Wet van 15 januari 1998 tot wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering (de dagvaardingstermijn voor de politierechter, de oproeping in kantongerechtszaken en het instellen van hoger beroep)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bepalingen in het Wetboek van Strafvordering, betreffende de dagvaardingstermijn voor de politierechter, de oproeping in kantongerechtszaken en het instellen van hoger beroep te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 258, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

Na het woord «dagvaarding» vervalt de zinsnede: , zomede in de oproeping bedoeld bij artikel 383.

B

Artikel 370 wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien de verdachte overeenkomstig artikel 53 is aangehouden, kan hij worden gedagvaard om voor de politierechter te verschijnen en nog diezelfde dag ter terechtzitting worden geleid. De termijn bedoeld in het eerste lid en artikel 270 blijven in dit geval buiten toepassing.

C

Artikel 384, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

De tweede volzin komt te luiden: De uitsluiting geschiedt, gehoord het openbaar ministerie, bij algemene maatregel van bestuur.

D

De artikelen 385–388 komen als volgt te luiden:

Artikel 385

  • 1. Het aanhangig maken van de zaak door oproeping kan enkel plaatsvinden in geval van ontdekking op heter daad door een opsporingsambtenaar. Het aanhangig maken geschiedt doordat de opsporingsambtenaar een door hem gedagtekende en ondertekende oproeping aan de verdachte uitreikt.

  • 2. Bij de uitreiking worden inhoud en strekking van de oproeping aan de verdachte, zo mogelijk, mondeling kort toegelicht.

  • 3. Wordt een oproeping door de verdachte niet aangenomen, dan geldt het tijdstip van de weigering van de verdachte als tijdstip van uitreiking.

  • 4. Van de inhoud en van het uitreiken van de oproeping dan wel van het aanbieden en weigeren van de oproeping en de reden van weigering maakt de opsporingsambtenaar in zijn proces-verbaal melding.

  • 5. In geval van aanhouding van de verdachte overeenkomstig artikel 53, kan hem onverwijld een oproeping worden uitgereikt teneinde nog op diezelfde dag ter terechtzitting van het kantongerecht te verschijnen. De verdachte wordt eerst voor het bevoegde openbaar ministerie en vervolgens voor het kantongerecht geleid. Artikelen 386, tweede en derde lid, en 398, onder 2°, blijven in dit geval buiten toepassing.

Artikel 386

  • 1. De oproeping voldoet aan de eisen die in artikel 261, eerste lid, aan de dagvaarding zijn gesteld, met dien verstande dat met een korte aanduiding van het feit kan worden volstaan.

  • 2. Bij de oproeping wordt vermeld dat de korte aanduiding van het feit bij de aanvang van het onderzoek op de zitting zal worden aangevuld of verbeterd. De schriftelijke aanvulling of verbetering kan tien dagen voor de aanvang van de terechtzitting op de griffie van het kantongerecht worden ingezien.

  • 3. De aanvulling of verbetering bedoeld in het tweede lid wordt over de post toegezonden aan het door de verdachte opgegeven adres.

Artikel 387

  • 1. De oproeping vervalt, indien de verdachte heeft voldaan aan de voorwaarden die hem door of namens het openbaar ministerie volgens artikel 74, eerste en tweede lid, of 74c, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn gesteld.

  • 2. De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting aan de verdachte schriftelijk of mondeling mededeling doen van de intrekking van de oproeping.

Artikel 388

  • 1. De vereisten, waaraan het formulier van de oproeping van de verdachte om ter terechtzitting te verschijnen moet voldoen, worden vastgesteld door Onze Minister van Justitie.

  • 2. De Minister van Justitie is bevoegd nadere voorschriften te geven ter uitvoering van de artikelen 384–387.

E

Artikel 392 wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De artikelen 366, 399 en 408 met betrekking tot een dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen, welke aan de verdachte in persoon is betekend, zijn van overeenkomstige toepassing op een oproeping die aan de verdachte in persoon is uitgereikt.

F

Artikel 393 komt te luiden:

Artikel 393

  • 1. Indien de zaak aanhangig is gemaakt door een oproeping die een korte aanduiding van het telastegelegde feit bevat, legt het openbaar ministerie bij de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de schriftelijk nadere opgave van het telastegelegde feit over aan de kantonrechter en aan de verdachte op diens verzoek.

  • 2. De nadere opgave geldt voor wat betreft de grondslag voor de verdere vervolging als dagvaarding.

G

Artikel 395a wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt in de eerste volzin de zinsnede «of oproeping»;

b. Het derde lid vervalt;

c. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot het derde en vierde lid.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Ingevoegd wordt een nieuw artikel 408a dat komt te luiden:

Artikel 408a

Indien het hoger beroep is ingesteld door de verdachte in persoon of door een gemachtigde ingevolge artikel 450, eerste en tweede lid, kan aanstonds een oproeping van de verdachte worden betekend om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen, ten einde terecht te staan ter zake van een of meer van de feiten hem in eerste aanleg telastegelegd.

B

Artikel 412 wordt als volgt gewijzigd:

Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Zo mogelijk binnen acht dagen nadat de stukken op de griffie zijn overgebracht, bepaalt de voorzitter op voordracht van de procureur-generaal, de dag van de terechtzitting, behoudens in geval van toepassing van artikel 408a.

  • 2. De zaak wordt in hoger beroep ter terechtzitting aanhangig gemaakt door een oproeping of dagvaarding vanwege de procureur-generaal aan de verdachte betekend, ten einde terecht te staan ter zake van een of meer van de feiten hem in eerste aanleg telastegelegd.

C

Artikel 450 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer 1. geplaatst;

b. Als tweede lid wordt toegevoegd:

  • 2. Indien de overeenkomstig het eerste lid gemachtigde hoger beroep tegen de einduitspraak instelt, brengt de machtiging tevens mede dat deze de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep in ontvangst neemt. Het bepaalde in de tweede volzin van artikel 588, derde lid, onder b, is van overeenkomstige toepassing. Een afschrift van de dagvaarding wordt als gewone brief over de post aan het door de gemachtigde opgegeven adres van de verdachte toegezonden.

c. Als derde lid wordt toegevoegd:

  • 3. Indien de in het eerste lid bedoelde gemachtigde weigert de oproeping in ontvangst te nemen, wordt deze niettemin geacht op het tijdstip van aanbieding te zijn uitgereikt. Van de weigering wordt aantekening gemaakt in de akte van uitreiking.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, welke voor de onderscheiden onderdelen verschillend kan zijn.

ARTIKEL IV

Artikel I heeft geen gevolgen voor de zaken die voor de inwerkingtreding van deze wet bij wege van verkorte dagvaarding, oproeping of kennisgeving van oproeping aanhangig zijn gemaakt.

ARTIKEL V

Artikel II heeft geen gevolgen voor de strafzaken waarin voor de inwerkingtreding van deze wet hoger beroep is ingesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 15 januari 1998

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de tweeëntwintigste januari 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 december 1997, Stb. 674.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1995/96, 1996/97, 24 510.

Handelingen II 1996/97, blz. 667–673; 725.

Kamerstukken I 1996/97, 24 510 (50, 50a, 50b, 50c, 50d, 50e, 50f).

Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 13 januari 1998.

Naar boven