Besluit van 23 maart 1998, houdende wijziging van het Metingsbesluit Binnenvaartuigen 1978

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 10 juni 1997, nr. DGG/J 97004903, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de op 15 februari 1966 te Genève tot stand gekomen Overeenkomst nopens de meting van binnenvaartuigen, met Bijlage en Protocol van Ondertekening (Trb. 1967, 43), en op artikel 89 van de Grondwet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 augustus 1997, nr. W09.97.0349)

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 maart 1998, nr. DGG/J 98002907, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Metingsbesluit Binnenvaartuigen 19781 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel j wordt «nieuwe meetbrief» vervangen door: meetbrief.

2. Onderdeel k vervalt.

3. Onderdeel l wordt geletterd k en daarin wordt «elk bureau van meting» vervangen door: de Scheepsmetingsdienst, en wordt «die het uitreikt» vervangen door: die hij uitreikt.

B

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5 Vlak van de grootste toegelaten diepgang

  • 1. Het vlak van de grootste toegelaten diepgang is het vlak, vastgesteld overeenkomstig de voor dat binnenvaartuig geldende regels van het Binnenschepenbesluit.

  • 2. Voor binnenvaartuigen waarop de Binnenschepenwet niet van toepassing is, wordt het vlak van de grootste toegelaten diepgang vastgesteld overeenkomstig bijlage II bij het Binnenschepenbesluit.

  • 3. Voor binnenvaartuigen die bestemd zijn voor het vervoer van goederen kan op verzoek van de belanghebbende het vlak van de grootste toegelaten diepgang ten hoogste tien procent van de gemiddelde laadhoogte lager worden gesteld dan in het eerste of tweede lid bepaald.

  • 4. In bijzondere gevallen kan op verzoek van de belanghebbende het vlak van de grootste toegelaten diepgang meer dan tien procent van de gemiddelde laadhoogte lager worden gesteld, mits ten genoegen van het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst wordt aangetoond dat de grootste diepgang waarop het schip zal kunnen varen geringer is dan de diepgang, bepaald volgens het derde lid.

  • 5. Voor binnenvaartuigen die niet zijn bestemd noch ingericht voor het vervoer van goederen kan op verzoek van de belanghebbende het vlak van de grootste toegelaten diepgang lager worden gesteld dan in het eerste en tweede lid bepaald.

C

In artikel 6 wordt «de Scheepsmeter, Hoofd van het district waar de meting, hermeting of controle-meting verlangd wordt» vervangen door: het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst.

D

In artikel 8 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift wordt «nieuwe meetbrief» vervangen door: meetbrief.

2. In het eerste lid wordt «de Scheepsmeter, Hoofd van het District waar de meting is verricht,» vervangen door: het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst, en wordt «nieuwe meetbrief» vervangen door: meetbrief.

3. In het tweede lid wordt «nieuwe meetbrief» vervangen door: meetbrief.

4. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Op de meetbrief worden de zones als bedoeld in bijlage I bij het Binnenschepenbesluit, waarin het binnenvaartuig bestemd is te varen, vermeld.

E

In artikel 11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt «nieuwe meetbrief» telkens vervangen door: meetbrief.

2. Het tweede lid vervalt, alsmede de aanduiding 1. voor het eerste lid.

F

In artikel 12 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift en in het eerste lid wordt «nieuwe meetbrief» telkens vervangen door: meetbrief.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Van de uitkomst van de controle en van de datum waarop de geldigheidsduur van de meetbrief is verlengd, houdt het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst aantekening in de staat van meting en in de ligger.

3. In het derde lid wordt «nieuwe meetbrief» vervangen door: meetbrief.

G

Artikel 14, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst houdt van de intrekking aantekening in de ligger.

H

In artikel 16 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De laatste volzin van het tweede lid komt te luiden:

Het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst geeft in deze gevallen een nieuwe meetbrief af, waarin de onderscheidingstekenen en het volgnummer van inschrijving in de ligger van de eerste meetbrief worden overgenomen.

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

I

Artikel 17, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst houdt van deze afgifte en van de hermeting aantekening in de ligger.

J

In artikel 18 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het tweede en het derde lid komen te luiden:

  • 2. Het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst maakt van deze aantekening melding in de ligger.

  • 3. Indien het een binnenvaartuig betreft dat in het buitenland is gemeten, geeft het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst aan zijn ambtgenoot in het andere land van deze aantekening kennis door middel van het formulier zoals vastgesteld in bijlage 2 van dit besluit.

2. In het vierde lid vervalt «geschiedt kosteloos» en wordt «het betreffende districtsbureau» vervangen door: de Scheepsmetingsdienst.

K

In artikel 19 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst maakt, indien nodig, van deze aantekening melding in de ligger.

2. In het derde lid worden de laatste twee volzinnen vervangen door:

Het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst geeft aan zijn ambtgenoot in het andere land van de aantekening kennis.

L

In artikel 20 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de eerste volzin wordt «de Scheepsmeter, Hoofd van het district, waar het vaartuig in de ligger is ingeschreven,» vervangen door: het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst.

2. De laatste volzin van de eerste alinea en de eerste volzin van de tweede alinea vervallen.

M

In artikel 21, tweede lid, wordt «de Scheepsmeter, Hoofd van het district waar het vaartuig zich bevindt,» vervangen door: een ambtenaar van de Scheepsmetingsdienst.

N

In artikel 24 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «In elk district wordt een ligger aangelegd» vervangen door: Door het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst wordt een ligger aangelegd.

2. In het tweede lid vervalt de zinsnede «, aanwijzende het district van inschrijving,».

Artikel II

Ten aanzien van een binnenvaartuig waarvan het vlak van de grootste toegelaten diepgang bij de laatste meting is vastgesteld volgens artikel 5 van het Metingsbesluit Binnenvaartuigen 1978 zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, kan bij hermeting het vlak van de grootste toegelaten diepgang op verzoek van de belanghebbende worden vastgesteld met toepassing van dat vervallen artikel 5, mits het vaartuig sinds de laatste meting geen verbouwing heeft ondergaan die van invloed kan zijn op de vaststelling van dat vlak.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 maart 1998

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de negende april 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Het Metingsbesluit Binnenvaartuigen 1978 (hierna ook: het Metingsbesluit) strekt tot uitvoering van de op 15 februari 1966 te Genève tot stand gekomen Overeenkomst nopens de meting van binnenvaartuigen, met Bijlage en Protocol van Ondertekening (Trb. 1967, 43). Het Metingsbesluit is een zelfstandige algemene maatregel van bestuur. Het ligt in de bedoeling bij een wijziging van de Binnenschepenwet die thans in voorbereiding is, in die wet een hoofdstuk op te nemen inzake meting van binnenvaartuigen, zodat de zelfstandige algemene maatregel van bestuur een basis in die wet kan vinden. Naar verwachting kan de bedoelde wetswijziging in de loop van 1998 in werking treden.

Om een drietal redenen is thans, voorafgaande aan bedoelde wetswijziging, wijziging van het Metingsbesluit noodzakelijk. Ten eerste kan het onderscheid in het besluit tussen nieuwe en bestaande meetbrieven vervallen omdat alle meetbrieven die in het verleden zijn afgegeven op grond van vorige metingsbesluiten hun geldigheid inmiddels hebben verloren.

Voorts dient het besluit te worden aangepast in verband met artikel 3, eerste lid, van de Binnenschepenwet. Dat artikellid, dat bij gedeelten in werking treedt (zie laatstelijk Stb. 1996, 309), is inmiddels van toepassing op een groot aantal schepen waarop ook het Metingsbesluit van toepassing is. Binnenvaartuigen die ingevolge genoemd artikel 3, eerste lid, over een certificaat van onderzoek dienen te beschikken, behoren op grond van de bijlagen II, III, V en VI bij het Binnenschepenbesluit te zijn voorzien van inzinkingsmerken. In verband daarmee is een wijziging noodzakelijk van artikel 5 van het Metingsbesluit, dat bepaalt hoe het vlak van de grootste toegelaten diepgang van een binnenvaartuig wordt vastgesteld.

Ten slotte is aanpassing van het Metingsbesluit gewenst in verband met een reorganisatie die heeft plaatsgevonden bij de Scheepsmetingsdienst. Daarbij is de indeling van die dienst in districten komen te vervallen.

II. Artikelen

Wijzigingen die uitsluitend verband houden met de ongeldigheid van de bestaande meetbrieven alsmede wijzigingen in verband met de reorganisatie van de Scheepsmetingsdienst, worden hier niet meer afzonderlijk toegelicht.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 5 is geheel vervangen. Volgens de oude tekst van dat artikel werd er voor de vaststelling van het vlak van de grootste toegelaten diepgang onderscheid gemaakt tussen drie soorten schepen, namelijk schepen die op de Rijn varen, schepen die worden gebezigd als openbaar middel tot vervoer van personen en overige schepen. Voor al deze schepen werd het vlak van de grootste toegelaten diepgang op verschillende wijze bepaald. Volgens het nieuwe artikel 5 worden alle binnenvaartuigen gemeten volgens de regels van het Binnenschepenbesluit die op het desbetreffende vaartuig van toepassing zijn. Binnenvaartuigen die niet onder de Binnenschepenwet vallen, zoals vissersschepen, jachten en woonarken, worden gemeten volgens bijlage II bij het Binnenschepenbesluit. Op verzoek van de belanghebbende kan het vlak van de grootste toegelaten diepgang tien procent lager worden gesteld. Mocht zich een geval voordoen waarin voor een Rijnschip het vrijboord, vastgesteld volgens de artikelen 4.02 en 4.03 van het Besluit Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995, meer dan tien procent afwijkt van het vrijboord zoals dat volgens de toepasselijke regels van het Binnenschepenbesluit moet worden vastgesteld, dan zullen, indien de belanghebbende dat wenst, de inzinkingsmerken voor dat afwijkende vrijboord tegen kostprijs (arbeidsloon) afzonderlijk worden aangebracht.

Onderdeel D

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Binnenschepenbesluit zijn certificaten slechts geldig «voor de bestemming en voor de binnenwateren als bedoeld in bijlage I bij dat besluit, waarvoor het schip blijkens het certificaat geschikt is bevonden». In verband hiermee wordt thans in artikel 8, derde lid, van het Metingsbesluit voorgeschreven dat op de meetbrief de zones als bedoeld in bijlage I bij het Binnenschepenbesluit, waarop het binnenvaartuig bestemd is te varen, moeten zijn vermeld.

Artikel II

Dit artikel bevat een overgangsregeling. Zolang een schip niet een verbouwing heeft ondergaan die noodzaakt tot de vaststelling van een nieuw vrijboord, wordt aan de belanghebbende de keuze gelaten of hij het oude vrijboord wil behouden of een nieuw vrijboord overeenkomstig de voor het vaartuig geldende regels van het Binnenschepenbesluit wenst. Heeft een belanghebbende echter eenmaal gekozen voor hermeting van zijn vaartuig volgens het nieuwe artikel 5, dan wordt zijn vaartuig ook bij volgende hermetingen volgens dat nieuwe artikel gemeten.

De overgangsregeling geldt alleen voor vaartuigen die zijn gemeten volgens het vervallen artikel 5 van het Metingsbesluit, dus niet voor vaartuigen die in het buitenland zijn gemeten. Laatstgenoemde vaartuigen worden in Nederland altijd volgens het nieuwe artikel 5 gemeten.

Artikel III

In verband met een nog tot stand te brengen wijziging in de uitvoeringsregeling bij het Metingsbesluit Binnenvaartuigen 1978 is het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit gesteld op 1 mei 1998.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Stb. 1979, 358; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 december 1997, Stb. 726.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven