Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1998, 229 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1998, 229 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 5 december 1997, nr. 1997/36237 (3712), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op de artikelen 96a, eerste en tweede lid, en 115 van de Wet op het basisonderwijs, artikel 93a, eerste en tweede lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, en artikel 84 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
De Raad van State gehoord (advies van 21 januari 1998, nr. W05.97.0779);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 2 april 1998, nr. 1998/12085 (3712), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Formatiebesluit WBO 19921 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 13b worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het vierde lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
3. Aan het slot van lid 4a, onderdeel b, wordt toegevoegd: en.
4. In lid 4a, onderdeel c, wordt na «komt» ingevoegd: en voor de vervulling waarvan bemiddeling door het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening wenselijk is.
5. Aan het slot van lid 4a, onderdeel c, vervalt «en» en wordt de komma vervangen door een punt.
6. Lid 4a, onderdeel d, vervalt.
7. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «eigen of een aangrenzend».
In artikel 13c worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het tweede lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
Het Besluit trekkende bevolking WBO2 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel B 16i.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het vierde lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
3. Aan het slot van lid 4a, onderdeel b, wordt toegevoegd: en.
4. In lid 4a, onderdeel c, wordt na «komt» ingevoegd: en voor de vervulling waarvan bemiddeling door het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening wenselijk is.
5. Aan het slot van lid 4a, onderdeel c, vervalt «en» en wordt de komma vervangen door een punt.
6. Lid 4a, onderdeel d, vervalt.
7. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «eigen of een aangrenzend».
In artikel B 16i.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het tweede lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
In artikel C 15i.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het vierde lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
3. Aan het slot van lid 4a, onderdeel b, wordt toegevoegd: en.
4. In lid 4a, onderdeel c, wordt na «komt» ingevoegd: en voor de vervulling waarvan bemiddeling door het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening wenselijk is.
5. Aan het slot van lid 4a, onderdeel c, vervalt «en» en wordt de komma vervangen door een punt.
6. Lid 4a, onderdeel d, vervalt.
7. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «eigen of een aangrenzend».
In artikel C 15i.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het tweede lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
In artikel D 12i.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het vierde lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
3. Aan het slot van lid 4a, onderdeel b, wordt toegevoegd: en.
4. In lid 4a, onderdeel c, wordt na «komt» ingevoegd: en voor de vervulling waarvan bemiddeling door het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening wenselijk is.
5. Aan het slot van lid 4a, onderdeel c, vervalt «en» en wordt de komma vervangen door een punt.
6. Lid 4a, onderdeel d, vervalt.
7. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «eigen of een aangrenzend».
In artikel D 12i.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het tweede lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
In artikel F 13i.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het vierde lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
3. Aan het slot van lid 4a, onderdeel b, wordt toegevoegd: en.
4. In lid 4a, onderdeel c, wordt na «komt» ingevoegd: en voor de vervulling waarvan bemiddeling door het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening wenselijk is.
5. Aan het slot van lid 4a, onderdeel c, vervalt «en» en wordt de komma vervangen door een punt.
6. Lid 4a, onderdeel d, vervalt.
7. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «eigen of een aangrenzend».
In artikel F 13i.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het tweede lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
Het Formatiebesluit ISOVSO 19923 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 20b worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het vierde lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
3. In lid 4a, onderdeel c, wordt na «komt» ingevoegd: en voor de vervulling waarvan bemiddeling door het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening wenselijk is.
4. De komma aan het slot van lid 4a, onderdeel c, wordt vervangen door een punt.
5. Lid 4a, onderdeel d, vervalt.
6. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «eigen of een aangrenzend».
In artikel 20c worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het tweede lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
Het Formatiebesluit W.V.O.4 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid wordt «35%» vervangen door: 60%.
2. In het vierde lid wordt «65%» vervangen door: 40%.
3. In lid 4a, onderdeel c, wordt na «komt» ingevoegd: en voor de vervulling waarvan bemiddeling door het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening wenselijk is.
4. De komma en het woord «en» aan het slot van lid 4a, onderdeel c, worden vervangen door een punt.
5. Lid 4a, onderdeel d, vervalt.
6. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «eigen of het aangrenzend».
In artikel 6, eerste en tweede lid, wordt «artikel 5, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 7, eerste en tweede lid.
1. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen verleent voor het schooljaar 1997–1998 een ontheffing op de grond, genoemd in de artikelen 13b, vijfde lid, onderdeel a, en 13c, derde lid, van het Formatiebesluit WBO 1992, de artikelen B 16i.1, vijfde lid, onderdeel a, en B 16i.2, derde lid, C 15i.1, vijfde lid, onderdeel a, en C 15i.2, derde lid, D 12i.1, vijfde lid, onderdeel a, en D 12i.2, derde lid, F 13i.1, vijfde lid, onderdeel a, en F 13i.2, derde lid, van het Besluit trekkende bevolking WBO, en de artikelen 20b, vijfde lid, onderdeel a, en 20c, derde lid, van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, indien het aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, van een school voor speciaal onderwijs, van een school voor voortgezet speciaal onderwijs, van een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of van een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, kan herbezetten in verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting en toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, en na vermindering met 60% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de opslag vanwege herbezetting in verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting en toepassing van de genoemde regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, gelijk is aan of kleiner dan 38.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het bevoegd gezag van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 5 van het Formatiebesluit W.V.O., met dien verstande dat voor «formatierekeneenheden» wordt gelezen «fulltime equivalenten» en dat voor «38» wordt gelezen «0,2».
3. In afwijking van de in het eerste en tweede lid genoemde artikelen behoeft het bevoegd gezag geen verzoek tot toepassing van de in het eerste en tweede lid genoemde artikelen in te dienen.
1. Indien voor het schooljaar 1996–1997 het aantal formatierekeneenheden, berekend en toegekend op basis van artikel 6 van het Formatiebesluit WBO 1992, het Besluit trekkende bevolking WBO, of de artikelen 7 en 13 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, voor de onder het beheer van het bevoegd gezag staande scholen voor basisonderwijs, onderscheidenlijk voor de onder het beheer van het bevoegd gezag staande scholen voor speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs en instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, groter is dan het aantal formatierekeneenheden dat op basis van de hiervoor genoemde artikelen van de genoemde besluiten, met uitzondering van de verhoging op basis van de artikelen 13b, vierde lid of lid 4a, en 13c van het Formatiebesluit WBO 1992, onderscheidenlijk de artikelen B 16i.1, vierde lid of lid 4a, en B 16i.2, derde lid, C 15i.1, vierde lid of lid 4a, en C 15i.2, derde lid, D 12i.1, vierde lid of lid 4a, en D 12i.2, derde lid, F 13i.1, vierde lid of lid 4a, en F 13i.2, derde lid, van het Besluit trekkende bevolking WBO, onderscheidenlijk de artikelen 20b, vierde lid of lid 4a, en 20c, derde lid, van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, voor het schooljaar 1997–1998 beschikbaar is, geeft Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor het schooljaar 1997–1998 toepassing aan de genoemde artikelen.
2. Indien voor het schooljaar 1996–1997 het aantal full time equivalenten, berekend en toegekend op basis van het Formatiebesluit W.V.O., voor de onder het beheer van het bevoegd gezag staande scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, scholen voor algemeen voortgezet onderwijs en scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs, groter is dan het aantal full time equivalenten dat op basis van het Formatiebesluit W.V.O. met uitzondering van de verhoging op basis van artikel 5, vierde lid of lid 4a, van het Formatiebesluit W.V.O., voor het schooljaar 1997–1998 beschikbaar is, geeft Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor het schooljaar 1997–1998 toepassing aan de genoemde artikelen.
3. In afwijking van de in het eerste en tweede lid genoemde artikelen behoeft het bevoegd gezag geen verzoek tot toepassing van de in het eerste of tweede lid genoemde artikelen in te dienen.
1. De artikelen I, III, V en VI treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 augustus 1997.
2. Artikel II treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens de Tweede Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in het onderhavige besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.
3. Artikel IV treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.
4. De in het tweede en derde lid bedoelde koninklijke besluiten voorzien erin dat de artikelen II en IV, onderdeel A, terugwerken tot en met 1 augustus 1997, en dat artikel IV, onderdeel B, terugwerkt tot en met 6 maart 1998.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen
Uitgegeven de drieëntwintigste april 1998
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Bij Besluit van 3 november 1995 (Stb. 571) werd in de diverse algemene maatregelen van bestuur de geharmoniseerde en eenvoudiger regeling inzake arbeidsduurverkorting (ADV) in het primair en voortgezet onderwijs en bij de verzorgingsinstellingen opgenomen. Tevens waren de gevolgen van het toepassen van de regeling ter bevordering van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers (BAPO-regeling) in het primair en voortgezet onderwijs, in de sector van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, alsmede bij de vormingsinstituten voor jeugdigen, en voor de onderwijsverzorgingsinstellingen in de bedoelde besluiten opgenomen.
De genoemde regelingen omvatten:
a. uitbreiding van de formatieruimte wegens arbeidsduurverkorting;
b. uitbreiding van de formatie door toepassing van de BAPO-regeling, die onder meer voorziet in een vermindering van de feitelijke werktijd voor oudere werknemers;
c. het inzetten van wachtgelders in een deel van de aldus ontstane formatieruimte (extra herbezettingsruimte).
Als gevolg van genoemd besluit wordt deze herbezettingsruimte deels voorwaardelijk toegekend, deels onvoorwaardelijk. Bij de berekening van het voorwaardelijk deel diende rekening te worden gehouden met de omvang van de ADV en van de taakverlichting voor oudere werknemers. Dit voorwaardelijk deel (ook wel aangeduid als het quotum) wordt op aanvraag toegekend.
De hierboven weergegeven regeling, die in de wandelgangen de benaming «herbezettingsregeling ADV/BAPO» heeft gekregen, werd bij Besluit van 4 juni 1996 (Stb. 314) aangescherpt. De aanscherping had in het bijzonder betrekking op de voorwaarden waaronder het niet-ontslaan van een potentiële wachtgelder kon worden aangemerkt als een benoeming in het voorwaardelijk deel van de herbezettingsruimte.
Het onderhavige besluit bevordert dat zo veel mogelijk wachtgelders, conform de bedoeling van de CAO 1993–1995, weer worden aangenomen bij de onderwijsinstellingen. De verplichtingen waaraan de instellingen hierbij moesten voldoen, bleken in de praktijk soms moeilijk te realiseren. In het uiterste geval zou het voldoen aan de herbezettingsverplichting kunnen leiden tot ontslag.
Door dit wijzigingsbesluit wordt de regeling wat de wijze betreft waarop het quotum kan worden ingevuld, niet gewijzigd. Wat wordt gewijzigd is de verhouding tussen het onvoorwaardelijk en het voorwaardelijk gedeelte van de herbezettingsruimte. In de afgelopen jaren is gebleken dat de instellingen moeite hebben om 65% van de herbezettingsruimte in te vullen met wachtgelders. Een groot deel van de voorwaardelijke herbezettingsruimte bleef onbezet. Ten einde de herbezetting te optimaliseren, worden de percentages van het voorwaardelijk en het ondervoorwaardelijk toe te kennen gedeelte aangepast. Het onvoorwaardelijk gedeelte wordt vergroot van 35% naar 60%. Het gedeelte waarvoor wachtgelders dienen te worden benoemd, wordt daarentegen verkleind van 65% tot 40%. De scholen krijgen dus altijd méér herbezettingsruimte onvoorwaardelijk tot hun beschikking. De 40% met wachtgelders te benoemen herbezettingsruimte is meer dan in het verleden aan wachtgelders kon worden benoemd.
Ter voorkoming van ontslagen wordt bij instellingen waarvan de (basis)formatie op 1 augustus 1997 ten opzichte van het voorafgaande jaar is gedaald, de herbezettingsruimte onvoorwaardelijk toegekend. Daarnaast wordt de regeling verruimd om ontheffing te verkrijgen van de voorwaarden voor de herbezetting.
In ieder geval mag de herbezettingsverplichting er niet meer toe leiden dat deze ontslag en daardoor wachtgelden tot gevolg heeft.
Met Arbeidsvoorziening Nederland is de rol geëvalueerd die de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening (RBA's) in het kader van de herbezettingsregeling hebben. Om tot een zo efficiënt mogelijke dienstverlening met een zo hoog mogelijk rendement te komen is overeengekomen dat de dienstverlening van de RBA's zich in beginsel richt op het eigen werkgebied. Dat wil niet zeggen dat instellingen die zich in een grensgebied van een RBA bevinden, geen bemiddeling mogen verzoeken van RBA's die liggen buiten het werkgebied waartoe die instellingen behoren. Vanwege de door de RBA's in rekening te brengen kosten en vanwege de interne werkwijze van de RBA's is het naar het oordeel van de ondergetekenden efficiënter dat de RBA's zich concentreren op de wachtgelders in hun eigen werkgebied.
Ook is de tekst aangepast met betrekking tot de melding van vacatures die in de loop van het schooljaar ontstaan. Het is de bedoeling dat uitsluitend vacatures bij de RBA's worden gemeld waarvoor daadwerkelijk dienstverlening wordt gewenst. Vacatures waarvoor geen dienstverlening wordt gewenst – bij voorbeeld omdat de instellingen die zelf al hebben ingevuld – behoeven niet meer te worden gemeld. Het is in de praktijk gebleken dan niet alle vervulde vacatures worden afgemeld. Daardoor bleven de RBA's activiteiten ontplooien voor vacatures waarvoor dit niet meer nodig was.
Het besluit ziet op de volgende onderwijssectoren:
a. primair onderwijs (PO), en
b. voortgezet onderwijs (VO).
Voor het PO zijn de bestaande bepalingen van de beide formatiebesluiten en van het Besluit trekkende bevolking WBO op eenzelfde wijze versoepeld.
Voor het VO gelden dezelfde versoepelingen. In het Formatiebesluit W.V.O. worden de ADV-bepalingen aangepast.
BAPO-bepalingen kent dat besluit niet. Het besluit strekt zich wat de BAPO-regeling betreft dan ook niet uit tot het voortgezet onderwijs. Met ingang van 1 augustus 1996 geldt voor de vo-sector een lump-sum-vergoedingsstelsel voor de personele kosten en is sprake van gedecentraliseerde arbeidsvoorwaardenvorming. Vanaf genoemde datum is de basis vervallen voor de BAPO-regeling en de daaraan gerelateerde herbezettingsregeling en bepalen de bevoegde gezagsorganen van de scholen voortaan zelf of op hun scholen sprake zal zijn van een BAPO-regeling. Voor de BAPO-regeling geldt vanaf 1 augustus 1996 de voorwaarde dat het bevoegd gezag in de regeling van de rechtspositie, bedoeld in artikel 38a van de WVO, een regeling heeft opgenomen die gelijk is aan de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het RPBO zoals luidend op 31 juli 1996. Deze voorwaarde is neergelegd in de Regeling aanvullende vergoeding bevordering arbeidsparticipatie ouderen vo (Uitleg OCenW-Regelingen 1996, nr. 9a).
De organisaties van schoolbesturen hebben afgesproken de regeling zoals luidend op 31 juli 1996, over te nemen in een collectieve arbeidsovereenkomst. Daarvoor wordt met toepassing van artikel 85a van de WVO een aanvullende vergoeding toegekend.
Wat de BVE-sector betreft bevat het onderhavige besluit geen bepalingen meer. Het overgangs- en invoeringsrecht van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), op grond waarvan de voorschriften van de formatiebesluiten voor m.b.o., v.a.v.o., educatie, vormingswerk en innovatie- en praktijkcentra nog van toepassing waren, zijn met ingang van 1 augustus 1997 uitgewerkt.
Voor de BVE-sector zijn vergelijkbare maatregelen reeds getroffen in de Tijdelijke regeling herbezettingsruimte bevordering arbeidsparticipatie ouderen (bapo) in de bve-sector 1997–1998 (Uitleg OCenW-Regelingen 1997, nr. 18c).
Herbezetting vrijgekomen ruimte
In verband met de afloop van ADV/TVS-overgangsrecht en drie jaar natuurlijk verloop, is in de voorgaande jaren een steeds lager percentage van de omvang van de oude ADV-regeling en de TVS-regeling op de formatie in mindering gebracht. Men zie artikel XV van het Besluit van 3 november 1995 (Stb. 571) en artikel XII van het Besluit van 4 juni 1996 (Stb. 314).
Deze afbouw van – de herbezetting van – het ADV/TVS-overgangsrecht wordt verder doorgezet in die zin dat thans geen aftrek meer plaatsvindt. Om dit te realiseren is het niet nodig een wettelijke bepaling op te nemen die vergelijkbaar is met de hiervoor genoemde artikelen. Immers, het voormalige overgangsrecht is uitgewerkt.
Bij de invoering van de herbezettingsregeling ADV/BAPO zijn in de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen middelen gereserveerd voor de herbezetting. In de afgelopen jaren is de herbezetting steeds achter gebleven bij de verwachtingen van destijds. Derhalve is het mogelijk een zekere versoepeling van de voorwaarden te verwezenlijken.
De meerkosten in verband met de versoepeling bedragen voor het schooljaar 1997–1998 voor het primair onderwijs 34 miljoen en voor het voortgezet onderwijs 32 miljoen.
Na de algemene toelichting behoeven naar het oordeel van de ondergetekenden deze artikelen niet meer afzonderlijk te worden toegelicht.
Indien de herbezettingsruimte waarover het bevoegd gezag kan beschikken, kleiner is dan 38 formatierekeneenheden in het PO of 0,2 full time equivalenten in het VO, behoeft geen verzoek te worden ingediend om in aanmerking te komen voor ontheffing van de quotumvoorwaarden. In dat geval wordt de ontheffing automatisch verleend.
Ook in de voorgaande schooljaren was sprake van een automatische ontheffing in geval van versnippering, zij het dat door het onderhavige besluit de grens voor automatische toekenning is opgetrokken. Voor de scholen is dat begunstigend.
Indien voor het schooljaar 1997–1998 op bestuursniveau sprake is van een daling van de formatie (exclusief de eventueel toe te kennen voorwaardelijke herbezettingsruimte) ten opzichte van de voor het daaraan voorafgaande schooljaar beschikbare formatieruimte (basisformatie, vermeerderd met toegekende voorwaardelijke herbezettingsruimte), wordt het voorwaardelijk gedeelte van de herbezetting automatisch toegekend. Het bevoegd gezag behoeft daarvoor geen verzoek in te dienen.
De artikelen II en IV, onderdeel A, dienen, voordat zij in werking kunnen treden, bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal – en wat betreft artikel IV ook bij de Eerste Kamer – te worden voorgehangen. Voor deze artikelen zal het inwerkingtredingsbesluit voorzien in inwerkingtreding met ingang van 1 augustus 1997. Aan de terugwerkende kracht zijn voor de betrokken scholen en instellingen geen belastende effecten verbonden. Door de terugwerkende kracht wordt juist verwezenlijkt dat zij met ingang van 1 augustus 1997 een groter deel van de herbezettingsruimte onvoorwaardelijk ontvangen. Tevens werken vanaf genoemd tijdstip de verruimde – begunstigende – regels voor automatische ontheffing van de voorwaarden wegens versnippering en bij daling van de formatie.
De technische wijziging van artikel IV, onderdeel B, werkt terug tot en met het tijdstip waarop het nieuwe Bekostigingsbesluit W.V.O. in werking is getreden, te weten 6 maart 1998.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 mei 1998, nr. 80.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-229.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.