Wet van 22 april 1998 tot wijziging van de Huursubsidiewet in verband met het aan burgemeester en wethouders toedelen van de bevoegdheid een bijzondere bijdrage in de huurlasten toe te kennen (vangnetregeling huursubsidie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Huursubsidiewet te wijzigen opdat aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid wordt toegedeeld om een bijzondere bijdrage in de huurlasten toe te kennen in categorieën van gevallen waarin het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners voor het einde van het subsidietijdvak aanmerkelijk lager is geworden dan het rekeninkomen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Huursubsidiewet1 wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

a. in onderdeel a wordt «waarop de huursubsidie betrekking heeft» vervangen door: waarop de huursubsidie of de bijzondere bijdrage in de huurlasten, bedoeld in artikel 26b, betrekking heeft;

b. in onderdeel e wordt na «krachtens deze wet» ingevoegd: , met uitzondering van artikel 26b.

B

Artikel 25 vervalt.

C

In artikel 26 wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 3. Onze Minister past het eerste lid toe overeenkomstig het bepaalde in artikel 26b, eerste en tweede lid, in gevallen waarin, hoewel het inkomen is gedaald ten opzichte van het peiljaar, geen bijzondere bijdrage als bedoeld in hoofdstuk 4A wordt toegekend omdat:

    a. niet is voldaan aan het meerderjarigheidsvereiste dat is gesteld in artikel 8 juncto artikel 26b, derde lid, of

    b. het rekenvermogen hoger is dan het relevante bedrag, genoemd in artikel 15, juncto artikel 26b, derde lid.

D

Na artikel 26 wordt een hoofdstuk ingevoegd, dat als volgt luidt.

HOOFDSTUK 4A. BIJZONDERE BIJDRAGE IN DE HUURLASTEN

Artikel 26a
  • 1. In dit hoofdstuk en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:

    a. actueel inkomen: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners, dat wordt berekend door het netto inkomen over de eerste kalendermaand van het desbetreffende RBH-subsidietijdvak te herrekenen naar een belastbaar inkomen over het peiljaar;

    b. bijzondere bijdrage in de huurlasten: bijzondere bijdrage als bedoeld in artikel 26b;

    c. RBH-subsidietijdvak: het tijdvak waarvoor telkens een bijzondere bijdrage in de huurlasten kan worden toegekend.

  • 2. Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de bepaling van het actueel inkomen.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop de herrekening plaatsvindt die is bedoeld in het eerste lid, onder a. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ook overigens regels worden gesteld omtrent de bepaling van het actueel inkomen.

  • 4. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, laatste volzin, kunnen regels worden gesteld omtrent het bij de bepaling van het actueel inkomen in bepaalde gevallen geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten van medebewoners of inkomensbestanddelen.

Artikel 26b
  • 1. Indien voor het einde van het subsidietijdvak blijkt dat het rekeninkomen 20 procent hoger is dan het actueel inkomen, kennen burgemeester en wethouders op aanvraag aan een huurder een bijzondere bijdrage toe ter tegemoetkoming in de kosten van het huren van een woning.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijdrage in de huurlasten wordt bepaald door, op de wijze die is bedoeld in artikel 21, het bedrag te berekenen van de huursubsidie dat behoort bij het actueel inkomen, en dit bedrag te verminderen met het bedrag van de huursubsidie dat behoort bij het rekeninkomen.

  • 3. De artikelen 7, tweede en derde lid, 8 tot en met 11, 13, en 15 tot en met 22 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Voor de toepassing van het begrip «subsidietijdvak», genoemd in het eerste lid, wordt de huurder geacht tevens huursubsidie te hebben aangevraagd.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 26c
  • 1. Indien de aanvraag betrekking heeft op het eerste op de inkomensdaling betrekking hebbende RBH-subsidietijdvak waarvoor een bijzondere bijdrage in de huurlasten wordt toegekend (eerste aanvraag), vangt dat RBH-subsidietijdvak aan:

    a. indien de aanvraag wordt ingediend binnen drie maanden na de inkomensdaling:

    1°. op de eerste dag van de kalendermaand als de inkomensdaling per die datum heeft plaatsgevonden;

    2°. op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de inkomensdaling in andere gevallen dan bedoeld onder ten eerste;

    b. indien de aanvraag ten minste drie maanden na de inkomensdaling wordt ingediend: op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de indiening van de aanvraag.

  • 2. Indien de aanvraag geen eerste aanvraag is (continueringsaanvraag), vangt het RBH-subsidietijdvak aan:

    a. indien de aanvraag wordt ingediend binnen drie maanden na afloop van het voorgaande RBH-subsidietijdvak waarvoor een bijzondere bijdrage is toegekend: op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de afloop van het voorgaande RBH-subsidietijdvak;

    b. op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de indiening van de aanvraag in andere gevallen dan bedoeld onder a.

  • 3. Op een aanvraag wordt binnen dertien weken na de indiening beslist. Voor ingewikkelde gevallen kunnen burgemeester en wethouders die termijn, onder opgaaf van redenen, met ten hoogste zes weken verlengen. Een zodanig besluit wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen dertien weken na de indiening van de aanvraag.

  • 4. De bijzondere bijdrage in de huurlasten wordt steeds toegekend voor een tijdvak van ten hoogste drie maanden; dat tijdvak eindigt niet op een latere datum dan 30 juni.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen op aanvraag voorschotten verstrekken terzake van de bijzondere bijdrage in de huurlasten.

  • 6. De bijzondere bijdrage in de huurlasten wordt steeds over een tijdvak van ten hoogste drie maanden uitbetaald, na afloop van dat tijdvak, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 7. De artikelen 23, 24, eerste lid, onder a, en tweede lid, 28, eerste, tweede en derde lid, 29, eerste en tweede lid, 31, tweede lid, 32, 33 tot en met 35, en 48 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    1°. In artikel 23, eerste lid, voor «met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarover geen huur is verschuldigd» en in artikel 24, eerste lid, onder a, voor «met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarover de gewijzigde huurprijs is verschuldigd» steeds wordt gelezen: met ingang van het eerstvolgende RBH-subsidietijdvak;

    2°. burgemeester en wethouders, en niet Onze Minister, de bevoegdheden hebben die zijn genoemd in de artikelen 24, tweede lid, 28, tweede lid onder b, en 35;

    3°. aan burgemeester en wethouders en aan de daartoe door hen aangewezen ambtenaren, en niet aan Onze Minister en aan de daartoe door hem aangewezen ambtenaren, de informatie wordt verstrekt die is bedoeld in artikel 33, eerste lid;

    4°. in artikel 34, eerste lid, voor «bij de aanvraag» steeds wordt gelezen: bij de aanvragen, gedurende het subsidietijdvak, die een huurder heeft gedaan tot toekenning van een bijzondere bijdrage in de huurlasten.

Artikel 26d
  • 1. In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen categorieën van gevallen waarin bijzondere bijdragen in de huurlasten zijn toegekend in afwijking van dit hoofdstuk of de daarop berustende bepalingen, dan wel artikel 33, tweede lid, niet wordt nageleefd, besluiten burgemeester en wethouders dat de ten onrechte of tot een te hoog bedrag toegekende bijdragen, dan wel de voorschotten daarop, worden teruggevorderd dan wel verrekend.

  • 2. Artikel 36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot terugvordering of verrekening als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat in onderdeel a van dat artikellid voor «Onze Minister» wordt gelezen: burgemeester en wethouders.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten:

    a. artikel 14f van de Algemene bijstandswet[2] van overeenkomstige toepassing op de terugvordering of de verrekening te laten zijn, of

    b. te verrekenen met aanspraken op een bijzondere bijdrage in de huurlasten van de huurder.

  • 4. In door Onze Minister te bepalen gevallen onderzoeken burgemeester en wethouders na afloop van het desbetreffende subsidiejaar, voor zover zij dit kunnen aan de hand van door Onze Minister verstrekte gegevens als bedoeld in artikel 26e, vierde lid, of zij een bijzondere bijdrage in de huurlasten hebben toegekend met inachtneming van de juiste gegevens.

Artikel 26e
  • 1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van dit hoofdstuk over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.

  • 2. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing indien:

    a. enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht;

    b. degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben, of

    c. de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.

  • 3. Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek kunnen desgevraagd gegevens aan derden worden verstrekt voor zover de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

  • 4. Voor zover Onze Minister over de desbetreffende gegevens beschikt, maakt hij op verzoek van burgemeester en wethouders dan wel ambtshalve, aan burgemeester en wethouders de gegevens bekend die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn voor een juiste toepassing van dit hoofdstuk.

Artikel 26f
  • 1. Uit 's Rijks kas worden de kosten bestreden die ten laste van de gemeente zijn gebleven bij de toepassing van artikel 26b.

  • 2. Het Rijk verstrekt op aanvraag voorschotten terzake van de vergoeding, waaronder voorschotten terzake van de door burgemeester en wethouders toegekende bijzondere bijdragen in de huurlasten of voorschotten daarop.

  • 3. Burgemeester en wethouders declareren de in een subsidiejaar gemaakte kosten voor de 1e oktober die volgt op dat jaar. Bij de opgave wordt een verklaring gevoegd van de deskundige, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de juistheid van de verstrekte gegevens en de rechtmatigheid van de toegekende bijzondere bijdragen in de huurlasten.

  • 4. Burgemeester en wethouders voeren ten behoeve van een getrouwe weergave van de uitvoering en een effectief uitvoeringsproces een zodanige administratie dat de juiste, volledige en tijdige vastlegging zijn gewaarborgd van:

    a. de besluiten over aanvragen, onderzoeken, toekenningen, vorderingen en verplichtingen en de hieruit voortvloeiende betalingen en ontvangsten;

    b. de hierop betrekking hebbende bescheiden;

    c. het onderzoek dat is verricht naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en de overgelegde bescheiden.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste tot en met vierde lid, alsmede omtrent de bij de declaratie te verstrekken gegevens.

E

In artikel 29, eerste lid, laatste volzin, wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

ARTIKEL II

Artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering2 wordt gewijzigd als volgt:

a. in de eerste volzin wordt «met ontvangen huursubsidie of woonkostentoeslag» vervangen door: met ontvangen huursubsidie, een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van artikel 26b van de Huursubsidiewet, of woonkostentoeslag;

b. in de laatste volzin wordt «een bijdrage op grond van artikel 21» vervangen door: een bijdrage als bedoeld in artikel 21.

ARTIKEL III

Aan het slot van onderdeel c van artikel 43, tweede lid, van de Algemene bijstandswet3, wordt ingevoegd: , of een bijzondere bijdrage in de huurlasten ontvangen op grond van artikel 26b van die wet.

ARTIKEL IV

  • 1. Deze wet is niet van toepassing op het subsidiejaar, bedoeld in artikel 1 onder l, van de Huursubsidiewet, dat is aangevangen op 1 juli 1997.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 26c, tweede lid, van de Huursubsidiewet, geldt een inkomensdaling die heeft plaatsgevonden voor 1 juli 1998, als een inkomensdaling die per die datum heeft plaatsgevonden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, verstrekken burgemeester en wethouders over het subsidiejaar dat is genoemd in het eerste lid, ten behoeve van de toepassing van het bepaalde bij en krachtens artikel 25 van de Huursubsidiewet, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van deze wet, desgevraagd aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de gegevens over de uitvoering van andere wetten dan de Huursubsidiewet, alsmede inzage in de stukken daarover, op de wijze als door Onze genoemde Minister bepaald.

  • 4. Voor het subsidiejaar dat aanvangt op 1 juli 1998, worden geen categorieën van gevallen aangewezen als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Huursubsidiewet.

ARTIKEL V

De tekst van de Huursubsidiewet wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 juli 1998, met uitzondering van artikel I, onderdeel B, dat in werking treedt met ingang van 1 oktober 1998, en met uitzondering van artikel IV, derde lid, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 april 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

Uitgegeven de zesentwintigste mei 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1997, 197, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 1997, Stb. 791.

XNoot
2

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 april 1998, Stb. 205.

XNoot
3

Stb. 1995, 199, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 april 1998, Stb. 278.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/98, 25 817.

Handelingen II 1997/98, blz. 4846–4858; 4984.

Kamerstukken I 1997/98, 25 817 (305, 305a).

Handelingen I 1997/98, blz. 1410.

Naar boven