Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1998, 216 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1998, 216 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is uitvoering te geven aan in het hoger onderwijs- en onderzoekplan 1996 aangekondigde maatregelen, waartoe wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op de studiefinanciering noodzakelijk is;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel 1.1 wordt na onderdeel m een nieuw onderdeel n ingevoegd, luidende:
n. duale opleiding: een opleiding als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, of artikel 7.7a ;.
Artikel 2.3, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b vervalt.
2. De onderdelen c en d worden verletterd tot b en c.
In artikel 3.2 wordt «en 7.56, eerste lid, onder b» vervangen door: 7.56, eerste lid, onder b, en 7.56a, eerste lid, onder b.
Artikel 6.6 komt te luiden:
1. Voordat Onze minister een besluit neemt op de grond, genoemd in artikel 6.5, eerste lid, onder a dan wel c, geeft hij het instellingsbestuur een waarschuwing onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven en desgewenst overleg met hem plaats kan vinden. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven, bedraagt ten minste drie maanden.
2. Onze minister neemt een besluit op grond van artikel 6.5, eerste lid, onder b, uiterlijk acht weken na de datum waarop hij het voornemen tot het ontnemen van rechten aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal bekend heeft gemaakt. Hij zendt gelijktijdig een afschrift van deze bekendmaking aan de instelling die het aangaat. Onze minister stelt ten minste drie maanden voordat hij het voornemen aan de Tweede Kamer bekendmaakt, de instelling van zijn voornemen tot ontneming van rechten op de hoogte. In dat tijdvak kan het instellingbestuur het oordeel van de commissie, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, over dat voornemen vragen. Indien het instellingsbestuur dat oordeel vraagt, gaat de bekendmaking van het voornemen aan de Tweede Kamer van dat oordeel vergezeld.
Aan artikel 6.9 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Het besluit tot aanwijzing van universiteiten wordt niet genomen dan nadat ten genoegen van Onze minister door het instellingsbestuur het bewijs is geleverd van voldoende kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek.
4. Het besluit tot aanwijzing kan slechts worden genomen op een daartoe strekkende aanvraag van het instellingsbestuur.
De artikelen 6.10 tot en met 6.12 komen te luiden:
1. Onze minister kan besluiten dat ten aanzien van een bestaande opleiding de rechten, genoemd in artikel 1.12, eerste lid, worden ontnomen indien:
a. gebleken is dat de kwaliteit van het onderwijs in die opleiding gedurende een reeks van jaren onvoldoende is geweest, dan wel
b. niet of niet meer wordt voldaan aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van de kwaliteitszorg, de registratie, het onderwijs, de examens, de promoties of de vooropleidingseisen.
2. Een besluit op grond van het eerste lid houdt in dat aan de examens van de desbetreffende opleiding geen getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, is verbonden, en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, wordt beëindigd.
3. Artikel 6.5, derde lid, en artikel 6.6 zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Voordat Onze minister een besluit op grond van het eerste lid neemt, geeft hij het instellingsbestuur een waarschuwing onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven en desgewenst overleg met hem dienaangaande plaats kan vinden. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven, bedraagt ten minste drie maanden.
Onze minister kan besluiten dat ten aanzien van een nieuwe opleiding de rechten, genoemd in artikel 1.12, eerste lid, worden onthouden:
a. indien die opleiding niet kan worden beschouwd als wetenschappelijk onderwijs of hoger beroepsonderwijs, dan wel
b. indien uit de gegevens betreffende de aanmelding voor registratie, bedoeld in artikel 6.14, blijkt dat de instelling voornemens is een opleiding te verzorgen, die geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een door diezelfde instelling verzorgde opleiding die op grond van artikel 6.10, eerste lid, onder a, is beëindigd.
1. Het besluit tot intrekking van de aanwijzing wordt door Onze minister genomen, indien de instelling geen opleiding die is geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, meer verzorgt.
2. De aanwijzing kan door Onze minister worden ingetrokken, indien niet meer wordt voldaan aan de in artikel 1.12, tweede of derde lid, bedoelde voorwaarden. Artikel 6.10, vierde lid, is van toepassing.
Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de laatste volzin van het derde lid wordt «landbouw en natuurlijke omgeving, techniek en recht» vervangen door: onderwijs, landbouw en natuurlijke omgeving, techniek, recht, en taal en cultuur.
2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De indeling bevat voorts voor het onderdeel onderwijs in elk geval het subonderdeel lerarenopleidingen op het gebied van de kunst en voor het onderdeel taal en cultuur in elk geval het subonderdeel opleidingen op het gebied van de kunst.
3. In het vierde lid, onderdeel d, wordt na «artikel 7.15,» ingevoegd: daaronder ten minste begrepen afstudeerrichtingen binnen opleidingen en differentiaties binnen opleidingen op het gebied van de kunst en binnen lerarenopleidingen op het gebied van de kunst,.
4. In het vierde lid komt onderdeel e te luiden:
e. het voltijdse, deeltijdse of duale karakter,.
5. In het vierde lid komt onderdeel g te luiden:
g. of aan een opleiding een propedeutisch examen is verbonden en tevens een kandidaatsexamen,.
In artikel 6.15, eerste lid, onder d, wordt de zinsnede «artikel 6.10 dan wel artikel 6.12» vervangen door: de artikelen 6.10, 6.11 of 6.12.
Artikel 7.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Een onderwijseenheid kan betrekking hebben op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening en op de beroepsuitoefening in verband met het onderwijs in een duale opleiding, voor zover deze activiteiten onder begeleiding van het instellingsbestuur plaatsvinden.
2. In de eerste volzin van het vierde lid wordt «Een student kan» vervangen door: Een student die is ingeschreven voor een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs, kan.
Artikel 7.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Behoudens het bepaalde in het derde tot en met zevende lid bedraagt de studielast van een opleiding 168 studiepunten.
2. In het zesde lid, onder a, wordt voorafgaand aan «bouwkunde» ingevoegd: biomedische technologie, en wordt «mijnbouwkunde en petroleumwinning» vervangen door: technische aardwetenschappen.
3. Het zevende lid, wordt vernummerd tot achtste lid. Toegevoegd wordt een nieuw zevende lid, luidende:
7. Het instellingsbestuur van een universiteit kan bepalen dat een opleiding, bedoeld in het tweede lid, een grotere studielast heeft dan 168 studiepunten.
In artikel 7.6, tweede lid, komt onderdeel a te luiden:
a. Richtlijn van 5 april 1993, 93/16/EEG (PbEG, L 165) (ten aanzien van artsen);.
Artikel 7.7 komt te luiden:
1. Opleidingen aan universiteiten en hogescholen kunnen voltijds en deeltijds zijn ingericht en worden alsdan aangeduid als voltijdse onderscheidenlijk deeltijdse opleidingen.
2. Opleidingen aan hogescholen kunnen tevens duaal zijn ingericht en worden alsdan aangeduid als duale opleidingen. Een duale opleiding is zodanig ingericht dat het volgen van onderwijs gedurende een of meer perioden wordt afgewisseld met beroepsuitoefening in verband met dat onderwijs. Het gedeelte van een duale opleiding dat bestaat uit het volgen van onderwijs, wordt aangeduid als onderwijsdeel.
3. De studielast van het deel van de duale opleiding dat wordt gevormd door de beroepsuitoefening in verband met het onderwijs, bedraagt een door het instellingsbestuur in de onderwijs- en examenregeling te beargumenteren aantal studiepunten.
4. In de onderwijs- en examenregeling wordt voor een duale opleiding aangegeven:
a. de minimale studielast van het onderwijsdeel,
b. de tijdsduur van de periode of de gezamenlijke tijdsduur van de perioden die ten minste in de beroepsuitoefening wordt doorgebracht, en
c. de minimale studielast van het deel van de opleiding dat wordt gevormd door de beroepsuitoefening.
5. De beroepsuitoefening binnen een duale opleiding vindt plaats op basis van een overeenkomst, gesloten door de instelling, de student en het desbetreffend bedrijf of de desbetreffende organisatie. De overeenkomst regelt de rechten en verplichtingen van partijen en omvat met inachtneming van het dienaangaande bij of krachtens deze wet bepaalde ten minste bepalingen over:
a. de duur van de overeenkomst en de tijdsduur van de periode of perioden van de beroepsuitoefening,
b. de begeleiding van de student,
c. dat deel van de kwaliteiten, bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onder c, dat de student tijdens de periode of de perioden van beroepsuitoefening dient te realiseren, en de beoordeling daarvan, en
d. de gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden.
Na artikel 7.7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze minister kan toestaan dat een universiteit een daaraan verbonden opleiding tevens duaal inricht. Een zodanige opleiding wordt aangeduid als duale opleiding.
2. De in het eerste lid bedoeld toestemming wordt uitsluitend verleend, indien de duaal ingerichte opleiding:
a. een voldoende wetenschappelijk karakter bezit,
b. bijdraagt aan de ontwikkeling van het stelsel van hoger onderwijs, en
c. voorziet in een maatschappelijke behoefte.
3. Artikel 7.7, tweede lid, tweede en derde volzin, derde, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing.
4. Het gedeelte van de duale opleiding dat uit beroepsuitoefening bestaat, vindt niet plaats gedurende de propedeutische fase.
5. Geen registratie als bedoeld in artikel 6.14 van het gegeven dat de opleiding tevens duaal wordt ingericht, vindt plaats, indien Onze minister de toestemming, bedoeld in het eerste lid, heeft geweigerd.
Aan artikel 7.8, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd luidende: De studielast van de propedeutische fase van een duale opleiding bedraagt 42 studiepunten.
Na artikel 7.8 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Het instellingsbestuur kan in een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs na de propedeutische fase een kandidaatsfase onderscheiden.
2. Aan de kandidaatsfase is een kandidaatsexamen verbonden. De studielast van de kandidaatsfase en de propedeutische fase tezamen bedraagt ten minste 126 studiepunten.
3. In de kandidaatsfase van een opleiding wordt een samenhangend geheel van onderwijseenheden aangeboden. De student die het kandidaatsexamen met goed gevolg aflegt, beschikt over zodanige kennis en vaardigheden en over een zodanig inzicht dat hij in staat is een passende opleiding desgewenst aan een andere universiteit voort te zetten en met goed gevolg af te ronden.
4. Dit artikel is niet van toepassing op de opleidingen, bedoeld in artikel 7.4, vierde lid, eerste en derde volzin, en vijfde lid, eerste en derde volzin.
Na artikel 7.8a wordt een artikel 7.8b ingevoegd, luidende:
1. Het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit of hogeschool brengt iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale opleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de opleiding. In geval van een deeltijdse opleiding regelt het instellingsbestuur het tijdstip waarop dat advies wordt uitgebracht.
2. Onverminderd het eerste lid kan het instellingsbestuur het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd.
3. Aan een advies als bedoeld in het eerste of tweede lid kan het instellingsbestuur ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Het instellingsbestuur kan aan de afwijzing een termijn verbinden. Het instellingsbestuur kan de afwijzing uitstrekken tot opleidingen die met de desbetreffende opleiding het propedeutisch examen gemeen hebben. Het instellingsbestuur kan van de bevoegdheid krachtens dit lid slechts gebruik maken, indien het in de propeudeutische fase van de desbetreffende opleiding zorgt voor zodanige voorzieningen dat de mogelijkheden voor goede studievoortgang zijn gewaarborgd.
4. Voordat het instellingsbestuur tot afwijzing overgaat, geeft het de desbetreffende student een waarschuwing onder bepaling van een redelijke termijn waarbinnen de studieresultaten ten genoegen van dat bestuur moeten zijn verbeterd. Het instellingsbestuur stelt de student alvorens tot een afwijzing over te gaan in de gelegenheid te worden gehoord.
5. Van de student die op grond van het derde lid is afgewezen, wordt de inschrijving voor de desbetreffende opleiding aan de betrokken instelling beëindigd. De student kan niet opnieuw aan die instelling voor die opleiding worden ingeschreven, tenzij het instellingsbestuur toepassing heeft gegeven aan de derde volzin van het derde lid of tenzij de betrokkene op een later tijdstip verzoekt om te worden ingeschreven voor de desbetreffende opleiding en daarbij ten genoegen van het instellingsbestuur aannemelijk maakt dat hij die opleiding met vrucht zal kunnen volgen.
6. Het instellingsbestuur stelt ter uitvoering van de voorgaande leden nadere regels vast. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de studieresultaten en de voorzieningen, bedoeld in het derde lid, alsmede op de termijn, bedoeld in het vierde lid.
7. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke persoonlijke omstandigheden, bedoeld in het derde lid, het instellingsbestuur in zijn beoordeling betrekt.
Artikel 7.9 komt te luiden:
1. Indien een opleiding na de propedeutische fase meer dan een afstudeerrichting omvat, kan het instellingsbestuur ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, beslissen dat een voor die opleiding ingeschreven student slechts toegang heeft tot een of meer daarbij aan te geven afstudeerrichtingen. Het instellingsbestuur kan van de bevoegdheid krachtens dit lid slechts gebruik maken, indien de aard en inhoud van de verschillende afstudeerrichtingen van de opleiding zodanig van elkaar verschillen dat toepassing van deze bevoegdheid gerechtvaardigd is.
2. Bij de toepassing van het eerste lid baseert het instellingsbestuur zijn beslissing:
a. op de studieresultaten van de student,
b. op het door de student gevolgde studieprogramma, of
c. op een combinatie van a en b.
Het instellingsbestuur stelt de student alvorens tot een beslissing over te gaan in de gelegenheid te worden gehoord.
3. Bij de weging van de studieresultaten, bedoeld in het tweede lid, onder a en c, houdt het instellingsbestuur rekening met de persoonlijke omstandigheden van de student. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke persoonlijke omstandigheden het instellingsbestuur in zijn beoordeling betrekt.
4. Bij de weging van het studieprogramma van de student, bedoeld in het tweede lid, onder b en c, beoordeelt het instellingsbestuur of de door de student gekozen programmaonderdelen van de opleiding voldoende aansluiten op de door de student gewenste afstudeerrichting.
5. Het instellingsbestuur stelt ter uitvoering van dit artikel nadere regels vast. Deze regels hebben in elk geval betrekking op het verschil in afstudeerrichtingen, bedoeld in het eerste lid, op de studieresultaten, bedoeld in het derde lid, en op de aansluiting van programmaonderdelen en de afstudeerrichtingen van de opleiding, bedoeld in het vierde lid.
Na artikel 7.9d worden een artikel 7.9e en een artikel 7.9f ingevoegd, luidende:
Het instellingsbestuur van een op grond van artikel 6.9 aangewezen instelling doet voor het einde van de tweede maand, volgend op de maand waarin een student op grond van artikel 7.31a vrijstelling heeft gekregen van het afleggen van tentamens, daarvan mededeling aan de Informatie Beheer Groep. Het stuurt gelijktijdig met die mededeling bericht van het verzenden daarvan aan de betrokkene.
Het instellingsbestuur doet uiterlijk een bij ministeriële regeling te bepalen aantal maanden voor het begin van het studiejaar mededeling aan de Informatie Beheer Groep van het aantal studiepunten dat de student in het desbetreffende studiejaar voor het onderwijsdeel van de door hem gevolgde duale opleiding kan behalen, alsmede hoeveel maanden beroepsuitoefening de student in verband met die opleiding in dat studiejaar zal volgen.
Artikel 7.13, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen e tot en met q worden verletterd tot de onderdelen i tot en met u. De onderdelen b, c en d worden verletterd tot de onderdelen c, d en e. Onderdeel d1 wordt verletterd tot onderdeel h.
2. Na onderdeel a wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
b. de inhoud van de afstudeerrichtingen binnen een opleiding en, wat de opleidingen op het gebied van de kunst en de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst betreft, de inhoud van de binnen een opleiding voorkomende differentiaties,.
3. Na onderdeel e worden een nieuw onderdeel f en nieuw onderdeel g ingevoegd, luidende:
f. de nadere regels, bedoeld in de artikelen 7.8b, zesde lid, en 7.9, vijfde lid,
g. ten aanzien van welke opleidingen toepassing is gegeven aan artikel 7.4, zevende lid, en artikel 7.8a, eerste lid,.
4. Onderdeel i komt te luiden:
i. de voltijdse, deeltijdse of duale inrichting van de opleiding,.
5. Aan het slot van onderdeel t vervalt «en».
6. Aan het slot van onderdeel u wordt de punt vervangen door: , en.
7. Toegevoegd wordt een onderdeel v, luidende:
v. de wijze van beoordeling door het instellingsbestuur van gevallen als bedoeld in artikel 7.31a, derde lid.
Artikel 7.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «artikel 7.9, eerste lid, en» vervangen door: artikel 7.8b, en ten aanzien van welke opleidingen een verwijzing als bedoeld in artikel 7.9, eerste lid, kan plaatsvinden, en
2. In onderdeel d wordt «artikel 7.9, tweede lid» vervangen door: de artikelen 7.8b, zesde lid, en 7.9, vijfde lid.
Na artikel 7.20 wordt een artikel 7.20a ingevoegd, luidende:
1. Degene die met goed gevolg het kandidaatsexamen, bedoeld in artikel 7.8a, tweede lid, heeft afgelegd, is gerechtigd tot het voeren van de titel kandidaat, afgekort tot kand.. Deze titel wordt, afgekort, achter de naam geplaatst.
2. De titel kandidaat wordt uitsluitend gevoerd door degenen die daartoe op grond van het eerste lid gerechtigd zijn.
In artikel 7.21, tweede lid, wordt na «eerste lid onder b of e,» ingevoegd: of artikel 7.20a, eerste lid,.
In artikel 7.22, eerste lid, wordt na «artikel 7.18» ingevoegd: dan wel ingevolge artikel 7.19, tweede lid.
Aan artikel 7.23 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Degene die aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een doctoraat heeft verkregen en gerechtigd is op grond daarvan een titel in het desbetreffende land te voeren, is eveneens gerechtigd die titel in Nederland te voeren op dezelfde wijze als in het desbetreffende land. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
Aan artikel 7.24, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Met een diploma als bedoeld in de eerste volzin wordt voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld het diploma van de bij ministeriële regeling aangewezen vakopleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
In artikel 7.25, derde lid, wordt na «Wet educatie en beroepsonderwijs» ingevoegd: dan wel een bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 7.24, tweede lid, aangewezen vakopleiding.
Aan artikel 7.26, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Dit lid is niet van toepassing op opleidingen op het gebied van de kunst en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst.
Na artikel 7.26 wordt een artikel 7.26a ingevoegd, luidende:
1. Bij ministeriële regeling worden voor de opleidingen op het gebied van de kunst en voor de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst dan wel voor de differentiaties binnen die opleidingen in verband met de organisatie en inrichting van het onderwijs dan wel de kennis of vaardigheden van de aanstaande studenten en extraneï specifieke eisen gesteld in aanvulling op de eisen, bedoeld in artikel 7.24. Voor de toelating tot deze opleidingen geldt als eis het bezit van een bewijs van toelating als bedoeld in het vierde lid.
2. Met betrekking tot de opleidingen en de differentiaties waarop het eerste lid van toepassing is, stelt het instellingsbestuur van een hogeschool ter uitwerking van de in het eerste lid bedoelde specifieke eisen voor een opleiding of een differentiatie binnen een opleiding criteria vast met betrekking tot selectie en toelating van de studenten en extraneï. Met betrekking tot de inhoud en de wijze van toepassing van deze criteria wordt een oordeel gegeven door een door het instellingsbestuur voor elke opleiding of differentiatie binnen een opleiding als bedoeld in het eerste lid, aan te wijzen deskundige op het desbetreffende gebied van de arbeidsmarkt. Deze deskundige is niet aan de desbetreffende hogeschool verbonden. Het oordeel wordt jaarlijks ter kennis gebracht van het instellingsbestuur.
3. Voor elke opleiding of differentiatie binnen een opleiding stelt het instellingsbestuur een commissie in, die is belast met het onderzoek of aanstaande studenten of extraneï voldoen aan de in het eerste lid bedoelde eisen en de in het tweede lid bedoelde criteria. Van deze commissie maakt deel uit de deskundige, bedoeld in het tweede lid. De commissie brengt het instellingsbestuur een gemotiveerd advies uit.
4. Het instellingsbestuur neemt ten aanzien van elke aanstaande student of extraneus een beslissing of deze voldoet aan de in het eerste lid bedoelde eisen en de in het tweede lid bedoelde criteria. Het instellingsbestuur bericht de student of extraneus over de uitslag van het desbetreffende onderzoek en reikt hem, indien het resultaat van het onderzoek daartoe aanleiding geeft, ten bewijze daarvan een bewijs van toelating uit.
In artikel 7.28, eerste lid, wordt «propedeutisch of afsluitend examen» vervangen door: propedeutisch, kandidaats- of afsluitend examen.
In artikel 7.30, derde lid, wordt «tot het afleggen van een of meer onderdelen van het afsluitend examen» vervangen door: tot het afleggen van een of meer onderdelen van het kandidaatsexamen of, indien geen kandidaatsexamen is ingesteld, tot het afleggen van een of meer onderdelen van het afsluitend examen.
Na artikel 7.31 wordt een titel 2a ingevoegd, luidende:
1. In het hoger beroepsonderwijs is vrijgesteld van het afleggen van tentamens, verbonden aan onderwijseenheden met een gezamenlijke studielast van 42 studiepunten, degene
a. die in het bezit is van een diploma van een middenkaderopleiding, een specialistenopleiding of een vakopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover aangewezen bij ministeriële regeling, en
b. die is ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs, indien bij de in onderdeel a bedoelde ministeriële regeling is aangegeven dat die opleiding aansluit op een in onderdeel a bedoelde opleiding.
2. Het instellingsbestuur regelt voor elke opleiding, bedoeld in het eerste lid, onder a, de inhoud van de vrijstelling voor de daarop aansluitende opleiding of voor de groep van daarop aansluitende opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. De regeling van deze vrijstelling wordt opgenomen in de onderwijs- en examenregeling.
3. In afwijking van het eerste lid kan het instellingsbestuur, indien naar zijn oordeel het niveau van betrokkene op grond van een aantoonbaar gebrek aan tijdens een opleiding als bedoeld in het eerste lid, onder a, aangeboden kennis of vaardigheden een vrijstelling van de in dat lid bedoelde omvang niet toelaat, een vrijstelling van een geringere omvang verlenen. In dat geval maakt het instellingsbestuur de omvang en de inhoud van de verleende vrijstelling aan de betrokkene bekend.
Met inachtneming van het ter zake bepaalde in de onderwijs- en examenregeling heeft de student die met toepassing van artikel 7.31a is vrijgesteld van het afleggen van tot het propedeutisch examen behorende tentamens, in afwijking van artikel 7.30, eerste lid, toegang tot het afleggen van een of meer onderdelen van het afsluitend examen, voordat hij het propedeutisch examen van de desbetreffende opleiding met goed gevolg heeft afgelegd.
Artikel 7.32, tweede lid, komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid is inschrijving voor een duale opleiding dan wel aan de Open Universiteit uitsluitend mogelijk als student.
Artikel 7.34, eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. aan het initieel onderwijs van de instelling deel te nemen, behoudens de bevoegdheid van het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool in geval van toepassing van de artikelen 7.9, eerste lid, 7.31, tweede lid, 7.53, tweede lid, 7.56 of 7.56a anders te beslissen,.
Artikel 7.37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 7.9, vierde lid» vervangen door: artikel 7.8b, vijfde lid.
2. In het derde lid wordt «onder vermelding van de instelling en opleiding waarop de inschrijving betrekking heeft» vervangen door: onder vermelding van de instelling en de opleiding waarop de inschrijving betrekking heeft en wat de opleidingen op het gebied van de kunst en de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst betreft, de gekozen differentiatie binnen die opleiding.
Artikel 7.43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Voor de inschrijving als student voor een voltijdse opleiding aan een universiteit of hogeschool is een collegegeld verschuldigd van f 2 750 door degene die studiefinanciering geniet uit hoofde van de Wet op de studiefinanciering.
2. In het tweede lid wordt «eerste lid onder b» telkens vervangen door: eerste lid.
3. Het derde lid vervalt. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot het derde en vierde lid.
4. In onderdeel b van het tot derde lid vernummerde vierde lid vervallen de woorden «of derde lid», en wordt «die leden» vervangen door: dat lid.
5. In onderdeel d van het tot derde lid vernummerde vierde lid wordt «eerste lid, onder b» vervangen door: eerste lid.
6. In het tot vierde lid vernummerde vijfde lid wordt «vierde lid» telkens vervangen door: derde lid.
Artikel 7.44 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van dit artikel komt te luiden: Collegegeld voor deeltijdse en duale opleidingen.
2. In het eerste lid wordt «voor een deeltijdse opleiding» vervangen door: voor een deeltijdse of duale opleiding.
3. In het tweede lid wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid.
In artikel 7.46 komt het eerste lid te luiden:
1. De inschrijving wordt niet afhankelijk gesteld van een andere geldelijke bijdrage dan de in de artikelen 7.43, eerste en derde lid, 7.44, eerste lid, en 7.45, eerste lid, bedoelde bedragen.
Artikel 7.47 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De belanghebbende, bedoeld in de artikelen 7.43, derde lid, onder a, en 7.44, eerste lid, is collegegeld verschuldigd met ingang van het door het instellingsbestuur te bepalen tijdstip.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De student, bedoeld in artikel 7.43, derde lid, onder b, alsmede de student, bedoeld in artikel 7.43, derde lid, onder d, is het door het instellingsbestuur vastgestelde collegegeld verschuldigd, berekend over de termijn waarvoor hij was ingeschreven.
3. Het vierde lid vervalt. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot het vierde en vijfde lid.
4. In het tot vierde lid vernummerde vijfde lid wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid. Voorts wordt in dat lid «artikel 7.43, eerste lid, onder b» vervangen door: artikel 7.43, eerste lid.
5. In het tot vijfde lid vernummerde zesde lid wordt «artikel 7.43, vierde lid» vervangen door: artikel 7.43, derde lid.
In artikel 7.48, eerste lid, wordt «artikel 7.43, eerste lid» vervangen door: artikel 7.43, eerste of tweede lid.
Artikel 7.49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 7.43, eerste lid» vervangen door: artikel 7.43, eerste of tweede lid.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Met ingang van de maand waarin de student, bedoeld in artikel 7.42, eerste lid, onder a, is uitgeschreven, wordt hem op zijn schriftelijk verzoek voor elke maand die in dat studiejaar nog resteert, een tiende gedeelte van het betaalde collegegeld terugbetaald, tenzij deze student nog is ingeschreven voor een of meer opleidingen als bedoeld in artikel 7.48, derde en vierde lid. Voor de toepassing van dit artikellid tellen de laatste twee maanden van het studiejaar niet mee.
3. De punt aan het slot van het derde lid wordt vervangen door een komma. Toegevoegd wordt een zinsnede, luidende: tenzij deze student nog is ingeschreven voor een of meer opleidingen als bedoeld in artikel 7.48, derde en vierde lid.
Het opschrift van artikel 7.51 komt te luiden:
Artikel 7.51. Financiële ondersteuning studenten (afstudeerfonds).
Na artikel 7.51 wordt een artikel 7.51a ingevoegd, luidende:
1. Het instellingsbestuur van een hogeschool treft een financiële voorziening ten aanzien van een student die op grond van artikel 17g, derde lid, tweede volzin, van de Wet op de studiefinanciering geen aanspraak kan maken op studiefinanciering op de voet van de artikelen 15 tot en met 16a van die wet, indien aan de student op grond van de beslissing, bedoeld in artikel 7.31a, derde lid, een vrijstelling van een geringere omvang dan genoemd in het eerste lid van dat artikel is verleend. Deze voorziening is zodanig dat de betrokkene niet in een slechtere financiële situatie wordt gebracht dan wanneer hij studiefinanciering zou hebben genoten zonder toepassing van artikel 17g, derde lid, tweede volzin, van de Wet op de studiefinanciering, met dien verstande dat de voorziening wordt beëindigd na het verstrijken van het opwaarts op een geheel getal afgeronde aantal maanden dat overeenstemt met de studielast van de onderwijseenheden waarvoor bij de toepassing van artikel 7.31a, derde lid, aan de student geen vrijstelling is verleend, of zoveel eerder als betrokkene met goed gevolg het afsluitend examen van de desbetreffende opleiding heeft afgelegd.
2. Het instellingsbestuur van een universiteit treft een financiële voorziening ten aanzien van een student die op grond van artikel 17a, tweede lid, van de Wet op de studiefinanciering geen aanspraak kan maken op studiefinanciering op de voet van de artikelen 15 tot en met 16a van die wet, indien de student is ingeschreven voor een opleiding waarop het instellingsbestuur artikel 7.4, zevende lid, heeft toegepast. Deze voorziening is zodanig dat de betrokkene niet in een slechtere financiële situatie wordt gebracht dan wanneer hij studiefinanciering zou hebben genoten zonder toepassing van artikel 17a, tweede lid, van de Wet op de studiefinanciering, met dien verstande dat de voorziening wordt beëindigd na het verstrijken van het aantal opwaarts op een geheel getal afgeronde aantal maanden dat overeenstemt met de studielast van de opleiding, die uitgaat boven het aantal van 168 studiepunten, of zoveel eerder als betrokkene met goed gevolg het afsluitend examen van die opleiding heeft afgelegd.
3. Artikel 7.51, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7.52 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de komma achter «studievoortgang» vervangen door het woord: en.
2. In het eerste lid wordt voor de zinsnede «het afsluitend examen» ingevoegd: het kandidaatsexamen, onderscheidenlijk.
3. Na de tweede volzin van het tweede lid worden twee volzinnen ingevoegd, luidende: Tevens worden desgevraagd aan het Centraal Bureau voor de Statistiek gegevens verstrekt, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taak, bedoeld in artikel 3 van de Wet op het Centraal bureau en de Centrale commissie voor de statistiek. Voorts kunnen desgevraagd aan andere door de Informatie Beheer Groep aan te wijzen instanties gegevens als bedoeld in de eerste volzin worden verstrekt uitsluitend in verband met door haar aan te wijzen onderzoeksdoeleinden.
4. In de laatste volzin van het tweede lid vervalt de zinsnede «alsmede aan het Centraal Bureau voor de Statistiek».
Artikel 7.53 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «per instelling».
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het instellingsbestuur kan per opleiding het aantal studenten vaststellen, dat ten hoogste voor de eerste maal kan worden ingeschreven voor de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding. Deze vaststelling geschiedt voor een studiejaar. Voor 1 december van het kalenderjaar voorafgaande aan het studiejaar waarvoor de eerste vaststelling geschiedt, doet het instellingsbestuur hiervan mededeling aan de Informatie Beheer Groep.
3. In het vijfde lid wordt na «artikel 7.56» ingevoegd: of artikel 7.56a.
Artikel 7.56 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder b, wordt de tweede volzin vervangen door twee volzinnen, luidende: Bij de verdeling wordt het door alle betrokken instellingen gezamenlijk binnen twee maanden na de vaststelling van het hoger onderwijs- en onderzoekplan gedane voorstel gevolgd. Blijft een dergelijk voorstel achterwege dan wordt zo veel mogelijk een evenredige spreiding over de afzonderlijke instellingen naar rato van het gemiddelde aantal over de voorafgaande drie jaren voor de eerste maal voor de propedeutische fase ingeschreven studenten in acht genomen.
2. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:
4. Dit artikel is niet van toepassing op opleidingen op het gebied van de kunst en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst.
Na artikel 7.56 wordt een artikel 7.56a ingevoegd, luidende:
1. Indien het aanbod van afgestudeerden van een bepaalde opleiding op het gebied van de kunst of van een differentiatie daarbinnen dan wel van een bepaalde lerarenopleiding op het gebied van de kunst of van een differentiatie daarbinnen de behoefte aan afgestudeerden op de arbeidsmarkt in aanmerkelijke mate dreigt te overtreffen of daadwerkelijk overtreft en dit naar verwachting gedurende een reeks van jaren het geval zal zijn, kan bij ministeriële regeling worden vastgesteld:
a. het aantal personen dat voor de twee daaropvolgende studiejaren ten hoogste voor de eerste maal kan worden ingeschreven voor de propedeutische fase van een opleiding dan wel voor de propedeutische fase wat een bepaalde differentiatie betreft, aan alle hogescholen waaraan deze opleiding is verbonden, en
b. de verdeling van dat aantal over elk van de in onderdeel a bedoelde hogescholen.
2. In geval van toepassing van het eerste lid reikt het instellingsbestuur een zodanig aantal bewijzen, bedoeld in artikel 7.26a, vierde lid, uit dat het aantal ingeschreven studenten het aantal, bedoeld in het eerste lid, onder b, niet overschrijdt. Inschrijving voor de eerste maal voor de propedeutische fase van een opleiding of voor de propedeutische fase wat een bepaalde differentiatie betreft, vindt slechts plaats onder overlegging van een door het instellingsbestuur afgegeven bewijs als bedoeld in artikel 7.26a, vierde lid, onverminderd het bepaalde bij of krachtens titel 2 van dit hoofdstuk.
3. Artikel 7.56, derde lid, is van toepassing.
Artikel 7.57 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst van dit artikel wordt het cijfer 1 geplaatst.
2. Aan dit artikel wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de opleidingen of differentiaties, bedoeld in artikel 7.56a.
Artikel 7.61, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. beslissingen als bedoeld in de artikelen 7.8b, derde en vijfde lid, 7.9, eerste lid, en 16.6a, derde lid,.
2. In onderdeel b wordt «artikel 7.9a» vervangen door: de artikelen 7.9a, 7.9b, 7.9ba of 7.9bb.
3. Na onderdeel b wordt, onder verlettering van de onderdelen c, d, e, f en g tot de onderdelen d, e, f, g en h, een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:
c. beslissingen inzake de omvang van de vrijstelling, bedoeld in artikel 7.31a, derde lid,.
Artikel 9.7, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de vierde volzin wordt na «periode van» ingevoegd: ten hoogste.
2. De vijfde volzin vervalt.
Artikel 9.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt, onder verlettering van de onderdelen f en g tot de onderdelen g en h een nieuw onderdeel f ingevoegd, luidende:
f. de uitvoering van de artikelen 7.8b en 7.9, met uitzondering van de aanwijzing van opleidingen, bedoeld in de artikelen 7.8b, derde lid, en 7.9, eerste lid,.
2. In het derde lid wordt «onderdeel g» vervangen door: , onder h.
In artikel 9.38 onderdeel b wordt «tweede lid onderdelen a tot en met d» vervangen door: tweede lid, onder a tot en met g.
Artikel 10.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel e wordt de zinsnede «het tweede lid, de onderdelen a tot en met d» vervangen door: het tweede lid, onder a tot en met g.
2. Onderdeel g komt te luiden:
g. de regelingen, bedoeld in de artikelen 7.51, vierde lid, en 7.51a, derde lid.
In artikel 11.3, tweede lid, onder b, wordt «tweede lid onderdelen a tot en met d» vervangen door: tweede lid, onder a tot en met g.
Artikel 11.5, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de vierde volzin wordt na «periode van» ingevoegd: ten hoogste.
2. De vijfde volzin vervalt.
In artikel 14.2, eerste lid, wordt «artikelen 6.4, 6.8, 6.12» vervangen door: de artikelen 6.4, 6.8, 6.11.
In artikel 15.1, eerste lid, komt de zinsnede «bepalen dat de rijksbijdrage geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden» te luiden: bepalen dat de rijksbijdrage, een voorschot daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden dan wel wordt opgeschort.
Artikel 15.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel 7.43, vierde en vijfde lid» vervangen door: artikel 7.43, derde en vierde lid.
2. In onderdeel b wordt «een deeltijdse opleiding» vervangen door: een deeltijdse of duale opleiding.
Artikel 16.6a komt te luiden:
1. Met ingang van het studiejaar 1998–1999 kan het instellingsbestuur de student die vóór dat studiejaar was ingeschreven voor een opleiding in het hoger onderwijs, en die met studie-onderbreking voor een tweede of volgende studiejaar aan een instelling is ingeschreven voor de propedeutische fase van dezelfde opleiding en het propedeutisch examen niet, dan wel zonder goed gevolg aflegt, met inachtneming van artikel 7.8b, derde tot en met vijfde lid, een afwijzing geven.
2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de student jegens wie het instellingsbestuur in een eerder studiejaar in de gelegenheid is geweest een afwijzing als bedoeld in dat lid of in artikel 7.9, tweede lid, zoals die bepaling luidde op 31 augustus 1998, met betrekking tot de desbetreffende opleiding te geven, doch dit heeft nagelaten.
3. In afwijking van artikel 7.9, vierde lid, zoals die bepaling luidde op 31 augustus 1998, is het instellingsbestuur bevoegd aan een voormalig student die vóór 1 september 1998 een afwijzing heeft ontvangen, op diens verzoek als student of extraneus in te schrijven voor de opleiding of voor een van de opleidingen waarvoor de afwijzing van kracht was. Artikel 7.8b, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Artikel 7.9, eerste lid, zoals die bepaling luidt met ingang van 1 september 1998 wordt niet toegepast met betrekking tot een opleiding waarvoor de student vóór het studiejaar 1998–1999 was ingeschreven.
In artikel 16.23, derde lid, wordt de zinsnede «de artikelen 10.10, 11.12» vervangen door: de artikelen 9.3, 10.10, 11.2. In dit lid vervalt voorts «12.14,».
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van artikel 6.7 vervalt.
2. De opschriften van de artikelen 6.10 tot en met 6.12 worden vervangen door:
Artikel 6.10. Ontneming rechten verbonden aan de aanwijzing van bestaande opleidingen
Artikel 6.11. Onthouding rechten verbonden aan de aanwijzing van nieuwe opleidingen
Artikel 6.12. Intrekking aanwijzing instelling.
3. Het opschrift van artikel 7.7 komt te luiden: Voltijdse en deeltijdse inrichting van opleidingen; duale inrichting van opleidingen aan hogescholen.
4. Na het opschrift van artikel 7.7 wordt ingevoegd:
Artikel 7.7a. Duale inrichting van opleidingen aan universiteiten.
5. Na het opschrift van artikel 7.8 wordt ingevoegd:
Artikel 7.8a. Kandidaatsfase en kandidaatsexamen in het wetenschappelijk onderwijs
Artikel 7.8b. Studieadvies propedeutische fase.
6. Het opschrift van artikel 7.9 komt te luiden: Verwijzing in post-propedeutische fase.
7. Na het opschrift van artikel 7.9d wordt ingevoegd:
Artikel 7.9e. Aanleveren gegevens vrijstelling op grond van artikel 7.31a
Artikel 7.9f. Aanleveren gegevens duale opleiding.
8. Na het opschrift van artikel 7.20 wordt ingevoegd:
Artikel 7.20a. De titel kand..
9. Na het opschrift van artikel 7.26 wordt ingevoegd:
Artikel 7.26a. Aanvullende eisen voor opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst.
10. Na het opschrift van artikel 7.31 wordt ingevoegd:
Titel 2a. Vrijstelling van het afleggen van tentamens op grond van het bezit van een diploma beroepsonderwijs
Artikel 7.31a. Vrijstelling op grond van verwante opleidingen in het beroepsonderwijs
Artikel 7.31b. Toegang tot onderdelen van het afsluitend examen.
11. Het opschrift van artikel 7.44 komt te luiden: Collegegeld voor deeltijdse en duale opleidingen.
12. Het opschrift van artikel 7.51 komt te luiden: Financiële ondersteuning studenten (afstudeerfonds).
13. Na het opschrift van artikel 7.51 wordt ingevoegd:
Artikel 7.51a. Financiële ondersteuning studenten (studiefonds).
14. In het opschrift van artikel 7.53 vervalt «per instelling».
15. Het opschrift van artikel 7.54 vervalt.
16. Na het opschrift van artikel 7.56 wordt ingevoegd:
Artikel 7.56a. Beperking inschrijving opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst op grond van de behoefte van de arbeidsmarkt.
17. Het opschrift van artikel 16.6a komt te luiden: Overgangsrecht studieadvies en verwijzing in post-propedeutische fase.
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel 7.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van artikel 7.7 komt te luiden: Voltijdse, deeltijdse en duale inrichting van opleidingen.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Opleidingen aan universiteiten en hogescholen kunnen voltijds, deeltijds of duaal zijn ingericht en worden alsdan aangeduid als voltijdse, deeltijdse onderscheidenlijk duale opleidingen.
3. In het tweede lid vervalt de eerste volzin.
4. In het tweede lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: Deze beroepsuitoefening vindt in het wetenschappelijk onderwijs niet plaats gedurende de propedeutische fase.
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van artikel 7.7 komt te luiden: Voltijdse, deeltijdse en duale inrichting van opleidingen.
2. Het opschrift van artikel 7.7a vervalt.
Vervallen
In de Wet op de studiefinanciering2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel 1, eerste lid, wordt in onderdeel r de punt aan het slot vervangen door een puntkomma en wordt toegevoegd een onderdeel s, luidende:
s. duale opleiding: opleiding als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, of artikel 7.7a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Aan artikel 8 wordt toegevoegd een derde lid, luidende:
3. Een onderbreking van de studiefinanciering gedurende de maanden waarin geen studiefinanciering is toegekend wegens het volgen van een duale opleiding, geldt niet als een onderbreking in de zin van het tweede lid.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, wordt «in voltijdse vorm verzorgd onderwijs» vervangen door: onderwijs aan een voltijdse dan wel duale opleiding.
2. Het eerste lid, onder b, komt te luiden:
b. voor het volgen van initieel onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dan wel onderwijs als bedoeld in artikel 7.4, vierde lid, eerste volzin, en vijfde lid, eerste en derde volzin, van die wet, aan een voltijdse dan wel duale opleiding, verzorgd door een op grond van artikel 6.9 van die wet aangewezen instelling voor hoger onderwijs, of door een opleiding ten aanzien waarvan artikel 6.5, derde lid, van die wet wordt toegepast.
3. Na lid 1d worden ingevoegd de leden 1e en 1f, luidende:
1e. Het eerste lid, de onderdelen a en b, is van toepassing op studerenden aan duale opleidingen, met dien verstande dat de studerende in een studiejaar als studerende in de zin van dit hoofdstuk wordt aangemerkt gedurende een aaneengesloten aantal kalendermaanden dat begint op 1 september van een studiejaar en dat gelijk is aan twaalf maal het aantal studiepunten dat voor het volgen van onderwijs kan worden behaald, gedeeld door 42. Daarbij wordt de uitkomst afgerond op het naastgelegen gehele, hogere getal. Indien een onderwijsinstelling als bedoeld in het eerste lid, de onderdelen a en b, niet uiterlijk op het op grond van artikel 7.9f van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dan wel artikel 122b, derde lid, vastgestelde tijdstip aan de Informatie Beheer Groep de gegevens, bedoeld in die artikelen heeft verstrekt, wordt voor de toepassing van de eerste volzin het aantal studiepunten voor het desbetreffende studiejaar vastgesteld op het voor de studerende geldende maximum. Studerenden aan een duale opleiding tot verpleegkundige in het hoger beroepsonderwijs hebben voor het volgen van die opleiding aanspraak op ten hoogste 12 maanden studiefinanciering, verminderd met het aantal maanden dat studiefinanciering is genoten voor het volgen van de overeenkomstige voltijdse opleiding. Indien de uitkomst negatief is, wordt dat aantal maanden op nul gesteld.
1f. De Informatie Beheer Groep verstrekt op verzoek van een studerende die in een studiejaar is ingeschreven voor het volgen van duaal onderwijs, de studiefinanciering in plaats van een of meer maanden als bedoeld in lid 1e, in een of meer andere maanden in dat studiejaar. De studerende doet het verzoek uiterlijk een bij ministeriële regeling te bepalen aantal maanden voor de maand waarin de vorige volzin voor de eerste maal toepassing vindt.
4. Toegevoegd wordt een vijfde lid, luidende:
5. Niet aan de voorwaarden voor het in aanmerking komen voor studiefinanciering ingevolge dit hoofdstuk voldoet de studerende die een verzoek als bedoeld in artikel 36, zevende lid, heeft gedaan en wiens verzoek is ingewilligd.
Artikel 17f, tweede lid, tweede volzin, komt te luiden: Bij de beoordeling van de in het eerste lid bedoelde prestatie tellen niet mee de studiepunten die zijn behaald als gevolg van vrijstellingen als bedoeld in de artikelen 7.13, tweede lid, onderdeel r, en 7.31a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Artikel 17g wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het eerste lid worden de leden 1a en 1b ingevoegd, luidende:
1a. Voor de toepassing van het eerste lid wordt aan een in dat lid bedoeld afsluitend examen gelijkgesteld het examen van een deeltijdse opleiding of een duale opleiding dan wel een opleiding van de Open Universiteit, voor zover deze examens door de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek gelijk worden gesteld aan een examen als bedoeld in het eerste lid.
1b. Voor de studerenden aan een duale opleiding wordt de periode van 6 jaren, genoemd in het eerste lid, verlengd met het aantal maanden dat het resultaat is van de volgende berekening: het aantal studiepunten van het onderwijsdeel van de duale opleiding wordt vermenigvuldigd met 12, gedeeld door 42 en vervolgens wordt de uitkomst hiervan verhoogd met het aantal maanden van de door de onderwijsinstelling vastgestelde gezamenlijke perioden van beroepsuitoefening van die opleiding, en verminderd met 48. Daarbij wordt het resultaat afgerond op het naastgelegen gehele, hogere getal.
2. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Indien een studerende met goed gevolg het afsluitend examen heeft behaald van een opleiding ten aanzien waarvan artikel 7.31a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is toegepast, wordt het aantal om te zetten maanden met 12 verminderd. Met betrekking tot de tijd waarin een duale opleiding wordt gevolgd, worden nooit meer maanden studiefinanciering omgezet dan overeenkomt met de studielast van het onderwijsdeel van die opleiding.
3. Na het derde lid wordt een lid 3a ingevoegd, luidende:
3a. Het aantal jaren, bedoeld in het eerste lid, wordt verlaagd met het aantal maanden van de vermindering, bedoeld in het derde lid.
Artikel 17h, tweede lid, komt te luiden:
2. Artikel 17g, lid 1a, en derde tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Na artikel 17h wordt ingevoegd artikel 17i, luidende:
Het met goed gevolg behalen van het kandidaatsexamen, bedoeld in artikel 7.8a, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, kan leiden tot omzetting als bedoeld in artikel 17g dan wel artikel 17h, uitsluitend indien Onze minister de desbetreffende opleiding daartoe heeft aangewezen.
Artikel 31a, derde lid, tweede volzin, komt te luiden: Bij de beoordeling van de studievoortgang tellen niet mee de studiepunten die zijn behaald als gevolg van een vrijstelling als bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onderdeel r, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Na artikel 31f wordt een artikel 31fa ingevoegd, luidende:
Aan artikel 36 worden een zevende tot en met elfde lid toegevoegd, luidende:
7. Indien een debiteur het afsluitend examen van een opleiding in het hoger onderwijs met goed gevolg heeft afgelegd op een tijdstip, gelegen binnen de termijn, bedoeld in artikel 17g, eerste lid, of de termijnen die door het tweede tot en met het vijfde lid daarvoor in de plaats worden gesteld, dan wel binnen de termijn bedoeld in artikel 17h, en hij tevens heeft voldaan aan de voorwaarden, genoemd in het achtste lid, gaat op zijn verzoek de opgebouwde rente over het aantal maanden, bedoeld in het negende lid, teniet.
8. De voorwaarden, bedoeld in het zevende lid, zijn:
a. de studerende heeft het diploma behaald aan een deeltijdse opleiding of een duale opleiding dan wel een opleiding aan de Open Universiteit, en
b. de studerende heeft ten minste 6 maanden minder studiefinanciering op de voet van de artikelen 15 tot en met 16a opgenomen dan hij had mogen opnemen wanneer hij voltijds onderwijs was blijven volgen.
9. Het aantal maanden, bedoeld in het zevende lid, is het aantal maanden dat de studerende was ingeschreven aan de deeltijdse dan wel de duale opleiding, bedoeld in het achtste lid, zonder voor die maanden studiefinanciering te genieten.
10. Het teniet gaan van de opgebouwde rente, bedoeld in het zevende lid, heeft betrekking op een aaneengesloten periode van het aantal maanden, bedoeld in het negende lid, die aanvangt met ingang van het tijdstip waarop de studerende voor het eerst geen studiefinanciering ontving voor het volgen van hoger onderwijs in verband met het volgen van een deeltijdse of duale opleiding.
11. De debiteur doet het verzoek, bedoeld in het zevende lid, aan de Informatie Beheer Groep uiterlijk 3 maanden na de datum van het afsluitend examen. Daarbij zendt hij een door de betrokken instelling van hoger onderwijs gewaarmerkte kopie van het aan dat examen verbonden diploma. Op die kopie vermeldt de instelling de datum waarop het examen is afgesloten, het aantal maanden, bedoeld in het negende lid, en of artikel 17g, lid 1a, van toepassing is.
Aan artikel 37, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: In afwijking van de vorige volzin vangt de terugbetalingsperiode aan op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de studerende is opgehouden met het volgen van onderwijs als bedoeld in artikel 36, achtste lid, onderdeel a.
Aan artikel 122b wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. De natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, uitgaat, doet uiterlijk op een bij ministeriële regeling te bepalen aantal maanden voor het begin van het studiejaar mededeling aan de Informatie Beheer Groep van het aantal studiepunten dat de studerende in het desbetreffende studiejaar voor het onderwijsdeel van de door hem gevolgde duale opleiding kan behalen, alsmede hoeveel maanden beroepsuitoefening de studerende in verband met die opleiding in dat studiejaar zal volgen.
Aan artikel 123c wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Indien een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, de onderdelen a en b, niet uiterlijk op het op grond van artikel 7.9f van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dan wel artikel 122b, derde lid, vastgestelde tijdstip aan de Informatie Beheer Groep de gegevens, bedoeld in die artikelen heeft verstrekt, ontstaat er een vordering van de Informatie Beheer Groep op de onderwijsinstelling ter grootte van het bedrag dat aan de studerenden aan die opleiding in het studiejaar waarin deze in gebreke was, vanwege het ontbreken van deze gegevens ten onrechte is toegekend.
In de inhoudsopgave wordt:
1. na het opschrift van artikel 17h ingevoegd:
Artikel 17i Omzetting van voorwaardelijk toegekende rentedragende lening in beurs bij behalen kandidaatsexamen
2. na het opschrift van artikel 31f ingevoegd:
Artikel 31fa Vaststelling van de omzetting van voorwaardelijk toegekende rentedragende lening, bedoeld in artikel 17i
In artikel 1, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering vervalt in onderdeel s «of artikel 7.7a».
Indien het instellingsbestuur van een in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek opgenomen instelling waaraan opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs zijn verbonden, toepassing geeft aan artikel 7.8a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, worden studenten die in het studiejaar 1997–1998 aan die opleiding zijn ingeschreven, in de gelegenheid gesteld de opleiding te voltooien volgens de voorschriften en regelingen, zoals deze luidden op 31 augustus 1998.
De artikelen 7.31a en 7.31b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn niet van toepassing op een student of extraneus die voorafgaand aan het studiejaar 1998–1999 is ingeschreven voor een opleiding aan een hogeschool, tenzij deze student of extraneus in het studiejaar 1998–1999 of in een later studiejaar voor de eerste maal wordt ingeschreven voor een andere opleiding aan een hogeschool.
1. Studenten die zijn ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs en in het studiejaar 1997–1998 of in een eerder studiejaar gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 7.3, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, zoals deze bepaling op 31 augustus 1998 luidde, zijn gerechtigd het desbetreffende programma aan de hogeschool waar zij dat programma hebben samengesteld, te voltooien met dien verstande dat het daaraan verbonden examen tot en met uiterlijk 31 augustus 2004 kan worden afgelegd.
2. Op de in het eerste lid bedoelde programma's en de daaraan verbonden examens blijven de voorschriften van de in dat lid genoemde wet van toepassing, zoals deze luidden op 31 augustus 1998.
1. Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip kunnen aan een bekostigde of aangewezen instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek opleidingen met een studielast van minder dan 168 studiepunten worden verzorgd, voor zover deze op 31 augustus 1998 aan die instelling zijn verbonden. Op deze opleidingen en de daarvoor ingeschreven studenten en extraneï blijven de voorschriften van de in de eerste volzin genoemde wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen van toepassing.
2. Artikel 6.5, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van overeenkomstige toepassing met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid.
1. Aan de Hogeschool Holland te Diemen, de Fontys Hogeschool Eindhoven te Eindhoven en de Hogeschool van Utrecht te Utrecht is tot 1 september 2001 inservice onderwijs verbonden.
2. Degenen die op 31 juli 1997 stonden ingeschreven aan een opleiding inservice onderwijs tot verpleegkundige of verzorgende beroepen, die geheel of gedeeltelijk is overgedragen aan een in het eerste lid genoemde hogeschool, kunnen deze opleiding met ingang van 1 augustus 1997 voortzetten aan die hogeschool.
3. De in het tweede lid bedoelde personen zijn voor de toepassing van de Wet op de studiefinanciering geen studerenden.
4. De in het tweede lid bedoelde personen worden in de gelegenheid gesteld deze opleiding te voltooien overeenkomstig de op 31 juli 1997 voor de desbetreffende opleiding geldende voorschriften.
5. De in het tweede lid bedoelde personen die de opleiding met goed gevolg voltooien, ontvangen een diploma overeenkomstig de op 31 juli 1997 voor de desbetreffende opleiding geldende voorschriften.
6. De bevoegdheid van het college van beroep voor de examens van de desbetreffende hogeschool strekt zich mede uit tot de examens, verbonden aan de in het tweede lid bedoelde opleiding.
1. Artikel 7.56a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek kan voor de eerste maal toepassing vinden met betrekking tot het studiejaar 1999–2000. In dat geval wordt afgeweken van genoemd artikel in die zin dat de ministeriële regeling betrekking heeft op een studiejaar en deze regeling wordt vastgesteld uiterlijk drie maanden na het tijdstip waarop Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de regeling heeft bekendgemaakt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
2. Het instellingsbestuur van een bekostigde of aangewezen hogeschool waaraan een of meer opleidingen op het gebied van de kunst dan wel een of meer lerarenopleidingen op het gebied van de kunst zijn verbonden, verschaft de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, ten behoeve van het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor 1 mei 1998 de informatie betreffende de differentiaties, bedoeld in het vierde lid, onder d, van genoemd artikel, zoals deze bepaling met ingang van het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet luidt.
1. Indien het instellingsbestuur van een hogeschool, opgenomen in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een opleiding met ingang van 1 september 1998 of 1 september 1999, overeenkomstig artikel 7.7, tweede lid, van die wet tevens duaal wenst in te richten, maakt dat bestuur van die wens melding aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan wel voor zover het betreft het landbouwonderwijs aan Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Deze opleidingen worden opgenomen in een ministeriële regeling, die voor 1 juni 1998 onderscheidenlijk voor 1 mei 1999 wordt vastgesteld.
2. In afwijking van de termijnbepalingen, bedoeld in de artikelen 6.13, tweede lid, en 6.14, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, neemt de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, van de opleidingen die zijn opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, in het in artikel 6.13 van eerstgenoemde wet bedoeld Centraal register opleidingen hoger onderwijs dat betrekking heeft op het studiejaar 1998–1999 dan wel op het studiejaar 1999–2000, het gegeven op dat deze opleidingen tevens duaal zijn ingericht, alsmede voor zover nodig het gegeven in welke gemeente of gemeenten de desbetreffende opleiding duaal wordt verzorgd. De Informatie Beheer Groep maakt de uit het eerste lid voortvloeiende wijzigingen bekend wat betreft het register dat betrekking heeft op het studiejaar 1998–1999 voor 1 juli 1998, en wat betreft het register dat betrekking heeft op het studiejaar 1999–2000 voor 1 juli 1999. Van deze bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. De opleidingen waarvoor Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en voorzover het betreft het landbouwonderwijs Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de toestemming, bedoeld in artikel 7.7a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het studiejaar 1998–1999 of voor het studiejaar 1999–2000 heeft gegeven, worden opgenomen in een ministeriële regeling die uiterlijk 1 juni 1998 onderscheidenlijk uiterlijk 1 mei 1999 wordt vastgesteld.
2. In afwijking van de termijnbepalingen, bedoeld in de artikelen 6.13, tweede lid, en 6.14, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek neemt de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, van de opleidingen die zijn opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, in het in artikel 6.13 van eerstgenoemde wet bedoeld Centraal register opleidingen hoger onderwijs dat betrekking heeft op het studiejaar 1998–1999 dan wel op het studiejaar 1999–2000, het gegeven op dat deze opleidingen tevens duaal zijn ingericht.
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen brengt mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor 1 september 2001 een evaluatieverslag uit aan de beide Kamers der Staten-Generaal over de werking van de duale opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7.7a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 september 1998, met dien verstande dat de bepalingen, genoemd in het tweede tot en met negende lid, in werking treden met ingang van de in die leden vermelde tijdstippen.
2. Uitsluitend met het oog op de toepassing van de artikelen VIIIb en VIIIc werkt artikel I onderdelen P en Pa betreffende de artikelen 7.7 en 7.7a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, terug tot en met 1 januari 1998.
3. Artikel I onderdeel N onder 2 treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 september 1997.
4. Artikel I onderdelen CC en EE treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
5. Artikel I onderdeel T voor zover het betreft artikel 7.9f van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en artikel III onderdeel C voor zover het betreft artikel 9, lid 1f, van de Wet op de studiefinanciering, en onderdeel J, treden in werking met ingang van 1 juni 1998.
6. Artikel I, onderdeel FFFa, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 19 maart 1997 wat betreft de openbare universiteiten en tot en met 11 juli 1997 wat betreft de Open Universiteit.
7. De artikelen Ia en IIIa treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De voordracht voor dit koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan nadat uit het evaluatieverslag, bedoeld in artikel VIIId, blijkt dat de duale opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7.7a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in een behoefte voorzien en de Tweede Kamer der Staten-Generaal te kennen heeft gegeven daarmee in te stemmen.
8. Artikel VIIa treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 augustus 1997.
9. De artikelen VIII, VIIIb en VIIIc treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen
Uitgegeven de zestiende april 1998
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1996/97, 1997/98, 25 370.
Handelingen II 1997/98, blz. 3781–3810; 3885–3907; 3922–3945; 3963–3966.
Kamerstukken I 1997/98, 25 370 (236, 236a, 236b, 236c, 236d).
Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 31 maart 1998.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-216.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.