Besluit van 12 mei 1998, houdende wijziging van het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden in verband met de inwerkingtreding van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 februari 1998, Directie Arbeidsmarkt, nr. AM/RAW/98/402;

Gelet op de artikelen 13a, vijfde lid, en 13b, derde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden, artikel 132 en 137a, vijfde lid, van de Algemene bijstandswet, en de artikelen 54 en 59a, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

De Raad van State gehoord (advies van 16 maart 1998, no. W12.98.0070);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 april 1998, Directie Arbeidsmarkt, nr. AM/RAW/98/1199;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt achter onderdeel k door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

l. arbeidsgehandicapte: de arbeidsgehandicapte persoon, bedoeld in artikel 13a of artikel 13b van de wet.

B

Artikel 6, tweede lid, wordt vervangen door:

  • 2. Het loon, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan 120% van het minimumloon en van de minimumvakantiebijslag, bedoeld in artikel 8 en artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

C

Na artikel 7 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7a. Subsidie in vorm van plaatsingsbudget voor indienstneming van arbeidsgehandicapten

  • 1. De hoogte van de subsidie aan de werkgever, bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de wet bedraagt bij indienstneming voor onbepaalde tijd f 12 000,– voor het eerste jaar, f 8000,– voor het tweede jaar, en f 4000,– voor het derde jaar van het dienstverband met de werkgever.

  • 2. Indien de indienstneming, bedoeld in het eerste lid, voor bepaalde tijd is of voor een geringer aantal uren dan het aantal uren dat voor een voltijdsdienstverband in de desbetreffende sector van het bedrijfs- en beroepsleven gebruikelijk is, worden de subsidiebedragen, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid met de arbeidsduur en rekening houdend met de verdeling van de subsidiebedragen in het eerste lid verlaagd.

  • 3. De gemeente kan de subsidie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk weigeren, indien de subsidie wordt aangevraagd voor een arbeidsgehandicapte voor wie reeds eerder aan de werkgever subsidie op grond van artikel 15, 16, 17, of 18 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, artikel 13b van de wet of artikel 81a van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 is verstrekt.

  • 4. De gemeente trekt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, in of wijzigt die, indien het dienstverband eindigt of de arbeid ten behoeve van de werkgever geheel of gedeeltelijk niet langer wordt verricht, binnen de periode waarvoor de subsidie is verstrekt, tenzij de werkgever aannemelijk maakt dat de kosten die hij heeft gemaakt ten behoeve van het verrichten van arbeid door de arbeidsgehandicapte werknemer ten minste gelijk zijn aan het bedrag van de verstrekte subsidie.

  • 5. Indien de kosten van de werkgever, bedoeld in het vierde lid, lager zijn dan het bedrag van de verstrekte subsidie wijzigt de gemeente bij toepassing van het vierde lid, het subsidiebedrag zodanig, dat dit bedrag gelijk is aan de som van:

    a. het bedrag van de subsidie verstrekt voor dat jaar verminderd naar evenredigheid met het aantal zo nodig herleide volledige werkdagen, waarop door de arbeidsgehandicapte in dat jaar arbeid in het dienstverband is verricht;

    b. voorzover over een eerder jaar subsidie is verleend, het subsidiebedrag voor dat eerdere jaar; en

    c. die kosten van de werkgever,

    voorzover die som niet hoger is dan het bedrag van de door de gemeente verstrekte subsidie aan die werkgever in verband met het dienstverband met die arbeidsgehandicapte tot en met dat jaar.

    6. De gemeente neemt de aanvraag voor de subsidie, bedoeld in dit artikel, niet in behandeling indien de werkgever de aanvraag later dan vier weken na aanvang van het dienstverband met de arbeidsgehandicapte indient.

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het tweede en derde lid.

Artikel 7b. Subsidie in vorm van een pakket op maat voor indienstneming van arbeidsgehandicapten

  • 1. De subsidie in de vorm van een pakket op maat, bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de wet, kan bestaan uit:

    a. een loonkostensubsidie ten bedrage van ten hoogste 33⅓% van het overeengekomen bruto-loon per jaar, gedurende maximaal 3 jaar;

    b. een eenmalige trainings- en begeleidingssubsidie van ten hoogste f 4000,–;

    c. een subsidie voor kosten van scholing;

    d. een subsidie voor kosten, die voortvloeien uit noodzakelijke aanpassingen van de samenstelling en toewijzing van arbeid, de inrichting van arbeidsplaatsen, de productie- en werkmethoden en de bij arbeid te gebruiken hulpmiddelen, alsmede voor de kosten die voortvloeien uit de aanpassing van de inrichting van het bedrijf, voorzover de behoefte daaraan wordt opgeroepen door de deelneming van de arbeidsgehandicapte aan de werkzaamheden of het daarmee samenhangende verblijf in het bedrijf;

    e. een subsidie voor kosten van andere voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid dan voorzieningen als bedoeld in de onderdelen b, c en d.

  • 2. Indien aan een werkgever voor de indienstneming van een arbeidsgehandicapte een subsidie als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de wet en artikel 7a is verstrekt en die werkgever voor dezelfde arbeidsgehandicapte een subsidie als bedoeld in het eerste lid aanvraagt, wordt die laatste subsidie in de vorm van een pakket op maat slechts verstrekt indien de aanvraag daarvoor wordt ingediend uiterlijk 13 weken na verstrekking van de eerstgenoemde subsidie en onder verrekening van die subsidie.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de hoogte en de bepaling van de subsidies, bedoeld in het eerste lid.

D

a. Het opschrift van artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8. Besteding scholings- en activeringsbudget

b. Voor de tekst van artikel 8 wordt een «1.» geplaatst en aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het scholings- en activeringsbudget wordt eveneens voor die activiteiten van de gemeenten verleend, die gericht zijn op het geschikt maken van personen als bedoeld in artikel 2 van de wet voor inschakeling in het arbeidsproces door middel van inkoop van dienstverlening bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie of derden.

E

Na artikel 8 worden vijf nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 8a. Voorzieningen voor verrichten van arbeid in WIW-dienstbetrekking en op een proefplaats

  • 1. Ter uitvoering van artikel 13a, eerste lid, van de wet draagt de gemeente mede zorg voor voorzieningen tot behoud, herstel en ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid van een arbeidsgehandicapte werknemer.

  • 2. De voorzieningen, bedoeld in het eerste lid betreffen in ieder geval:

    a. scholing, training en begeleiding van de werknemer;

    b. noodzakelijke aanpassingen van de samenstelling en toewijzing van arbeid;

    c. de inrichting van arbeidsplaatsen, de productie- en werkmethoden en de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen;

    d. aanpassing van de inrichting van een bedrijf, voorzover dit noodzakelijk is om bij dat bedrijf werkzaamheden te verrichten.

  • 3. De voorzieningen bedoeld in artikel 13a, eerste lid, van de wet omvatten tevens voorzieningen als bedoeld in het tweede lid, om de arbeidsgehandicapte in staat te stellen werkzaamheden te verrichten op een proefplaats als bedoeld in artikel 115, tweede en derde lid, van de Algemene bijstandswet, en de artikelen 38, tweede en derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Artikel 8b. Werknemersvoorzieningen voor arbeidsgehandicapten

  • 1. Ter uitvoering van artikel 13a, derde lid, van de wet verstrekt de gemeente voorzieningen die omvatten:

    a. niet algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen die ertoe strekken dat de arbeidsgehandicapte zijn werkplek kan bereiken;

    b. noodzakelijke persoonlijke ondersteuning van de arbeidsgehandicapte bij het verrichten van de hem opgedragen taken, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor specifiek met de handicap samenhangende beperkingen;

    c. communicatievoorzieningen voor doven.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voor het verstrekken van vervoersvoorzieningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, nadere regels worden gesteld.

Artikel 8c. Persoonlijke ondersteuning

  • 1. Het toekennen van de voorziening in de vorm van persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 8b, onderdeel b, kan bestaan uit het beschikbaar stellen van persoonlijke ondersteuning of uit een vergoeding voor de kosten van persoonlijke ondersteuning.

  • 2. De voorziening, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts toegekend indien:

    a. de persoonlijke ondersteuning bestaat uit een individueel trainings- of inwerkprogramma op de werkplek en een systematische begeleiding van de arbeidsgehandicapte werknemer gericht op het behouden van de arbeidsplaats;

    b. de arbeidsgehandicapte zonder een systematische begeleiding niet in staat zou zijn de hem opgedragen werkzaamheden te verrichten;

    c. de persoonlijke ondersteuning wordt verzorgd door een persoon die verbonden is aan een rechtspersoon die tot doel heeft diensten te verlenen die kunnen worden aangemerkt als persoonlijke ondersteuning als bedoeld in onderdeel a.

  • 3. De voorziening, bedoeld in het eerste lid, wordt in het eerste jaar ten hoogste toegekend voor het aantal uren dat overeenkomt met 15% van het aantal door de arbeidsgehandicapte werknemer te werken uren per kalenderjaar.

  • 4. De gemeente kan van het percentage, genoemd in het derde lid, afwijken voorzover toepassing daarvan gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In dat geval meldt het gemeentebestuur dit aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 8d. Communicatievoorzieningen voor doven

  • 1. Onder een communicatievoorziening voor doven als bedoeld in artikel 8b, onderdeel c, wordt uitsluitend verstaan een dovengebarentolk, een dovenschrijftolk of een notitiemaker die is erkend door het Landelijk instituut sociale verzekeringen. De toekenning van een voorziening als bedoeld in de eerste zin, kan bestaan uit het beschikbaar stellen van een dovengebarentolk, een dovenschrijftolk of een notitiemaker of uit een vergoeding van de kosten voor het gebruik van een dovengebarentolk, een dovenschrijftolk of een notitiemaker.

  • 2. De voorziening, bedoeld in het eerste lid, wordt ten hoogste toegekend voor het aantal uren dat overeenkomt met 15% van het aantal door de arbeidsgehandicapte werknemer te werken uren per kalenderjaar.

  • 3. De gemeente kan van het percentage, genoemd in het tweede lid, afwijken voorzover toepassing daarvan gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In dat geval meldt het gemeentebestuur dit aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 8e. Persoonsgebonden reïntegratiebudget

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond waarvan de gemeente aan de arbeidsgehandicapte in plaats van de voorzieningen, bedoeld in artikel 13a van de wet, een subsidie verstrekt in de vorm van een op de arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden reïntegratiebudget. In deze regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de aard en omvang van de activiteiten en de aan die subsidie te verbinden verplichtingen.

  • 2. Het tweede en derde lid van artikel 33 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten zijn op deze ministeriële regeling van toepassing.

F

Aan artikel 9 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de verlening van het basisbedrag voor een dienstbetrekking ingeval kosten voor het in aanmerking brengen van arbeidsgehandicapten als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten voor een dienstbetrekking ten laste komen van het Reïntegratiefonds, bedoeld in die wet.

G

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a. Verlening basisbedrag aan gemeenten voor plaatsingsbudget en pakket op maat

  • 1. Onze Minister verleent voor iedere indienstneming van een arbeidsgehandicapte door een werkgever waarvoor de gemeente een subsidie verstrekt als bedoeld in artikel 7a, aan de gemeente, in afwijking van artikel 10 en in plaats van het basisbedrag, bedoeld in artikel 10, het basisbedrag ter hoogte van de subsidiebedragen, bedoeld in artikel 7a, eerste en tweede lid.

  • 2. De subsidieverlening, bedoeld in het eerste lid, is voor maximaal drie jaar.

  • 3. De subsidiebedragen per jaar worden naar rato van het aantal maanden, dat de indienstneming bij de werkgever minder dan 12, 24 of 36 maanden duurt verminderd, met dien verstande dat indien de gemeente met toepassing van artikel 7a, vierde en vijfde lid, de subsidie heeft gewijzigd en op grond daarvan een ander subsidiebedrag heeft bepaald, dat subsidiebedrag wordt verleend.

  • 4. Indien de gemeente aan een werkgever subsidie verstrekt in de vorm van een pakket op maat als bedoeld in artikel 7b, verleent Onze Minister het basisbedrag voor een werkervaringsplaats. Artikel 10, eerste en tweede lid, en artikel 15 zijn dan van toepassing.

  • 5. Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing, indien subsidies als bedoeld in artikel 7a en 7b worden verstrekt voor het aangaan van een dienstbetrekking met een arbeidsgehandicapte.

H

Na artikel 14 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a. Besteding en verdeling scholings- en activeringsbudget voor arbeidsgehandicapten

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt het totale bedrag van het scholings- en activeringsbudget vastgesteld dat besteed wordt aan:

    a. voorzieningen voor en ten behoeve van arbeidsgehandicapten als bedoeld in artikel 13a van de wet en artikel 8a en 8b;

    b. subsidies als bedoeld in artikel 8e;

    c. kosten van de verlening van pakketten op maat als bedoeld in artikel 7b, voorzover deze meer bedragen dan de subsidie, die aan de gemeente verleend wordt op grond van artikel 11a, vierde lid;

    d. de activiteiten van gemeenten gericht op het geschiktmaken van arbeidsgehandicapten voor inschakeling in het arbeidsproces door middel van inkoop van dienstverlening bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie of derden.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks het aandeel bepaald van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, dat de gemeenten besteden aan vergoedingen aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voor de door deze organisatie verleende diensten gericht op het inschakelen in het arbeidsproces van arbeidsgehandicapten.

  • 3. Voor de verdeling van de bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, over de gemeenten is artikel 14, tweede, derde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

I

In artikel 15, vierde lid, wordt na «scholings- en activeringsbudget» ingevoegd: , inclusief de bedragen, bedoeld in artikel 14a,.

J

Na artikel 15 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15a. Betaalbaarstelling basisbedrag ten behoeve van arbeidsgehandicapten

  • 1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11a, eerste lid, wordt aan de hand van een opgave van het gemeentebestuur betaalbaar gesteld overeenkomstig artikel 15, eerste en tweede lid.

  • 2. Indien de gemeente met toepassing van artikel 7b, tweede lid, een subsidie in de vorm van een pakket op maat verstrekt en bij de subsidieverlening de verstrekte subsidie in de vorm van een plaatsingsbudget verrekent, doet het gemeentebestuur hiervan opgave en wordt het op grond van het eerste lid betaalde basisbedrag met de op grond van artikel 15 te betalen subsidie verrekend.

  • 3. Er wordt geen voorschot betaalbaar gesteld.

  • 4. Bij ministeriële regeling wordt het model van de opgave, bedoeld in het eerste en tweede lid, vastgesteld.

K

Het vijfde lid van artikel 17 wordt vervangen door:

  • 5. De vaststelling van de basisbedragen vindt plaats overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11a.

L

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18. Subsidievaststelling afwijkend van subsidieverlening

  • 1. Indien de subsidie aan de gemeente met toepassing van artikel 18 van de wet lager wordt vastgesteld dan de verleende subsidie over het subsidiejaar, wordt het verschil teruggevorderd dan wel verrekend met de subsidie over het lopende subsidiejaar.

  • 2. Voorzover de gemeente de op grond van artikel 14a verleende subsidiebedragen in een subsidiejaar niet heeft besteed als bedoeld in artikel 14a, eerste en tweede lid, wordt het scholings- en activeringsbudget lager vastgesteld en worden de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen teruggevorderd dan wel verrekend met de subsidie over het lopende subsidiejaar.

  • 3. Indien het bedrag van de verleende subsidie het bedrag dat de gemeente feitelijk voor de uitvoering van de wet heeft aangewend overstijgt, kan het meerdere door het gemeentebestuur worden besteed in het kader van de wet of de Wet sociale werkvoorziening.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en de periode waarbinnen de eventuele overschotten, bedoeld in het derde lid, in het kader van de wet of de Wet sociale werkvoorziening worden besteed.

M

Na artikel 18 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a. Informatievoorziening inkoop dienstverlening ten behoeve van arbeidsgehandicapten

  • 1. Het gemeentebestuur verstrekt Onze Minister desgevraagd inlichtingen en gegevens voor de beleidsvorming met betrekking tot de inkoop van dienstverlening als bedoeld in artikel 14a, eerste lid, onderdeel d.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de gegevensverstrekking, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL II

Artikel 1, onderdeel ff, van het Aanwijzingsbesluit verplichtverzekerden Ziekenfondswet2 wordt vervangen door:

ff. degene, die zijn woonplaats hier te lande heeft, jonger dan 18 jaar is en een financiële bijdrage ontvangt op grond van artikel 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden, voorzover hij uit hoofde daarvan niet als werknemer in de zin van de Ziektewet wordt aangemerkt.

ARTIKEL III

De gemeente verstrekt geen subsidie op grond van artikel 13b van de Wet inschakeling werkzoekenden en artikel 7a en 7b van het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden, indien de indienstneming van de arbeidsgehandicapte door de werkgever is aangevangen of aangegaan voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL IV

  • 1. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 september 1997 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van nieuwe regels met betrekking tot de (re)integratie van arbeidsgehandicapten, 25 478, (Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten) tot wet wordt verheven, treedt dit besluit, met uitzondering van artikel I, onderdelen B, D, en L, voorzover het betreft artikel 18, eerste lid, en artikel II, in werking op het tijdstip waarop artikel 65 van die wet in werking treedt.

  • 2. Artikel I, onderdelen B, D, en L, voorzover het betreft artikel 18, eerste lid, en artikel II treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij worden geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 mei 1998

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Uitgegeven de zesentwintigste mei 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit wijzigt het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden in verband met de totstandkoming van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, waarbij twee nieuwe artikelen aan de Wet inschakeling werkzoekenden zijn toegevoegd. Onderhavig besluit regelt een nadere invulling van deze nieuwe artikelen.

De Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) heeft tot doel de positie van arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt te verbeteren. In veel gevallen zal de arbeidsgehandicapte voor het (her)vinden van werk zijn aangewezen op ondersteuning van de diverse organisaties die zich met uitkeringsverstrekking, bemiddeling en reïntegratie bezighouden, waarbij voor de reïntegratie bij een nieuwe werkgever in het bijzonder moet worden gedacht aan:

– de uitvoeringsinstellingen sociale verzekeringen (uvi's) die in opdracht van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) zijn belast met de verstrekking van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet (WW);

– de gemeenten die zijn belast met de verstrekking van uitkeringen op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

– de Arbeidsvoorzieningsorganisatie die zorg draagt voor de aansluiting tussen vraag naar en aanbod van arbeidskrachten op de arbeidsmarkt, waarbij de dienstverlening in het bijzonder gericht dient te zijn op moeilijk plaatsbare werkzoekenden.

De verantwoordelijkheidsverdeling tussen de uvi's, gemeenten en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is bij de inwerkingtreding van de Wet REA gewijzigd, waarbij het uitgangspunt is dat de instantie die de arbeidsgehandicapte een uitkering verstrekt, verantwoordelijk is voor zijn (re)integratie in het arbeidsproces. Voor de gemeenten betekent dit dat zij verantwoordelijk zijn voor de reïntegratie van en het inzetten van de reïntegratie-instrumenten van de Wet REA voor arbeidsgehandicapten met uitsluitend een Abw-, IOAW- of IOAZ-uitkering die geen werkgever hebben. Indien een arbeidsgehandicapte daarnaast een uitkering van een uvi ontvangt, is de uvi eerstverantwoordelijk.

De uvi's zijn voorts verantwoordelijk voor arbeidsgehandicapten die geen werkgever (meer) hebben en die een uitkering ontvangen van de uvi én voor arbeidsgehandicapten met een werkgever, van wie vaststaat dat zij niet meer bij deze werkgever aan de slag kunnen.

Voor arbeidsgehandicapten die als werkloos werkzoekende zijn ingeschreven en geen uitkering hebben of uitsluitend een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW), is de Arbeidsvoorzieningsorganisatie verantwoordelijk.

Ten einde de nieuwe wettelijke taak voor de gemeenten vorm te geven is de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) gewijzigd. Aan deze wet is een nieuwe paragraaf 4 toegevoegd, waar-in de voorzieningen voor arbeidsgehandicapten met uitsluitend een Abw-, IOAW-, IOAZ-uitkering en een WIW-dienstbetrekking nader zijn geregeld. De WIW biedt gemeenten reeds een breed instrumentarium om arbeidsmarktkansen van uitkeringsgerechtigden – ongeacht of deze een arbeidshandicap hebben – te vergroten (scholing en activering, WIW-dienstbetrekkingen en loonkostensubsidies voor werkgevers voor het realiseren van werkervaringsplaatsen). Desondanks wordt het noodzakelijk geacht om in een aparte paragraaf bijzondere instrumenten voor arbeidsgehandicapten te regelen, ten einde te komen tot afstemming met vergelijkbare instrumenten en maatregelen die door het Lisv en de Arbeidsvoorzienings organisatie worden ingezet.

De nieuwe paragraaf 4 van de WIW omvat twee artikelen met nadere regels over de voorzieningen voor arbeidsgehandicapten (artikel 13a WIW) en bijzondere subsidies voor werkgevers (artikel 13b WIW). Voor beide artikelen geldt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, nadere regels worden gesteld. Het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden (Buf), wordt hiertoe bij onderhavig wijzigingsbesluit aangepast.

De geschetste verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en uvi's ten aanzien van arbeidsgehandicapten laat onverlet dat gemeenten het WIW-instrumentarium, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5 WIW (scholing en activering, WIW-dienstbetrekkingen en werkervaringsplaats), kunnen inzetten voor personen met een uvi-uitkering (met of zonder arbeidshandicap). Echter voor de voorzieningen voor arbeidsgehandicapten (artikel 13a WIW) en bijzondere subsidies voor werkgevers (artikel 13b WIW) geldt dat gemeenten deze alleen voor arbeidsgehandicapten met uitsluitend een Abw-, IOAW- of IOAZ-uitkering of personen in een WIW-dienstbetrekking kunnen inzetten.

Bij de uitwerking in dit besluit is dus enerzijds aansluiting gezocht bij de systematiek van de WIW ten aanzien van de uitvoering – waarbij de gemeenten een breed scala van voorzieningen wordt geboden en een brede gemeentelijke beleidsvrijheid bij de inzet van deze voorzieningen – en ten aanzien van de financiering door middel van een gecombineerde declaratie- en budgetteringssystematiek. Anderzijds bevat dit besluit voor de doelgroep arbeidsgehandicapten meer uitgewerkte bepalingen voor de aanspraken van arbeidsgehandicapten op reïntegratie-instrumenten en voor de subsidies aan de werkgevers bij indienstneming van arbeidsgehandicapten. Dit betekent dat de inhoud van de gemeentelijke subsidieverordeningen voor de subsidies op grond van de artikelen 13a en 13b WIW door dit besluit wordt bepaald. Die regeling is zodanig dat de aanspraken van belanghebbenden ten opzichte van de gemeenten vergelijkbaar zijn aan die ten opzichte van het Lisv die uit de Wet REA voortvloeien. De inzet van instrumenten voor en ten behoeve van arbeidsgehandicapten is onderwerp van de samenwerking tussen Lisv, gemeenten en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Op die wijze bestaat een mogelijkheid voorafgaande aan een rechterlijke toetsing van gelijkluidende bepalingen afspraken te maken over de interpretatie van die bepalingen en de wijze van uitvoering daarvan.

Over de inhoud van dit besluit is ambtelijk overlegd met de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG). Met de opmerkingen van de VNG is rekening gehouden.

2. Begrip arbeidsgehandicapte

Een arbeidsgehandicapte is voor de uitvoering van de WIW gedefinieerd als een arbeidsgehandicapte die uitsluitend een Abw-, IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangt of een arbeidsgehandicapte met een WIW-dienstbetrekking. Het begrip arbeidsgehandicapte is in artikel 2 Wet REA gedefinieerd. Hieronder is onder meer begrepen de persoon:

a. die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) doch van wie deze uitkering is ingetrokken in verband met vermindering van de arbeidsongeschiktheid;

b. aan wie op grond van een wettelijk voorschrift in verband met ziekte of gebrek een voorziening is toegekend die strekt tot behoud, herstel of bevordering van de arbeidsgeschiktheid (waaronder scholing), of aan wie een voorziening is verstrekt voor aanpassing van de werkplek of terzake vervoer naar het werk;

c. die geïndiceerd is voor een arbeidsplaats op grond van de Wet sociale werkvoorziening (WSW), doch (nog) geen WSW-dienstbetrekking heeft en de persoon die WSW-werkzaamheden heeft verricht, doch na herindicatie niet meer WSW-geïndiceerd is. De persoon met een WSW-dienstbetrekking behoort niet tot de doelgroep van de Wet REA. Op deze persoon is immers de WSW van toepassing;

d. ten aanzien van wie op grond van een medischarbeidskundige beoordeling is vastgesteld, dat hij in verband met ziekte of gebrek een belemmering heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid.

Voor de onder a t/m c genoemde personen geldt dat zij voor een periode tot vijf jaar na de beëindiging van de uitkering, de voorziening of de WSW-(her)indicatie als arbeidsgehandicapte worden beschouwd. De persoon genoemd onder d blijft eveneens gedurende een periode van vijf jaar na de vaststelling van de arbeidshandicap als arbeidsgehandicapte aangemerkt, maar na afloop van deze termijn wordt opnieuw vastgesteld of de persoon nog als arbeidsgehandicapte kan worden aangemerkt.

Voor de persoon met een Abw-, IOAW- of IOAZ-uitkering stelt het gemeentebestuur vast of de betrokkene kan worden aangemerkt als arbeidsgehandicapte. Arbeidsgehandicapten genoemd onder a t/m d zijn relatief eenvoudig te indiceren, omdat dit gebeurt op grond van objectieve criteria. Wanneer het gaat om Abw-gerechtigden zonder een eerdere arbeidsongeschiktheidsuitkering, specifieke voorzieningen of WSW-indicatie is een medisch-arbeidskundig oordeel nodig ten einde Abw-gerechtigden met een arbeidshandicap te onderscheiden van andere bijstandsgerechtigden. De gemeente zal de desbetreffende persoon moeten laten keuren. Dit kan geschieden door de gemeentelijke indicatiecommissie voor de WSW (artikel 12 WSW), doch het is ook denkbaar dat de gemeente kennis inhuurt van andere instellingen zoals een uvi, de Arbeidsvoorzieningsorganisatie of een arbodienst.

Gemeenten, uvi's en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie dienen voor een medisch-arbeidskundige beoordeling dezelfde criteria te hanteren, die worden vastgelegd in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2, zesde lid, Wet REA. Dit geldt ook indien derden (WSW-indicatiecommissie of arbodienst) deze beoordeling maken ter advisering van deze bestuursorganen.

Een uitkeringsgerechtigde moet alles in het werk stellen om in zijn eigen onderhoud te voorzien en daarbij zo nodig gebruik te maken van hem ter beschikking staande WIW-voorzieningen, waaronder voorzieningen voor arbeidsgehandicapten. Indien een uitkeringsgerechtigde zonder goede gronden weigert mee te werken aan reïntegratieverplichtingen, waaronder dus ook een keuring op een arbeidshandicap, kan hem een maatregel worden opgelegd.

Het uitkeringsorgaan dient hierbij tot een zorgvuldige afweging te komen. Of een sanctie daadwerkelijk wordt opgelegd zal op basis van het individuele geval moeten worden beoordeeld. Enerzijds biedt een medisch-arbeidskundig oordeel immers toegang tot een breder reïntegratie-instrumentarium waardoor de kansen op arbeidsinpassing extra worden vergroot. Anderzijds kan een betrokkene om hem moverende redenen niet als arbeidsgehandicapte willen worden aangemerkt. In dat geval kan hij worden beschouwd als een reguliere werkzoekende uitkeringsgerechtigde en is in voorkomende gevallen het reguliere sanctiebeleid van toepassing. In relatie tot de WIW betekent dit onder meer dat hij beschikbaar dient te zijn voor de voor de langdurig werkloze bestemde WIW-voorzieningen, mee te werken aan het verkrijgen van die voorzieningen en daarvan gebruik te maken.

Uiteraard is ook het sanctiebeleid van toepassing, wanneer een eenmaal als zodanig geïndiceerde arbeidsgehandicapte bijstandsgerechtigde weigert mee te werken aan een succesvolle arbeidsinpassing door bijvoorbeeld te weigeren om deel te nemen aan opgelegde scholing.

3. Verantwoordelijkheidsverdeling bij arbeidsgehandicapte jongeren en de inkoop van WIW-dienstbetrekkingen

De sluitende benadering voor jongeren is bij de totstandkoming van de Wet REA ook nader vorm gegeven voor arbeidsgehandicapte jongeren. In artikel 10, vierde lid, Wet REA is bepaald dat het Lisv/de uvi voor iedere arbeidsgehandicapte jongere (jonger dan 23 jaar) met een WAO-, WAZ- of WAJONG-uitkering samen met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie een traject gericht op inschakeling in het arbeidsproces opstelt. Voor jongeren met een WW-uitkering – wel of niet arbeidsgehandicapt – gold reeds een dergelijke bepaling (artikel 73, tweede lid, Werkloosheidswet).

Daarmee is de verplichting tot het opstellen van een traject voor alle werkloos werkzoekende jongeren geregeld. Uvi's stellen samen met Arbeidsvoorziening een traject op wanneer de uvi de jongere een uitkering verstrekt (WAO, WAZ, WAJONG of WW) en de gemeente samen met Arbeidsvoorziening wanneer de jongere een Abw-uitkering of geen uitkering wordt verstrekt. Zo'n traject dient zo mogelijk te zijn gericht op de toeleiding naar reguliere arbeid. De kosten van de uitvoering van het trajectplan worden gedragen door de uitkeringsinstantie, waarbij de uvi's de beschikking hebben over het Reïntegratiefonds en een budget ten laste van het Algemeen werkloosheidsfonds en de gemeenten over het WIW-scholings- en activeringsbudget.

Wanneer de verwachting bestaat dat de jongere waarvoor de uvi de reïntegratieverantwoordelijkheid draagt, niet binnen de in artikel 9, tweede lid, WIW genoemde termijn van één jaar regulier werk kan vinden – en dus de verwachting is dat de gemeente na uiterlijk een jaar een WIW-dienstbetrekking moet aanbieden – stellen uvi, gemeente en arbeidsvoorziening gezamenlijk een traject vast dat voorziet in de directe aanbieding van een WIW-dienstbetrekking dan wel in de toeleiding naar zo'n dienstbetrekking. De kosten daarvan komen ten laste van de gemeente.

Een deel van deze arbeidsgehandicapte jongeren zal WSW-geïndiceerd zijn op grond van de nWSW-criteria. Voor deze jongeren hoeft geen traject te worden opgesteld, omdat zij direct op een WIW-dienstbetrekking dienen te worden geplaatst, waarbij arbeid onder aangepaste omstandigheden – dus in de sociale werkvoorziening – wordt aangeboden (artikel 10 WIW).

In de Wet REA is ook de mogelijkheid van inkoop van een WIW-dienstbetrekking door de uvi voor arbeidsgehandicapte uvi-cliënten geregeld (artikel 10, vijfde lid, Wet REA). Een dergelijke mogelijkheid bestond reeds voor personen die van de uvi een WW-uitkering ontvangen (artikel 73 WW). De financiering van de door de uvi's aan de gemeenten te betalen vergoedingen voor de dienstbetrekkingen is voor de WW-gerechtigden geregeld in artikel 93b WW. In artikel 43, tweede lid, Wet REA is geregeld dat de kosten van de vergoedingen aan de gemeenten voor inkoop van WIW-dienstbetrekkingen voor arbeidsgehandicapte uvi-cliënten ten laste van het Reïntegratiefonds komen. Voor een deel van de uvi-cliënten – met of zonder arbeidshandicap – kan een WIW-dienstbetrekking namelijk een waardevol alternatief zijn voor een uitkeringssituatie met een mogelijk doorstroomperspectief naar regulier werk. Voor jongeren – met en zonder arbeidshandicap – kunnen uvi's ook WIW-dienstbetrekkingen inkopen, zij het dat deze mogelijkheid maximaal één jaar kan duren, omdat het aanbieden c.q. voortzetten van een WIW-dienstbetrekking nadien een gemeentelijke verantwoordelijkheid is.

Voor iedere WIW-dienstbetrekking die de gemeente is aangegaan verleent het rijk een basisbedrag. Omdat bij inkoop van een dienstbetrekking door de uvi de gemeente een vergoeding ontvangt, is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld over de hoogte van het basisbedrag dat in dat geval wordt verleend (artikel 9, nieuw zesde lid, Buf dat in artikel I, onderdeel f, van dit besluit aan het Buf wordt toegevoegd). Vooralsnog ligt het niet in het voornemen hiervoor nadere regels te stellen.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen C en G

In onderdeel C worden twee artikelen (artikel 7a en 7b) aan het Buf toegevoegd over de werkgeversubsidies. Onderdeel G bevat de regeling van de financiering van deze subsidies voor werkgevers in een nieuw toe te voegen artikel 11a.

Artikel 7a. Subsidie voor de werkgever in de vorm van plaatsingsbudget

Artikel 13b, eerste lid, WIW regelt de verstrekking van een subsidie in de vorm van een plaatsingsbudget aan een reguliere werkgever die een arbeidsgehandicapte Abw-, IOAW-, IOAZ-gerechtigde dan wel een arbeidsgehandicapte met een WIW-dienstbetrekking in dienst neemt. Voorwaarde daarbij is dat voor de duur van ten minste zes maanden een arbeidsovereenkomst moet worden aangegaan.

Het plaatsingsbudget moet worden beschouwd als een forfaitaire onkostenvergoeding voor de werkgever die een arbeidsgehandicapte in dienst neemt. Uit dit budget wordt de werkgever geacht alle extra uitgaven die hij doet voor zijn arbeidsgehandicapte werknemer te kunnen bekostigen. Het budget kan dus worden gebruikt voor de bestrijding van productieverlies (extra loonkosten), kosten van scholing, training en begeleiding, of de kosten van voorzieningen als hulpmiddelen, noodzakelijke aanpassingen van de werkplek of de inrichting van het bedrijf. De werkgever hoeft niet aan te tonen daadwerkelijk kosten te hebben gemaakt of te zullen maken: wie een arbeidsgehandicapte in dienst neemt wordt geacht daarvoor zekere kosten te maken en deze uit het plaatsingsbudget te financieren. Het in dienst nemen en houden van een arbeidsgehandicapte is de enige titel op basis waarvan de toekenning van het budget plaatsvindt.

Verschillen tussen plaatsingsbudget en werkervaringsplaats

Artikel 5 WIW biedt gemeenten eveneens de mogelijkheid aan een werkgever, die een Abw-, IOAW- of IOAZ-gerechtigde een arbeidsovereenkomst (voor ten minste zes maanden) aanbiedt, een (loonkosten)subsidie te verstrekken. Er zijn echter drie belangrijke verschillen tussen de loonkostensubsidie op basis van artikel 5 en het plaatsingsbudget van artikel 13b, eerste lid, WIW.

Ten eerste dient het plaatsingsbudget altijd te worden verstrekt op verzoek van de werkgever die een arbeidsgehandicapte Abw-, IOAW-, IOAZ-gerechtigde of arbeidsgehandicapte WIW-werknemer in dienst neemt. Dit wijkt af van de verstrekking van een loonkostensubsidie op grond van artikel 5 WIW, waarbij de gemeente een zekere beleidsvrijheid bij toekenning heeft. Het plaatsingsbudget dient echter – wanneer de werkgever dit verzoekt – zowel te worden verleend wanneer hijzelf de werknemer heeft gevonden, een arbeidsbemiddelende organisatie de arbeidsgehandicapte heeft geplaatst als wanneer de betrokken arbeidsgehandicapte zelf een arbeidsplaats heeft gevonden.

De aanvraag van de werkgever moet uiterlijk vier weken na het aangaan van de arbeidsovereenkomst worden ingediend (het zesde lid). Overigens kan deze subsidie niet worden verstrekt indien de indienstneming heeft plaatsgevonden voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet REA (artikel III van dit besluit regelt dit). De aanvraag voor subsidie kan dus alleen betrekking hebben op dienstverbanden die na inwerkingtreding van Wet REA zijn aangegaan.

Het plaatsingsbudget kan door de gemeente geheel of gedeeltelijk worden geweigerd wanneer de werkgever voor dezelfde arbeidsgehandicapte reeds eerder een plaatsingsbudget (of een pakket op maat, een herplaatsingsbudget of werkvoorzieningen) heeft ontvangen van een uvi, een gemeente of de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (het derde lid). Indien de gemeente in zo'n geval een (geheel of gedeeltelijk) plaatsingsbudget (of een pakket op maat) aan de werkgever verleent, dan kan dit als basisbedrag bij het rijk worden gedeclareerd (artikel 11a). Bij ministeriële regeling kunnen hiervoor op grond van het zevende lid nadere regels worden gesteld.

Ten tweede is de hoogte van het plaatsingsbudget en de betalingssystematiek voorgeschreven (het eerste lid). Voor het eerste jaar is de hoogte van het plaatsingsbudget gesteld op f 12 000,–. In het tweede jaar dat een werkgever een arbeidsgehandicapte in dienst heeft bedraagt het budget f 8000,– en in het derde jaar f 4000,–.

De genoemde bedragen gelden voor een arbeidsgehandicapte die op basis van een voltijdsdienstverband werkzaam is. Werkt de arbeidsgehandicapte in deeltijd, dan wordt het toe te kennen budget evenredig verlaagd. Hetzelfde geldt indien reeds bij aanvang van de arbeidsovereenkomst duidelijk is dat deze korter dan een jaar zal duren.

Ook deze aspecten van het plaatsingsbudget van artikel 13b, eerste lid, WIW wijken af van de bepalingen voor de loonkostensubsidie voor een werkervaringsplaats (artikel 5 WIW), waarbij immers geen wettelijke voorschriften worden gesteld aan de hoogte en maximale looptijd van de loonkostensubsidie die de gemeente verstrekt aan de werkgever. De gemeenten hebben bij de werkervaringsplaats met inachtneming van de bepalingen ter voorkoming van concurrentieverstoring (artikel 6, derde lid, WIW), volledige beleidsvrijheid met betrekking tot de hoogte van het subsidiebedrag.

Ten derde is voor plaatsing op een werkervaringsplaats een WIW-verklaring van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie noodzakelijk (artikel 12, eerste lid, WIW). Bij de verstrekking van een plaatsingsbudget (of een pakket op maat) is een dergelijke verklaring niet voorgeschreven. Bepalend is dat de persoon, die de werkgever in dienst neemt, arbeidsgehandicapte is, hetgeen wordt bepaald op de wijze als hiervoor in het algemene deel van de nota van toelichting is aangegeven.

Overigens kan de gemeente voor dezelfde persoon niet tegelijkertijd het plaatsingsbudget en het basisbedrag voor een werkervaringsplaats bij het rijk declareren. Daardoor wordt dubbel subsidiëring voorkomen (artikel 11a, eerste lid).

Intrekking, herziening en terugvordering van het plaatsingsbudget

Het totale plaatsingsbudget van f 24 000,– dient in drie jaartranches van respectievelijk f 12 000,–, f 8000,– en f 4000,– aan de werkgever te worden betaald, waarbij het bedrag jaarlijks in één keer ter beschikking wordt gesteld. Indien het dienstverband, waarvoor een plaatsingsbudget is verstrekt, binnen de subsidieperiode wordt beëindigd, dan dient de gemeente de subsidieverlening in te trekken of te wijzigen tot een zodanig bedrag dat overeenstemt met de duur van het dienstverband en de uren dat tijdens het dienstverband is gewerkt. Bij die wijziging wordt echter geen ander bedrag vastgesteld, indien de werkgever aannemelijk kan maken dat de kosten die hij heeft gemaakt ten behoeve van de arbeidsgehandicapte ten minste gelijk zijn aan het bedrag van de verstrekte subsidie (het vierde lid). In andere gevallen dient de gemeente het subsidiebedrag dat in verband met de voortijdige beëindiging van het dienstverband ten onrechte is verleend, van de werkgever terug te vorderen. Echter indien de kosten die de werkgever heeft gemaakt lager zijn dan het bedrag van de verstrekte subsidie, dan dient bij voortijdige beëindiging van het dienstverband de subsidie wel te worden verminderd, maar dan op grond van artikel 7a, vijfde lid, alleen indien het bedrag van de kosten van de werkgever minder bedraagt dan het bedrag dat zou kunnen worden teruggevorderd. Het vijfde lid regelt welk bedrag de subsidie dan bedraagt. Dat is de som van de oorspronkelijk verstrekte subsidie naar rato van het aantal gewerkte dagen (inclusief de aan de periode waarin is gewerkt, toe te rekenen verlofdagen) en de kosten die de werkgever voor de arbeidsgehandicapte werknemer heeft gemaakt. De aldus gewijzigde subsidie kan nooit meer bedragen dan de oorspronkelijk verstrekte subsidie tot en met het jaar waarin het dienstverband wordt beëindigd.

De volgende twee voorbeelden dienen ter verduidelijking.

Voorbeeld 1

Indien een werkgever aan wie een plaatsingsbudget is verleend, na zeven maanden de arbeidsgehandicapte werknemer ontslaat, dan wordt het bedrag van de verstrekte subsidie voor het eerste jaar (f 12 000,–) niet teruggevorderd, als hij aannemelijk kan maken dat de kosten die hij heeft gemaakt ten minste f 12 000,– bedragen.

Als de kosten f 4000,– bedragen dan wordt de gewijzigde subsidie vastgesteld op f 11 000,–, namelijk f 7000,– (7/12 van f 12 000,–) plus f 4000,– aan kosten, en wordt dus een bedrag van f 1000,– teruggevorderd.

Zou de werkgever helemaal geen kosten hebben gemaakt, dan wordt een bedrag van f 5000,– teruggevorderd. Heeft hij f 5000,– of meer aan kosten, dan is de som van de kosten en het herberekende subsidiebedrag (f 7000,–) gelijk dan wel hoger dan de verstrekte subsidie (f 12 000,–) en vindt er geen wijziging van de subsidie en dus geen terugvordering van de subsidie plaats.

Voorbeeld 2

Indien een werkgever aan wie een plaatsingsbudget is verleend, na 15 maanden de arbeidsgehandicapte werknemer ontslaat, dan wordt het bedrag van de verstrekte subsidie voor het eerste en tweede jaar (f 12 000,– + f 8000,–) niet teruggevorderd, als hij aannemelijk kan maken dat de kosten die hij heeft gemaakt ten minste f 20 000,– bedragen.

Als de kosten f 4000,– bedragen dan wordt de gewijzigde subsidie vastgesteld op f 18 000,–, namelijk f 14 000,– (f 12 000,– + 3/12 van f 8000,–) plus f 4000,– aan kosten, en wordt dus een bedrag van f 2000,– teruggevorderd.

Zou de werkgever helemaal geen kosten hebben gemaakt, dan wordt een bedrag van f 6000,– teruggevorderd. Heeft hij in totaal meer dan f 6000,– aan kosten, dan is de som van de kosten en het herberekende subsidiebedrag (f 14 000,–) gelijk dan wel hoger dan de verstrekte subsidie voor het eerste en tweede jaar (f 20 000,–) en vindt er geen wijziging en dus geen terugvordering van de subsidie plaats.

Ook een tussentijdse wijziging van het aantal arbeidsuren per week dient voor de gemeente aanleiding vormen de subsidie te wijzigen. In het vierde lid wordt in dit verband gesproken over arbeid die geheel «of gedeeltelijk» niet langer wordt verricht. Ook hier geldt dat de subsidie niet wordt gewijzigd indien de werkgever kan aantonen dat zijn gemaakte kosten ten minste gelijk zijn aan de verstrekte subsidie. Zijn deze kosten lager dan wordt eenzelfde berekening als hierboven gemaakt. De woorden «zonodig herleide» in het vijfde lid geven aan dat bij een gedeeltelijke eindiging van een dienstverband wegens vermindering van de arbeidsduur, het aantal uren waarover niet langer wordt gewerkt, voor de berekening moet worden herleid tot hele werkdagen.

Nadere regels eerder verstrekte plaatsingsbudgetten

Bij de toepassing van het derde lid hebben de gemeenten enige beleidsvrijheid. Zij kunnen afwegen in hoeverre zij rekening houden met eerder door de uvi of de Arbeidsvoorzieningsorganisatie verstrekte plaatsingsbudgetten. In de Wet REA is bepaald, dat het Lisv hiervoor nadere regels kan stellen. Om de toepassing door de gemeenten daarop af te kunnen stemmen is in het zevende lid bepaald, dat daarvoor bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld. Omdat de wijze van vaststelling van de subsidiebedragen in relatie tot de omvang van het dienstverband op grond van het tweede lid niet in alle gevallen eenvoudig zal zijn en de hoogte van de subsidiebedragen de omvang van het op grond van artikel 11a Buf te declareren bedrag bepaalt, kan het noodzakelijk zijn hiervoor voor alle gemeenten van toepassing zijnde nadere regels te stellen. Daarbij kan ook afstemming met de voor de uitvoering door het Lisv en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie geldende regels plaatsvinden.

Artikel 7b. Subsidie voor de werkgever in de vorm van pakket op maat

Artikel 13b, tweede lid, WIW regelt de verstrekking van een subsidie in de vorm van een pakket op maat. Indien de kosten van reïntegratie hoger zijn dan uit het plaatsingsbudget betaald kan worden, kan de werkgever verzoeken om een pakket op maat. In het kader van het pakket op maat kunnen de volgende voorzieningen worden toegekend (het eerste lid):

a. een loonkostensubsidie ten bedrage van ten hoogste 33⅓% van het overeengekomen bruto-loon per jaar, gedurende maximaal drie jaar;

b. een eenmalige trainings- en begeleidingssubsidie van ten hoogste f 4000,–;

c. een subsidie voor kosten van scholing;

d. een subsidie voor kosten, die voortvloeien uit noodzakelijke aanpassingen van de samenstelling en toewijzing van arbeid, de inrichting van arbeidsplaatsen, de productieen werkmethoden en de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen, alsmede voor de kosten die voortvloeien uit de aanpassing van de inrichting van het bedrijf, voorzover de behoefte daaraan wordt opgeroepen door de deelneming van de arbeidsgehandicapte aan de werkzaamheden of het daarmee samenhangende verblijf in het bedrijf;

e. een subsidie voor kosten van andere voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid dan voorzieningen als bedoeld in de onderdelen b, c en d.

Het bruto-loon genoemd onder a is het door de werkgever te betalen loon inclusief het vakantiegeld en de door de werkgever op het loon in te houden premies en belastingen.

Wil een werkgever in aanmerking komen voor een pakket op maat, dan zal hij dit moeten aanvragen bij de gemeente, onder indiening van een begroting van de te verwachten kosten. Het gaat daarbij om alle kosten die de werkgever maakt.

De beslissing om een pakket op maat toe te kennen in geval het plaatsingsbudget ontoereikend is ligt nadrukkelijk bij de gemeente. Anders dan bij het plaatsingsbudget heeft de werkgever dus niet zonder meer recht op het pakket op maat, maar bepaalt de gemeente of toekenning wenselijk is. Omdat de meerkosten van een pakket op maat (ten opzichte van het basisbedrag voor de werkervaringsplaats; zie toelichting bij artikel 11a Buf) ten laste van het WIW-scholings- en activeringsbudget worden gebracht (artikel 14a, eerste lid, onder c, Buf, opgenomen in artikel I, onderdeel H), zal de gemeente een beleidsmatige afweging moeten maken tussen de financiering van deze meerkosten en de overige uitgaven ten behoeve van scholing en activering.

Voor het verstrekken van de subsidie in de vorm van een pakket op maat kan de gemeente met toepassing van de Algemene wet bestuursrecht en de bij de gemeente geldende subsidieverordeningen dus ook een subsidieplafond vaststellen. Daarnaast kan de gemeente een beleid vaststellen op grond waarvan de subsidie aan de hand van de volgorde van ontvangst van de aanvragen wordt verdeeld. Overigens houdt het verstrekken van een pakket op maat wel in, dat indien besloten wordt de subsidie te verstrekken aan een werkgever in de vorm van een pakket op maat de subsidie gelijk is aan de kosten. Dit geldt met name voor de genoemde onderdelen c, d en e.

De gemeenten bepalen binnen de kaders van dit artikel in beginsel zelf de hoogte van de bedragen in subsidieverordeningen. Het kan echter noodzakelijk blijken de omvang van het te verstrekken pakket op maat nader te bepalen om te grote afwijkingen in de aanspraken van werkgevers ten opzichte van de verschillende gemeenten in vergelijking met de pakketten op maat die door het Lisv en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie worden verstrekt te voorkomen. Het derde lid biedt de mogelijkheid hiervoor nadere regels te stellen.

Voor de wijze van betaling van het pakket op maat zijn geen nadere regels gesteld. De gemeente en de werkgever bepalen in onderling overleg of dit in één keer wordt betaald dan wel over een langere periode betaald wordt.

Ook voor de wijziging of intrekking van een subsidie in de vorm van een pakket op maat gelden geen nadere regels. Indien het dienstverband met de arbeidsgehandicapte werknemer in de subsidieperiode wordt beëindigd of de arbeidsduur wordt gewijzigd is het een aangelegenheid tussen gemeente en werkgever om te bepalen in hoeverre dit leidt tot herziening van de subsidie die is verstrekt in de vorm van een pakket op maat.

Een werkgever dient te kiezen tussen het aanvragen van een plaatsingsbudget en een pakket op maat. Beide kunnen niet tegelijk verstrekt worden. Voor de keuze tussen beide geldt een bedenktijd van 13 weken (het tweede lid). Dat betekent dat de werkgever dus eerst een plaatsingsbudget kan aanvragen, dat hem direct ter beschikking wordt gesteld. Daarna heeft hij nog 13 weken om te bezien of de werkelijke kosten die hij voor deze werknemer maakt hoger zijn dan het hem toegekende budget. Zo ja, dan kan hij alsnog het pakket op maat aanvragen. Het reeds verstrekte plaatsingsbudget wordt dan verrekend met de hem toekomende vergoedingen of verstrekkingen uit het pakket op maat.

Artikel 11a. Verlening basisbedrag aan gemeenten voor een plaatsingsbudget en pakket op maat

Plaatsingsbudget

Voor iedere subsidie die de gemeente in de vorm van een plaatsingsbudget aan een werkgever heeft verstrekt, kunnen bij het rijk de volgende basisbedragen in drie tranches worden gedeclareerd: f 12 000,– in het eerste jaar, f 8000,– in het tweede jaar en f 4000,– in het derde jaar van het dienstverband met de arbeidsgehandicapte (het eerste lid). Deze basisbedragen worden naar rato van het aantal maanden verminderd indien het dienstverband korter heeft geduurd dan wel naar rato van de arbeidsduur indien niet in een voltijdsdienstverband wordt gewerkt. Heeft de gemeente de subsidie aan de werkgever op grond van artikel 7a, vierde lid, gewijzigd, dan is de rijkssubsidie aan de gemeente gelijk aan de aldus verleende subsidie aan de werkgever (het derde lid). De subsidiesystematiek tussen gemeente en werkgever voor de bepaling van de hoogte van het plaatsingsbudget wordt dus ook voor de verlening van de rijkssubsidie aan de gemeente toegepast.

De gemeente dient – evenals bij de werkervaringsplaats – op grond van haar eerstelijns-uitvoeringscontrole vast te stellen dat de subsidie in de vorm van het plaatsingsbudget aan de werkgever rechtmatig is verleend. De administratieve vastleggingen bij de toepassing van de werkervaringsplaats, zoals beschreven in de toelichting op artikel 10, Buf, gelden dan ook evenzeer voor de toepassing van artikel 13b WIW.

Pakket op maat

Voor een pakket op maat gelden – met uitzondering van de maxima die worden gesteld aan de loonkostensubsidie en de eenmalige trainings- en begeleidingssubsidie (artikel 7b, eerste lid onder a en b, Buf) – in beginsel geen nadere regels ten aanzien van de hoogte en de looptijd van de subsidie die aan de werkgever wordt verstrekt. In dit opzicht toont het budget in de vorm van een pakket op maat ook meer overeenkomsten met de loonkostensubsidie van de werkervaringsplaats op grond van artikel 5 WIW dan met het plaatsingsbudget. De declaratiesystematiek voor een gerealiseerd dienstverband voor een arbeidsgehandicapte is dan ook gelijk aan die voor de werkervaringsplaats (het vierde lid). Dat wil zeggen dat het rijk de gemeente voor ieder pakket op maat het basisbedrag voor de werkervaringsplaats van maximaal f 17 000,– (1998) verleent, zodat de meerkosten van het pakket op maat boven de f 17 000,– ten laste van het scholings- en activeringsbudget moeten worden gebracht (artikel 14a, eerste lid, onder c, opgenomen in artikel I, onderdeel H).

Artikel I, onderdeel E

In onderdeel E worden vijf artikelen aan het Buf toegevoegd die betrekking hebben op de voorzieningen voor arbeidsgehandicapten.

Artikel 8a. Voorzieningen voor verrichten arbeid in WIW-dienstbetrekking en op een proefplaats

Voorzieningen bij WIW-dienstbetrekking

Een WIW-dienstbetrekking kan voor een arbeidsgehandicapte jongere of langdurig werkloze een mogelijkheid zijn om relevante werkervaring op te doen. De gemeente draagt in dat geval zorg voor voorzieningen tot behoud, herstel en ter bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.

De kosten van deze voorzieningen kunnen ten laste van het WIW-scholings- en activeringsbudget worden gebracht (artikel 14a, eerste lid, onder a, opgenomen in artikel I, onder deel H). Daarbij gaat het in ieder geval om de volgende voorzieningen (het tweede lid):

a. scholing, training en begeleiding van de werknemer;

b. noodzakelijke aanpassingen van de samenstelling en toewijzing van arbeid;

c. de inrichting van arbeidsplaatsen, de productie- en werkmethoden en de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen;

d. aanpassing van de inrichting van een bedrijf, voorzover dit noodzakelijk is om bij dat bedrijf werkzaamheden te verrichten.

Deze voorzieningen zijn specifiek van toepassing voor de WIW-werknemer met een arbeidshandicap. Daarnaast kunnen aan deze werknemers ook de voorzieningen van artikel 3 WIW worden toegekend (arbeidsbemiddeling naar regulier werk, kinderopvang, toekennen van incentives e.d.).

De genoemde voorzieningen kunnen van velerlei aard zijn. Ten eerste kan het gaan om werkgeversvoorzieningen die aan de werkplek zijn gebonden, zoals meubilair (speciale werktafels, bureaustoelen, werkrolstoelen, speciale voetenbank of voetensteun) en apparatuur (computerapparatuur voor blinden/slechtzienden en doven/slechthorenden en speciale kapperstoelen). Ook zijn er voorzieningen die niet aan een bepaalde werkplek gebonden zijn, zoals werkvervoersvoorzieningen, vergoedingen voor communicatievoorzieningen voor doven en begeleiding op de werkplek.

De werkvervoersvoorzieningen kunnen samenvallen met de (leef)vervoersvoorzieningen die gemeenten aan gehandicapten verstrekken ter uitvoering van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG). Omdat zowel de WIW als de WVG door de gemeente wordt uitgevoerd, kan feitelijk de verstrekking van een werkvervoersvoorziening ten laste van het WIW-scholings- en activeringsbudget en die van een leefvoorziening op basis van de WVG vanuit één loket geschieden. Ten laste van het WIW-scholings- en activeringsbudget kunnen dus uitsluitend de werkvervoersvoorzieningen worden vergoed.

De WIW-dienstbetrekking kan voor de arbeidsgehandicapte ook een opstap zijn voor het verkrijgen van regulier werk. De inlenende werkgever kan tijdens de detacheringsperiode immers een goed inzicht in het functioneren van de WIW-werknemer krijgen, waarbij na gebleken geschiktheid zo mogelijk betrokkene in reguliere dienst van de werkgever wordt genomen, die daarvoor op grond van artikel 13b WIW een plaatsingsbudget dan wel een budget voor een pakket op maat ontvangt.

Indien een WIW-werknemer in dienst wordt genomen door de werkgever waar hij eerst gedetacheerd was, dan worden voor de toekenning van het plaatsingsbudget de kosten die in verband met voorzieningen als hiervoor zijn genoemd zijn gemaakt, buiten beschouwing gelaten. Deze worden dus niet verrekend met het plaatsingsbudget. Voor het pakket op maat geldt dit per definitie niet, omdat daar gekeken wordt naar alle relevante kosten die de werkgever bij indienstneming nog moet maken.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat indien een arbeidsgehandicapte jongere of langdurig werkloze als werknemer op een WIW-dienstbetrekking gaat werken, de gemeente als werkgever niet in aanmerking komt voor een plaatsingsbudget of een budget voor een pakket op maat van het Lisv (artikel 1, tweede lid, Wet REA). De WIW-dienstbetrekking is geen dienstbetrekking in de zin van de Wet REA, waarvoor het Lisv deze budgetten kan toekennen. Omdat een WIW-dienstbetrekking een volledig gesubsidieerde dienstbetrekking is, is dit ook niet noodzakelijk.

Om dezelfde reden is het ook niet mogelijk dat de gemeente bij het aangaan van een WIW-dienstbetrekking met een arbeidsgehandicapte met een Abw-, IOAW- of IOAZ-uitkering een plaatsingsbudget of het basisbedrag voor een pakket op maat bij het rijk declareert (artikel 11a, vijfde lid).

Voorzieningen bij proefplaatsing

Bij de totstandkoming van de Wet REA zijn ook de mogelijkheden voor arbeidsgehandicapte Abw-, IOAW- en IOAZ-gerechtigden om bij een werkgever onbeloonde arbeid te verrichten in de vorm van een proefplaatsing verruimd (artikel 115, tweede en derde lid, Abw en artikel 38, tweede en derde lid, IOAW en IOAZ). Voor een periode van maximaal zes maanden is het toegestaan om met behoud van uitkering op proef werkzaamheden te verrichten, waarbij niet behoeft te worden voldaan aan bepaalde verplichtingen om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden. Ook hier geldt dat een werkgever tijdens een proefplaatsing een indruk kan krijgen van het functioneren van betrokkene, zodat bij een eventuele indienstname onzekerheden daarover kunnen worden weggenomen.

Ook bij proefplaatsingen kan het noodzakelijk zijn bepaalde voorzieningen te treffen opdat betrokkene zijn werkzaamheden kan verrichten. Het gaat dan in het bijzonder om de voorzieningen, bedoeld in het artikel 8a, tweede lid, Buf. Voor arbeidsgehandicapte Abw-, IOAW- en IOAZ-gerechtigden kunnen dergelijke voorzieningen bij een proefplaatsing worden gerealiseerd, waarvan de kosten ten laste van het WIW-scholings- en activeringsbudget kunnen worden gebracht (artikel 14a, eerste lid, onder a, Buf, opgenomen in artikel I, onderdeel H). Daarnaast kunnen deze arbeidsgehandicapten ook in aanmerking komen voor de voorzieningen van artikel 3 WIW.

Ook hier geldt dat wanneer de arbeidsgehandicapte vanuit een proefplaatsing een dienstverband krijgt aangeboden, de werkgever recht heeft op het volledige plaatsingsbudget. De kosten voor de tijdens de proefplaatsing aangebrachte voorzieningen van artikel 8a, tweede lid, onder b t/m d, Buf worden – anders dan bij het pakket op maat – dus niet met het plaatsingsbudget verrekend.

Artikel 8b. Werknemersvoorzieningen

De subsidies in de vorm van het plaatsingsbudget en het pakket op maat zijn subsidies voor de werkgever die een arbeidsgehandicapte een dienstverband aanbiedt. Deze subsidies compenseren de bijzondere kosten voor de werkgever die samenhangen met de indienstname van de arbeidsgehandicapte. Deze moeten worden onderscheiden van de kosten voor werknemersvoorzieningen, die worden geregeld in artikel 8b Buf, namelijk:

a. niet algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de arbeidsgehandicapte zijn werkplek kan bereiken, maar die in verband met de arbeidshandicap noodzakelijk zijn;

b. noodzakelijke persoonlijke ondersteuning van de arbeidsgehandicapte bij het verrichten van de hem opgedragen taken, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor specifiek met de handicap samenhangende beperkingen;

c. communicatievoorzieningen voor doven.

Voor de werknemersvoorzieningen genoemd onder b en c worden nadere regels gesteld in artikel 8c en 8d Buf, die inhoudelijk gelijk zijn aan die in het Reïntegratieinstrumentenbesluit Wet REA (artikel 11 en 12 van dat besluit).

Indien dergelijke werknemersvoorzieningen worden verstrekt voor een arbeidsgehandicapte in dienst van een werkgever, dan worden deze gewoonlijk door de uvi vergoed. Echter wanneer een arbeidsgehandicapte, die uitsluitend een Abw-, IOAW- of IOAZ-uitkering ontving of werkzaam was op een WIW-dienstbetrekking, in dienst treedt bij een reguliere werkgever, dan maakt artikel 13a, derde lid, WIW het mogelijk dat de gemeente gedurende een beperkte tijd (maximaal één jaar) bijdraagt aan de kosten van de in genoemd artikel 8b Buf nader aangeduide voorzieningen.

Wanneer de gemeente voornemens is een werknemersvoorziening te financieren is het van belang hierover vooraf met de betrokken uvi afspraken te maken omdat de uvi de kosten na uiterlijk één jaar zal moeten overnemen.

Omdat de voorzieningen bedoeld in artikel 13a, eerste lid, WIW aanspraken van burgers kunnen betreffen, is met verwijzing naar artikel 3 WIW bepaald, dat de gemeentebesturen bij verordening regels moeten stellen voor het toekennen van deze voorzieningen (artikel 13a, vierde lid, WIW).

Artikel 8c. Persoonlijke ondersteuning

De werknemersvoorziening persoonlijke ondersteuning is voor de gemeenten geen nieuw instrument. Ook de Wet sociale werkvoorziening (WSW) biedt WSW-geïndiceerden de mogelijkheid te werken in dienst van een reguliere werkgever, waarbij begeleiding in de vorm van persoonlijke ondersteuning op de werkplek wordt verzorgd door personen die zijn verbonden aan een rechtspersoon die tot doel heeft deze begeleiding te verrichten (artikel 7 WSW). Artikel 8c maakt het nu ook mogelijk voor maximaal één jaar persoonlijke ondersteuning op de werkplek te bieden aan een arbeidsgehandicapte die uitsluitend een Abw-, IOAW- of IOAZ-uitkering ontving of werkzaam was op een WIW-dienstbetrekking, wanneer deze in dienst treedt bij een reguliere werkgever en voor zover wordt voldaan aan de criteria die daarvoor in artikel 8c, tweede lid worden gesteld.

Bij de persoonlijke ondersteuning is met name het begeleidende aspect van belang. De persoon die de arbeidsgehandicapte ondersteunt is meer dan uitsluitend iemand die belemmeringen op de werkplek voor de arbeidsgehandicapte wegneemt. Hij heeft ook een coachende, c.q. sturende functie voor de arbeidsgehandicapte. De persoonlijke ondersteuning die op grond van dit artikel kan worden toegekend kan worden uitgevoerd ten behoeve van mensen met een verstandelijke, psychische of lichamelijke handicap. In alle gevallen moet het echter wel gaan om persoonlijke ondersteuning die voldoet aan de criteria zoals deze zijn neergelegd in het tweede lid. Dit betekent ondermeer dat een voorlezer van een persoon met een visuele handicap niet op grond van dit artikel kan worden vergoed. In die situatie is er immers geen sprake van een begeleiding zoals hiervoor omschreven. In zon geval zal de vergoeding deel uitmaken van een aan de werkgever van de arbeidsgehandicapte te verstrekken plaatsingsbudget of pakket op maat. Is voor de persoon met de visuele handicap echter een persoonlijke begeleiding noodzakelijk waarbij het voorlezen een onderdeel daarvan vormt, dan is vergoeding op grond van dit artikel wel aan de orde en maken de kosten van het voorlezen onderdeel uit van de vergoeding voor persoonlijke ondersteuning.

In het tweede lid, onderdeel c, is bepaald dat er uitsluitend een vergoeding voor persoonlijke ondersteuning kan worden toegekend indien deze wordt gegeven door een persoon die verbonden is aan een rechtspersoon die tot doel heeft diensten te verlenen die kunnen worden aangemerkt als persoonlijke ondersteuning als bedoeld in dit artikel bedoeld. In artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) wordt dezelfde eis gesteld aan de begeleidingsorganisatie. In het Besluit arbeidsinpassing en begeleiding sociale werkvoorziening, dat op dat artikel van de WSW is gebaseerd, wordt in artikel 6 geregeld, dat de gemeente er op toe moet zien, dat de begeleidingsorganisatie een bepaalde kwaliteit heeft. Deze kwaliteitseisen worden in het eerste lid van genoemd artikel 6 nader aangeduid en zouden ook voor de gemeente een handvat kunnen bieden bij de toekenning van deze voorziening. Genoemd worden:

– de begeleidingsorganisatie vervult haar taak met inachtneming van de wetenschap en die van de arbeids- en organisatiekunde en beschikt over voldoende adequaat opgeleide deskundigen die de begeleiding op de werkplek verzorgen;

– de dienstverlening wordt uitgevoerd volgens een individueel begeleidingsplan en wordt regelmatig geëvalueerd;

– er dient zorg gedragen worden voor de continuïteit van de dienstverlening en klachten over de dienstverlening worden adequaat afgehandeld.

In het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA wordt de omvang van de voorziening persoonlijke ondersteuning op de werkplek uitgedrukt in een percentage van het aantal te werken uren per kalenderjaar. Dit percentage loopt af, maar is voor het eerste jaar ten hoogste 15. Omdat deze voorziening door de gemeenten slechts voor één jaar kan worden verstrekt, is in het derde lid uitsluitend het percentage van 15 opgenomen.

Het vierde lid biedt de mogelijkheid ingeval van bijzondere hardheid van dit percentage af te wijken. Omdat het Lisv na een jaar verantwoordelijk wordt voor het toekennen van deze voorziening is geregeld, dat de gemeente de toepassing van deze hardheidsclausule aan het Lisv meldt.

Artikel 8d. Communicatievoorzieningen voor doven

De communicatievoorzieningen voor doven op grond van dit artikel betreffen het volgende.

De verstrekking van communicatievoorzieningen aan dove werknemers is beperkt tot de verstrekking van een dovengebarentolk, dovenschrijftolk of een notitiemaker. Deze beperking volgt uit de in de Wet REA gekozen structuur om de vergoeding voor voorzieningen die noodzakelijk zijn voor werknemers zoveel mogelijk aan de werkgever te verstrekken, zodat deze betaald worden uit een aan de werkgever te verstrekken plaatsingsbudget of pakket op maat. Slechts voor de voorzieningen die zich gezien hun specifieke aard daarvoor minder lenen, waaronder de dovengebarentolk, dovenschrijftolk, of de notitiemaker is een uitzondering gemaakt. Zo zullen andere voorzieningen die voor doven op de werkplek noodzakelijk kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld een doventelefoon of een flitsbelsysteem, vergoed kunnen worden aan de werkgever.

Net als bij de persoonlijke ondersteuning kan een arbeidsgehandicapte in aanmerking worden gebracht voor het «gebruik» van een tolk of een «vergoeding» voor het gebruik daarvan. Deze keuzemogelijkheid is opgenomen om de gemeente de mogelijkheid te geven de toekenning van deze voorziening zo optimaal mogelijk te regelen.

Tenslotte is in het eerste lid bepaald dat uitsluitend een dovengebarentolk, een dovenschrijftolk of een notitiemaker beschikbaar kunnen worden gesteld, indien deze is erkend door het Lisv. Hiermee is beoogd te waarborgen dat in dit kader gebruik wordt gemaakt van kwalitatief goede tolken en notitiemakers. Wat betreft de erkenning van de dovengebarentolken bereidt het Lisv momenteel, in samenwerking met de bij de verstrekking van de dovengebarentolken betrokken instanties, de oprichting van een stichting voor die erkenning van dovengebarentolken tot taak zal krijgen. Het lijkt waarschijnlijk dat het Lisv de tolken die door deze stichting zullen worden erkend, bij de toepassing van dit besluit als erkende doventolken zal beschouwen.

Zowel de dovenschrijftolk als de notitiemaker zijn relatief nieuwe voorzieningen. Beide voorzieningen zijn ondermeer tot ontwikkeling gekomen omdat zij in sommige situaties geschikter zijn dan een dovengebarentolk. Een andere belangrijke reden van het tot ontwikkeling komen van deze voorzieningen is het tot op heden bestaande tekort aan tolken gebarentaal. Een dovenschrijftolk zet gesproken taal met behulp van een velotype direct om in leesbare taal. De velotype is een typemachine of tekstverwerker met een toetsenbord waarmee lettergrepen kunnen worden aangeslagen waardoor het mogelijk is op spreeksnelheid te typen. Deze vorm van dienstverlening is vooral van belang voor doven die de gebarentaal niet machtig zijn hetgeen veelal voorkomt bij personen die op latere leeftijd doof zijn geworden. De notitiemaker is iemand die bij een college notities maakt en is bedoeld voor doven die onderwijs volgen en kan zonodig ook toepassing vinden op de werkplek, proefplaats of stageplek.

Evenals de persoonlijke ondersteuning kunnen ook de communicatievoorzieningen voor doven voor ten hoogste 15% van het aantal te werken uren per kalenderjaar worden toegekend (het tweede lid). Ingeval van bijzondere hardheid kan van dit percentage worden afgeweken. De toepassing van deze hardheidsclausule dient de gemeente aan het Lisv te melden (het derde lid).

Artikel 8e. Persoonsgebonden reïntegratiebudget

In de zorg en het onderwijs tekent zich een ontwikkeling af waarbij gehandicapten meer zeggenschap krijgen over de aanwending van het budget dat in verband met hun specifieke zorg of onderwijs beschikbaar wordt gesteld. Door de toekenning van een persoonsgebonden budget wordt verondersteld dat middelen doelmatiger worden ingezet en dat de geboden voorzieningen meer tegemoet komen aan de wensen van betrokkenen.

Ook op het terrein van de toeleiding naar de arbeidsmarkt van arbeidsgehandicapten zal worden onderzocht of het persoonsgebonden budget perspectieven biedt. Gezien de complexiteit van het onderwerp is er echter voor gekozen niet onmiddellijk een structurele regeling uit te werken, maar de mogelijkheid te bieden voor een experimentele toepassing, waarvoor in een ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. Dit artikel biedt de grondslag voor deze ministeriële regeling.

Het voornemen is om in die regeling een beperkt aantal (SWI-)regio's aan te wijzen waar een experiment zou kunnen worden uitgevoerd. Indien een subsidie in het kader van de experimentregeling wordt verleend, dan is deze te beschouwen als een nadere invulling van de subsidies, bedoeld in artikel 3 WIW.

Artikel I, onderdeel H

Artikel 14a. Scholings- en activeringsbudget voor arbeidsgehandicapten

In de Regeling uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden wordt jaarlijks vastgelegd welk deel van het WIW-scholings- en activeringsbudget uitsluitend kan worden aangewend ten behoeve van arbeidsgehandicapte WIW-werknemers of arbeidsgehandicapte Abw-, IOAW- of IOAZ-gerechtigden. Het scholings- en activeringsbudget voor arbeidsgehandicapten kan worden besteed aan (het eerste lid):

a. voorzieningen voor en ten behoeve van arbeidsgehandicapte WIW-werknemers en arbeidsgehandicapte Abw-, IOAW-en IOAZ-gerechtigden;

b. een persoonsgebonden reïntegratiebudget;

c. de meerkosten van het pakket op maat ten opzichte van de rijkssubsidie voor een werkervaringsplaats;

d. de activiteiten van gemeenten gericht op het geschiktmaken van arbeidsgehandicapten voor inschakeling in het arbeidsproces door inkoop van dienstverlening bij de Arbeids-voorzieningsorganisatie of derden, waaronder de medisch-arbeidskundige beoordeling.

De kosten die voor arbeidsgehandicapten ten laste van het scholings- en activeringsbudget kunnen worden gebracht zijn dus ruim gedefinieerd. Naast de kosten voor de voorzieningen, een persoonsgebonden reïntegratiebudget en de meerkosten voor een pakket op maat kunnen ook andere activiteiten die zijn gericht op het geschikt maken van arbeidsgehandicapten voor inschakeling in het arbeidsproces uit het scholings- en activeringsbudget worden gefinancierd. Voorwaarde daarbij is dat het gaat om activiteiten die door de gemeente bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie of derden zijn ingekocht. Het is namelijk niet toegestaan om gemeentelijke uitvoeringskosten – bijvoorbeeld de personele lasten van medewerkers van de gemeentelijke sociale dienst – ten laste van het WIW-scholings- en activeringsbudget te brengen. Dergelijke uitvoeringskosten worden immers reeds via het Gemeentefonds gefinancierd.

Om te bevorderen dat gemeenten de reïntegratie van arbeidsgehandicapten daadwerkelijk ter hand nemen, is bepaald dat een deel van het scholings- en activeringsbudget uitsluitend voor en ten behoeve van arbeidsgehandicapte WIW-werknemers en Abw-, IOAW- en IOAZ-gerechtigden mag worden besteed. Voor zover het budget dat aan de gemeente is toegekend voor scholingen activering van arbeidsgehandicapten in het subsidiejaar niet voor deze doelgroep is aangewend, wordt het resterende budget door het rijk teruggevorderd. Dit wordt bepaald in het in artikel 18 Buf ingevoegde derde lid (artikel I, onderdeel L, onder b). Dit laat natuurlijk onverlet dat, wanneer het deel van het scholings- en activeringsbudget dat is bestemd voor arbeidsgehandicapten in de loop van het subsidiejaar is uitgeput, de gemeenten ten laste van het algemene deel van het scholings- en activeringsbudget ook uitgaven ten behoeve van arbeidsgehandicapten kunnen brengen.

Een deel van het scholings- en activeringsbudget voor arbeidsgehandicapten dient te worden besteed voor de inkoop van diensten bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. In de Regeling uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden is vastgelegd voor welk bedrag bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie moet worden ingekocht (het tweede lid). Ook hier geldt dat voorzover de gemeente dit bedrag in het subsidiejaar niet voor inkoop bij Arbeidsvoorziening heeft benut, dit door het rijk wordt teruggevorderd.

De mogelijkheid om een deel van het scholings- en activeringsbudget voor inkoop bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie te bestemmen is geregeld in artikel 137a, vierde lid, Abw en artikel 59a, vierde lid, IOAW respectievelijk IOAZ. Daarom is dit wijzigingsbesluit ook gebaseerd op deze artikelen.

Het scholings- en activeringsbudget voor arbeidsgehandicapten wordt aan de gemeenten verleend volgens de verdeelmaatstaven van het scholings- en activeringsbudget dat niet uitsluitend voor arbeidsgehandicapten is bestemd (het derde lid). De budgettoekenning die de gemeenten jaarlijks ontvangen zal voor het scholings- en activeringsbudget dus bestaan uit drie delen, te weten een bedrag dat kan worden aangewend voor de scholing en activering van de brede WIW-doelgroep en een bedrag uitsluitend voor arbeidsgehandicapte WIW-werknemers en Abw-, IOAW- en IOAZ-gerechtigden, waarvan een bepaald – bij de budgettoekenning te noemen – bedrag moet worden besteed bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

De uitgaven die de gemeente ten laste van het scholings- en activeringsbudget brengt, zijn persoonsgebonden uitgaven. Uit de gemeentelijke administratie dient dan ook te blijken dat deze uitgaven zijn gedaan voor personen behorend tot de WIW-doelgroep. Ten einde te kunnen vaststellen of het scholings- en activeringsbudget dat uitsluitend voor arbeidsgehandicapte WIW-werknemers of arbeidsgehandicapte Abw-, IOAW- of IOAZ-gerechtigden is verleend, daadwerkelijk voor deze categorieën is aangewend, dient tevens uit de administratie te blijken welke uitgaven voor arbeidsgehandicapten zijn gedaan. Voorts dient op grond van de administratie te kunnen worden vastgesteld welke deel daarvan is besteed voor de inkoop bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Artikel 37 WIW voorziet in een evaluatie van de wet na drie jaar na inwerkingtreding. In deze evaluatie zal worden getoetst of het wenselijk is de exclusieve aanwending van een deel van het scholings- en activeringsbudget voor arbeidsgehandicapten te handhaven. Uit het oogpunt van een doelmatige uitvoering van de wet kan het wenselijk zijn om gemeenten niet te beperken in hun bestedingsvrijheid van het scholings- en activeringsbudget. Of uiteindelijk gekozen wordt voor één ongedeeld scholings- en activeringsbudget voor de WIW-doelgroep, inclusief de arbeidsgehandicapten zal worden bepaald door de resultaten die gemeenten weten te boeken met de toeleiding van arbeidsgehandicapten naar de arbeidsmarkt en de garanties die kunnen worden geven dat de gemeentelijke reïntegratieinspanningen voor arbeidsgehandicapten ook in de toekomst ten minste op het door het kabinet gewenste financiële niveau zullen blijven.

Artikel I, onderdeel M

Artikel 18a. Informatievoorziening inkoop dienstverlening ten behoeve van arbeidsgehandicapten

In het kader van de regeling van de inkoop van dienstverlening door Arbeidsvoorziening ten behoeve van langdurig werkloze Abw-gerechtigden op grond van artikel 137a, tweede lid, Abw is bepaald dat de gemeentebesturen op verzoek aan de Minister informatie verstrekken ten behoeve van de beleidsvorming over dit instrument van inkoop. In artikel 18a is een vergelijkbare informatieverplichting opgenomen voor de inkoop van dienstverlening bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie ten behoeve van arbeidsgehandicapten. Om die reden is dit besluit mede gebaseerd op artikel 132 Abw en de artikelen 54 IOAW en IOAZ. In een ministeriële regeling wordt nader invulling gegeven aan deze informatieverplichting. De inhoud daarvan staat nog niet vast en zal in afstemming met andere beleidsinformatie-verplichtingen van de gemeenten ten hoeve van de uitvoering van de Abw nader worden ingevuld.

Artikel I, onderdeel B

De wijziging in artikel 6, tweede lid, Buf beoogt duidelijk te maken hoe bij de vaststelling van het maximumloon rekening wordt gehouden met de vakantiebijslag.

Artikel I, onderdeel D

Aan artikel 8 Buf is een tweede lid toegevoegd om duidelijk te maken, dat het scholings- en activeringsbudget waar het activiteiten van gemeenten betreft slechts besteed kan worden aan uitvoeringskosten in verband met inkoop van dienstverlening bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie of derden.

Artikel I, onderdeel L

In artikel 18, eerste lid, Buf is de verwijzing naar het van belang zijnde artikel in de WIW gecorrigeerd.

Artikel II

Artikel 1, onderdeel ff, van het Aanwijzingsbesluit verplichtverzekerden Ziekenfondswet is aangepast, omdat hierin nog verwezen werd naar de Jeugdwerkgarantiewet (JWG). Het betreft hier de verzekering voor de Ziekenfondswet van de jongeren, die geen uitkering ontvangen of in een WIW-dienstbetrekking werkzaam zijn, maar wel een gering inkomen kunnen hebben in de vorm van een vergoeding (premie/incentive), terwijl ze wegens het ontvangen van die vergoeding niet verzekerd zijn op grond van de Ziektewet (hetgeen wel het geval is bij het doen van bepaalde stages). Voor die jongeren, die jonger dan 18 jaar zijn, kan verzekering op grond van de Ziekenfondswet aangewezen zijn evenals voorheen voor de jongeren die op grond van de JWG wel een vergoeding voor het deelnemen aan activiteiten op grond van een met hen gesloten voorbereidingsovereenkomst kregen, maar niet verzekerd waren op grond van de Ziektewet.

Vanwege de aard van deze wijzigingen kunnen zij terugwerken tot en met de datum van inwerkingtreding van de WIW.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert


XNoot
1

Stb. 1997, 761.

XNoot
2

Stb. 1996, 66, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 maart 1998, Stb. 210.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 juni 1998, nr. 105.

Naar boven