Besluit van 29 april 1998 tot wijziging van het
Besluit registratie geneesmiddelen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
van 4 maart 1998 GMV 98986;
Gelet op de artikelen 1, derde lid, 3 zevende lid, en 26, onder
f, van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening;
De Raad van State gehoord (advies van 26 maart 1998);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport van 14 april 1998 GMV 981975;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Artikel 2, tweede lid, van het Besluit registratie geneesmiddelen1 komt als volgt te luiden:
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij horende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 29 april 1998
Beatrix
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Uitgegeven de negentiende mei 1998
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
NOTA VAN TOELICHTING
Deze wijziging heeft tot doel het overleggen van monsters van het farmaceutische
product en monsters van de werkzame bestanddelen van dat product bij de aanvraag
tot inschrijving in het register niet langer verplicht te stellen. Wel dient
de aanvrager monsters van het farmaceutische product en monsters van de werkzame
bestanddelen van dat product beschikbaar te houden voor het College ter beoordeling
van geneesmiddelen.
De reden voor deze wijziging is gelegen in het feit dat het college de
bedoelde monsters voor een beoordeling van de aanvraag tot inschrijving in
de meeste gevallen niet nodig heeft. De door de aanvrager verstrekte informatie
is in de regel voldoende om de aanvraag te kunnen beoordelen.
Mocht het college bij het beoordelen van een aanvraag tot inschrijving
de hierboven genoemde monsters toch nodig hebben, dan dient de aanvrager de
bedoelde monsters alsnog te verstrekken.
Richtlijn 75/319/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20
mei 1975, betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten (Pb EG L 147), waarvan het
Besluit registratie geneesmiddelen (BRG) een aantal implementerende bepalingen
bevat, stelt het overleggen van monsters bij de aanvraag niet verplicht. In
artikel 4 sub B van deze richtlijn is bepaald dat voor het onderzoek van de
ingediende aanvraag de bevoegde instanties het geneesmiddel, de grondstoffen
en, indien nodig, de tussenproducten of andere samenstellende stoffen daarvan
aan een onderzoek kunnen onderwerpen.
Nu slechts sprake is van de mogelijkheid om een onderzoek te laten uitvoeren,
dient de aanvrager van de inschrijving de monsters van het geneesmiddel, de
grondstoffen en, indien nodig, de tussenproducten of andere samenstellende
stoffen pas over te leggen als het college daarom vraagt.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
XNoot
1Stb. 1977, 537, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 februari
1998, Stb. 139.
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat
het zonder meer instemmend luidt.