Wet van 22 april 1998 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de verlengingsprocedure voorlopige hechtenis en de termijn van de uitspraak van het schriftelijk vonnis van de alleenrechtsprekende rechter

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de procedure van de verlenging van de voorlopige hechtenis te vereenvoudigen en de termijn van de uitspraak van het schriftelijk vonnis van de alleenrechtsprekende rechter te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

In het vijfde lid wordt in de tweede volzin «artikel 65» vervangen door: artikel 65 en 66a.

B

Artikel 65, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. Behoudens het geval van artikel 66a, eerste lid, kan de rechtbank, ambtshalve of op de vordering van de officier van justitie, na de aanvang van het onderzoek ter zitting de gevangenneming van de verdachte bevelen. Desgeraden hoort de rechtbank deze vooraf; zij is bevoegd te dien einde zijn dagvaarding te gelasten, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging.

b. Toegevoegd wordt een nieuw derde lid dat luidt:

  • 3. De rechtbank kan eveneens een bevel tot gevangenneming geven, indien dit nodig is om de uitlevering van de verdachte te verkrijgen.

C

Ingevoegd wordt een nieuw artikel 66a dat komt te luiden:

Artikel 66a

  • 1. Wanneer de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming is verstreken, kan de officier van justitie ook voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ten spoedigste de gevangenneming van de nog niet in vrijheid gestelde verdachte vorderen, indien

    a. de officier van justitie heeft verzuimd tijdig de vordering tot verlenging in te dienen,

    b. de voorwaarden voor toepassing van voorlopige hechtenis nog bestaan, en

    c. het bevel tot voorlopige hechtenis was gegeven terzake van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.

  • 2. De rechtbank stelt de verdachte die op de terechtzitting aanwezig is, in de gelegenheid op de vordering te worden gehoord.

  • 3. Aan de verdachte die niet op de terechtzitting aanwezig is, wordt de vordering tot gevangenneming onverwijld in persoon betekend. De rechtbank beslist niet dan na de verdachte te hebben gehoord, althans behoorlijk te hebben opgeroepen. Zij kan de medebrenging van de verdachte gelasten.

  • 4. De rechtbank beslist op de vordering binnen 24 uur na de indiening daarvan. De verdachte wordt in afwachting van de beslissing op de vordering tot gevangenneming niet in vrijheid gesteld.

  • 5. Indien nog geen dagvaarding is uitgebracht, worden de bepalingen in het tweede tot en met het vierde lid toegepast door de raadkamer.

  • 6. De termijnen bedoeld in artikelen 75, derde lid, en 277a zijn van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel 66, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Wanneer het bevel is gegeven op de terechtzitting, dan wel binnen de krachtens het eerste lid bepaalde termijn het onderzoek is aangevangen, blijft het bevel van kracht totdat zestig dagen na de dag van de einduitspraak zijn verstreken.

E

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Wanneer binnen de in het eerste lid, eerste volzin, bedoelde termijn een bezwaarschrift overeenkomstig een der artikelen 250 en 262 is ingediend, blijft het bevel, – onverminderd het bepaalde in artikel 66, tweede lid, – van kracht totdat dertig dagen zijn verstreken sedert de dag waarop onherroepelijk op het bezwaarschrift is beslist.

F

Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:

Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Uiterlijk drie dagen na de tenuitvoerlegging kan de verdachte van de beslissing van de rechtbank, houdende een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding bij het gerechtshof in hoger beroep komen. De termijn bedoeld in artikel 408, eerste lid, is niet van toepassing.

G

Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor het huidige artikel wordt een 1. geplaatst.

b. Als tweede lid wordt toegevoegd:

  • 2. Een bevel tot voorlopige hechtenis gaat in op het ogenblik waarop de verdachte ter tenuitvoerlegging van dat bevel wordt aangehouden dan wel op het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging van een ander bevel tot vrijheidsbeneming, in dezelfde zaak gegeven, eindigt.

H

Artikel 75 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Na de aantekening van beroep van de einduitspraak worden de bevelen tot gevangenneming, gevangenhouding dan wel verlenging daarvan gegeven door de rechter in hoogste feitelijke aanleg. De artikelen 65, tweede lid, 66, tweede lid, en 67 tot en met 69, zijn op deze bevelen van overeenkomstige toepassing.

b. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Behoudens de gevallen bedoeld in artikel 66a, eerste lid, kunnen bevelen tot gevangenneming voor de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting slechts worden gegeven indien alsnog ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn gerezen. Onder ernstige bezwaren kan tevens een veroordelend vonnis in de vorige feitelijke aanleg worden begrepen.

c. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Een bevel tot gevangenneming of tot gevangenhouding wordt door de rechter in hoogste feitelijke aanleg, vóór de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, op vordering van het openbaar ministerie gegeven voor ten hoogste zestig dagen. De geldigheidsduur van een dergelijk bevel kan telkens worden verlengd met dien verstande dat het bevel en de verlengingen daarvan een periode van honderdtachtig dagen niet te boven gaan. De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld op de vordering te worden gehoord.

d. In het vierde lid vervalt in de tweede volzin na het woord onbevoegdverklaring de zinsnede: of nietigverklaring van de dagvaarding.

I

Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het eerste lid wordt toegevoegd:

De vordering onderscheidenlijk het verzoek zijn met redenen omkleed.

b. Het vierde lid wordt vernummerd tot het vijfde lid.

c. Ingevoegd wordt een nieuw vierde lid dat komt te luiden:

  • 4. De verdachte en de waarborg worden in de gelegenheid gesteld op het verzoek als bedoeld in het eerste lid, te worden gehoord. Van het horen kan worden afgezien, indien het verzoek niet met redenen is omkleed.

J

Artikel 277a wordt als volgt gewijzigd:

De tweede zin van het tweede lid komt te luiden:

Om klemmende redenen kan zij echter een langere termijn stellen, doch in geen geval langer dan negentig dagen.

K

Artikel 406 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst van het bestaande artikel wordt het cijfer 1. geplaatst.

b. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Tegen vonnissen die geen einduitspraken zijn, is het hoger beroep slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak toegelaten.

c. Een nieuw tweede lid wordt toegevoegd dat luidt:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing in het geval dat hoger beroep wordt aangetekend tegen het bevel tot gevangenneming en tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het bevel tot gevangenhouding.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 16 november 1994 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering betreffende het proces-verbaal van de terechtzitting en het vonnis (23 989)2 tot wet wordt verheven, wordt met ingang van het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, dan wel indien de onderhavige wet op een later tijdstip in werking treedt, met ingang van dat latere tijdstip, het voorstel van wet als volgt gewijzigd:

A

In de onderdelen F en H wordt de laatste puntkomma in onderdeel d van het tweede lid vervangen door een punt.

B

Onderdeel G komt als volgt te luiden:

G

Artikel 379 wordt als volgt gewijzigd:

a. De drie bestaande volzinnen worden als afzonderlijk lid genummerd.

b. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

1. De politierechter is bevoegd een schriftelijk vonnis te wijzen. Op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of zijn raadsman of van de benadeelde partij is hij daartoe verplicht, tenzij naar zijn oordeel daarmee geen redelijk belang is gediend.

c. Het tweede lid komt te luiden:

2. De uitspraak mag alsdan in geen geval later plaatsvinden dan op de veertiende dag na sluiting van het onderzoek.

C

Onderdeel I komt als volgt te luiden:

I

Artikel 396 wordt als volgt gewijzigd:

a. De drie bestaande volzinnen worden als afzonderlijk lid genummerd.

b. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

1. De kantonrechter is bevoegd een schriftelijk vonnis te wijzen. Op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of zijn raadsman of van de benadeelde partij is hij daartoe verplicht, tenzij naar zijn oordeel daarmee geen redelijk belang is gediend.

c. Het tweede lid komt te luiden:

2. De uitspraak mag alsdan in geen geval later plaatsvinden dan op de veertiende dag na sluiting van het onderzoek.

D

In onderdeel J wordt in artikel 415 «281–312» vervangen door: 281–314.

E

In onderdeel N wordt in onderdeel b de woorden «de achtentwintigste dag» vervangen door: de veertiende dag.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit tijdstip kan voor de verschillende onderdelen van artikel I en artikel II verschillend zijn.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 april 1998

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de veertiende mei 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 januari 1998, Stb. 35.

XNoot
2

Stb. 1996, 487.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1994/95, 1995/96, 1996/97, 1997/98, 24 219.

Handelingen II 1997/98, blz. 2328–2337; 2397.

Kamerstukken I 1997/98, 24 219 (158, 158a, 158b, 158c).

Handelingen I 1997/98, zie vergadering dd. 21 april 1998.

Naar boven