Besluit van 26 mei 1998, houdende inwerkingtreding van de wet van 26 maart 1998, houdende regels inzake gemeenschappelijke wisselkoersarrangementen van de euro, alsmede enkele wijzigingen van enkele andere wetten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Financiën van 15 mei 1998, WJB 98/601 M;

Gelet op artikel 8 van de Wet van 26 maart 1998, houdende regels inzake gemeenschappelijke wisselkoersarrangementen van de euro, alsmede wijziging van enkele andere wetten (Stb. 201);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Hoofdstuk 1 en de artikelen 6 en 7 van de Wet van 26 maart 1998, houdende regels inzake gemeenschappelijke wisselkoersarrangementen van de euro, alsmede wijziging van enkele andere wetten (Stb. 201), treden in werking op 1 januari 1999.

Artikel 2

Artikel 5 van de Wet van 26 maart 1998, houdende regels inzake gemeenschappelijke wisselkoersarrangementen van de euro, alsmede wijziging van enkele andere wetten (Stb. 201), treedt in werking met ingang van de dag waarop de Europese Centrale Bank en het Europees Stelsel van Centrale Banken overeenkomstig artikel 109L, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Trb. 1992/74) worden opgericht.

Artikel 3

De datum van oprichting van de Europese Centrale Bank en het Europese Stelsel van Centrale Banken wordt bekend gemaakt in het Staatsblad.

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 26 mei 1998

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de tweede juni 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Dit koninklijk besluit regelt de inwerkingtreding van de Wet van 26 maart 1998, houdende regels inzake gemeenschappelijke wisselkoersarrangementen van de euro, alsmede wijziging van enkele andere wetten (Stb. 201), overeenkomstig artikel 8 van deze wet. Zoals aangekondigd in de memorie van toelichting ( Kamerstukken II 1997/98, 25 679, nr. 3) is de inwerkingtreding niet voor alle hoofdstukken en artikelen hetzelfde.

De vervanging van de Wet inzake de wisselkoers van de gulden door een voorziening die de Minister van Financiën machtigt om namens Nederland gezamenlijk met de lidstaten van het eurogebied arrangementen te sluiten betreffende de wisselkoers van de euro ten opzichte van valuta's van lidstaten die nog niet tot het eurogebied behoren (hoofdstuk 1), treedt in werking op het moment van de onherroepelijke vaststelling van de omrekeningskoers van de gulden. Nu op 2 mei 1998 door Raad in de samenstelling van de Staatshoofden en regeringsleiders is besloten dat Nederland voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden voor de aanname van de gemeenschappelijke munt, staat vast dat Nederland geen derogatie zal hebben en dat, overeenkomstig artikel 109L, vierde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Trb. 1992/74), de onherroepelijke vaststelling van de omrekeningskoers van de gulden zal plaatsvinden op de aanvangsdatum van de derde fase van de EMU, te weten 1 januari 1999. Ook de wijzigingen van de Wet op de economische delicten (artikel 6) en de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (artikel 7) treden op deze datum in werking.

De wijziging van de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 (artikel 5) treedt in werking met ingang van de dag waarop de Europese Centrale Bank en het Europees Stelsel van Centrale Banken overeenkomstig artikel 109L, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap wordt opgericht.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven