alleen het historisch aantal woningen te tellen, dat gelegen is in een bewoond oord, waarin tevens een historische kern is gelegen. Bij de tellingen (naar de gemeentelijke indeling 1995) is ook het historisch aantal woningen meegeteld, dat in bewoonde oorden is gelegen zonder een historische kern. Dat is gebeurd in gevallen, waar het bewoonde oord en de historische kern niet dezelfde zijn. Met andere woorden het historisch aantal woningen is vastgesteld op het niveau van de gemeente en niet op het niveau van de kernen.

Voor gemeenten waar dit zich voordoet, is uitgegaan van een hoger historisch aantal woningen in bewoonde oorden met een historische kern dan volgens de definitie in 1930 feitelijk aanwezig waren. De hoogte van hun nieuwe algemene uitkering is daardoor te hoog geraamd, en dus zijn de suppletiebedragen voor deze gemeenten te laag vastgesteld.

Wanneer wij voor het berekenen van de algemene uitkering voor 1997 en volgende jaren zonder meer de nieuwe volumegegevens, op basis van de juiste combinatie bewoond oord én historische kern, zouden toepassen, zouden deze gemeenten als gevolg van de verkeerde berekening in een nadeliger positie komen te verkeren. Dit achten wij ongewenst.

Om die reden wordt tijdelijk, voor de jaren 1997 en 1998, bij de berekening van de algemene uitkering uitgegaan van het aanvankelijk gehanteerde uitgangspunt. In de artikelen 2 en 3 wordt de definitie van de maatstaf daarop toegesneden. De gemeenten krijgen aldus twee jaar lang een hogere uitkering dan waarop zij volgens het nieuwe verdeelstelsel eigenlijk recht zouden hebben; daarmee is het tekortschietende suppletiebedrag globaal genomen gecompenseerd.

In artikel 3 wordt de overgangsmaatregel uit artikel 2 als het ware vastgezet op de gemeentelijke indeling van 1995. Daarmee wordt voorkomen dat bij samenvoeging van een gemeente met een historische kern en met een of meer bewoonde oorden 1930 met een gemeente met alleen bewoonde oorden 1930 voor de nieuwe gemeente in 1997 en 1998 het historisch aantal woningen uit al deze bewoonde oorden gaan meetellen.

Artikel 4

Dit artikel geeft aan dat het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit bij koninklijk besluit zal worden bepaald.

Het ligt in de bedoeling dat dit besluit zal worden toegepast met ingang van het uitkeringsjaar 1997. De terugwerkende kracht is geen probleem omdat de aanpassingen, met uitzondering van de verdeelmaatstaf laag inkomen (deze wijziging zal dan ook pas met ingang van het uitkeringsjaar 1998 worden gerealiseerd), geen wijziging brengen in de verdeling van de algemene uitkering. Voorts zijn de gemeenten door circulaires op de hoogte gesteld van deze wijzigingen.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1996, 577, gewijzigd bij besluit van 5 augustus 1977, Stb. 526.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 juli 1998, nr. 130.

Naar boven